Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Als wind en rook (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Als wind en rook
Afbeelding van Als wind en rookToon afbeelding van titelpagina van Als wind en rook

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.89 MB)

Scans (8.53 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Als wind en rook

(1980)–Josepha Mendels–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 155]
[p. 155]

Zevenentwintig

Nog diezelfde dag wist Louise dat Elisa vertrokken was. Ze hoorde het van een leerling die bij Rebecca in de klas zat. ‘Honderd dagen, dat is verschrikkelijk veel, hè juffrouw?’ ‘Ongeveer drie maanden, maar waarom vraag je dat, ga liever je toonladders spelen.’ ‘Honderd dagen zal de moeder van Rebecca Cohen wegblijven, want ze heeft rust nodig. Zij zegt dat ze gauw om zullen zijn, maar ik zou mijn mammie geen honderd dagen willen missen. Geen tien ook.’ ‘Waarom zou jouw moeder weggaan?’ vroeg Louise, en toen tikte ze hem met haar potlood op zijn vingers: ‘Je handen niet zo hoog houden, en hoor je dan niet dat het vals klinkt, je vergist je, g, a, g, a, en niet gis, a.’

Ze herhaalde deze woorden machinaal en toen het kind zijn ‘Vrolijke Ruiters’ uit zijn hoofd speelde luisterde zij helemaal niet meer. Elisa vertrokken... Dus Simon was alleen. Simon, Simon... Louise keek naar de denneboom voor haar huis. Het was nog steeds zo'n simpele boom, fris en groen, maar meer takken dan voorheen reikten nu tot haar venster, alsof ze vragen wilden of ze binnen mochten. Wellicht om beter te bespieden.

Zij stuurde het jongetje tien minuten te vroeg weg, hij keek naar de klok, hij merkte het wel maar zei niets en ging er vlug vandoor. Zijn ‘Vrolijke Ruiters’ bleven op de lessenaar van de piano staan. Toen was Louise dus alleen. Ze gooide zich op haar divan en begon hard te lachen, onbedaarlijk te lachen zelfs, en klapte in haar handen en stond weer op en sloeg een paar akkoorden aan. ‘Het is gebeurd, het is geschied,’ zong ze daarbij, maar ze kon de hoge noten niet halen, en haar vingers grepen een dieper akkoord en toen pas kon zij nadenken. Zou ze vandaag nog naar Simon toe gaan? Of was het beter tot morgen te wachten of misschien nog tot de dag na morgen?

[pagina 156]
[p. 156]

‘Maar ik kan immers niet wachten,’ zei ze hardop en liep naar haar klerenkast en haalde haar nieuwe beige mantelpak eruit, en mijn God, hoe ver was ze al, hoe ver... ‘Ik zou deze kamers willen houden om les te geven,’ dacht ze, ‘dat is rustiger voor Simon. Zou Klazien willen blijven, en zal Simon de kinderen houden? Ik zou...’ Toen begon ze opeens te twijfelen. Wanneer Simons bezwaren onoverwinnelijk bleken, dan zou er immers niets gebeuren, dan zou ze hoogstens zijn vriendin worden, vriendin zondermeer, of wellicht met een beetje meer dan nu, maar de bekoring van dat opwindende, Elisa op de meest onmogelijke tijden te storen, zou dan voorgoed voorbij zijn. Omdat de twijfel sterker en sterker werd, haastte ze zich weg te komen.

Maar Simon was niet thuis. ‘Vader is uit,’ zei Rebecca die openmaakte, ‘en moeder is op reis om wat te rusten. En vader komt pas morgen of overmorgen terug, heeft hij gezegd.’ ‘En zijn school dan?’ vroeg Louise. ‘Dat weet ik niet,’ antwoordde Judith die er nu ook bij gekomen was, ‘hij zal zijn lessen wel verzet hebben. Maar komt u binnen.’ ‘Goed,’ zei Louise. De kinderen verdiepten zich dadelijk weer in hun huiswerk. Louise ging zitten op de plaats die Elisa had verlaten. ‘Dat is moeders stoel,’ zei Judith en schoof een andere bij de tafel. Louise voelde zich voor de eerste keer dat zij het gezin Cohen-van Dam kende als een vreemde. De meisjes zeiden niets. Zij probeerde telkens ze aan het praten te krijgen, maar ze antwoordden niet of nauwelijks, ze toonden zich beiden hevig geïnteresseerd in de boeken en schriften die voor hen lagen. Dus zei Louise ten slotte ook niets meer, ze dacht: ‘Als Judith en Rebecca hier blijven, wat een taak is er dan voor mij weggelegd. Opeens zal ik aan het hoofd van een gezin komen te staan. Maar als Simon mij niet wil? Wat een onzin, maar de kinderen, als die niets van mij willen weten, als die ons huwelijk tegenwerken? Voorbij mijn onafhankelijkheid, ik zal nooit meer zoals nu bijvoorbeeld midden op de dag tussen twee lessen door op mijn divan kunnen

[pagina 157]
[p. 157]

gaan liggen en mijn ogen sluiten. Want ik zal mijn lessen alle na elkaar moeten geven om zo vlug mogelijk beschikbaar te zijn voor de familiekring. Maar als er niets gebeurt, hoe kan ik dan ooit weer aan die dagelijkse onafhankelijkheid wennen? Want voor mij is die met het vertrek van Elisa reeds voorgoed voorbij. Ik zal ook nooit meer een maaltijd kunnen overslaan of mij 's avonds tevreden stellen met het eten van restjes. Of niets horen dan de stilte en mijn eigen geneurie, en niets zien dan de denneboom en mijn eigen interieur, of misschien toch tot mijn dood toe, stilte en geneurie en denneboom en interieur. Nee, nee, er zal nu een man zijn die al mijn aandacht opeist en in de avond zal hij zeggen: “We gaan naar bed, Louise,” niets anders dan die vijf woorden, en ik zal hem volgen, en eindelijk, eindelijk... Maar als er nooit een eindelijk komen zal?’

Na een halfuur stond ze op. Klazien had de thee binnengebracht, maar Judith liet de muts op de theepot staan en de lege kopjes ernaast, zonder Louise te vragen of ze wat drinken wilde. ‘De groeten aan je vader,’ zei Louise, ‘ik kom wel gauw weer eens langs.’

 

Simon had de trein genomen naar het kleine stadje bij het Drentse dorp waar de rabbijn woonde die hij voor zijn huwelijk had bezocht. Hij ontving Simon alsof hij hem gisteren voor het laatst gezien had. ‘En?’ vroeg hij, ‘hoe gaat het ermee, bent u gelukkig geworden?’ ‘Nee,’ zei Simon, ‘neen.’ De rabbijn antwoordde: ‘Dat was te voorzien.’ En, nieuwsgierig: ‘Bent u nog bij elkaar?’ ‘Nee,’ zei Simon weer, ‘zij heeft mij verlaten, wij zullen scheiden.’ Hij vertelde toen met moeite over zijn leven. De rabbijn luisterde. Hij was ervan overtuigd dat Simon geen enkele schuld trof, hij had immers wetsgetrouw geleefd. En nog eens: ‘Dit was te voorzien, Cohen. En nu,’ zei hij, ‘zult u over een jaar of wat bij mij komen met een joodse vrouw en dan mag ik toch nog het genoegen smaken u de inzegening te geven. Of zult u uw fout herhalen? Ik hoop van niet.’ Simon schudde zijn

[pagina 158]
[p. 158]

hoofd. ‘Nee,’ zei hij weer, ‘ik zal alleen blijven, met of zonder de kinderen, dat is nog niet beslist. Het is wellicht beter wanneer de moeder ze opvoedt, ik geloof niet dat ik dit kan. En voor mij is het misschien ook beter dat ik alleen blijf zoals vroeger na mijn studie, toen ik hard werkte om mijn broer een kans te geven en leefde als een gelovige jood. Leefde voor de wetenschap en mijn godsdienst. Noch het een noch het ander heb ik in mijn huwelijksjaren volbracht zoals ik eigenlijk wilde. De wetenschap werd mijn uitvlucht en niet mijn toevlucht, in de godsdienst werd ik zoals mijn vrouw zei, een maniak, uit angst dat er eens iets mis mocht gaan in haar onkundige handen. Zij had gelijk, ten slotte verdiepte ik mij niet meer in God, ik dacht niet: “Hoe kan ik God behagen,” maar ik spitste mij toe op het vinden van vergissingen door mijn half-joodse echtgenote begaan. Ik zocht ze en als ze er niet waren, schiep ik ze. U moet er minder van overtuigd zijn dat mij geen enkele schuld toekomt,’ zei hij toen en het was of er met deze bekentenis een jarenlange last van hem afviel. ‘Dat zou werkelijk onjuist zijn. Maar nu weet ik hoe ik verder leven moet. Ik zal voor mijn kinderen werken, voor hen en voor God.’

In deze stemming, die naar loutering leidde, kwam hij de volgende dag de huiskamer binnen. Daar zat Louise, precies zoals de vorige avond op een stoel naast die van Elisa. Zij stond op om Simon te begroeten, maar hij liep haar voorbij, en zij zei: ‘Goedenavond, cher ami,’ en hij antwoordde: ‘Ça va?’ en omhelsde de meisjes. Klazien bracht de soep op tafel maar ze vroeg niet: ‘Blijft u eten, juffrouw Louise?’ Zonder een ogenblik te verliezen reikte Simon haar de hand. ‘Ik ben veel werk achter,’ zei hij, ‘en zal het op prijs stellen wanneer je voorlopig niet langskomt.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken