Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4 (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
Afbeelding van De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.35 MB)

Scans (8.72 MB)

ebook (3.47 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Illustrator

Victor Stuyvaert



Genre

proza

Subgenre

sprookje(s)
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4

(1933)–Victor de Meyere–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
bron

Victor de Meyere, De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4. Met illustraties van Victor Stuyvaert. De Sikkel, Antwerpen / C.A. Mees, Santpoort 1933

codering

DBNL-TEI 1

Wijze van coderen: standaard

dbnl-nr meye015vlaa06_01
logboek

- 2016-02-23 KE colofon toegevoegd

verantwoording

gebruikt exemplaar

eigen exemplaar dbnl

 

algemene opmerkingen

Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4 van Victor de Meyere uit 1933. De illustraties zijn van de hand van Victor Stuyvaert. De complete serie bestaat uit vier delen.

 

redactionele ingrepen

Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (4, 6, 222, 224) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.


[pagina 1]

DE VLAAMSCHE VERTELSELSCHAT

IV


[pagina 2]

Van dit werk werden 30 exemplaren gedrukt op Hollandsch papier, onderteekend door den schrijver en genummerd van I tot XXX.


[pagina 3]

DE VLAAMSCHE VERTELSELSCHAT

VERZAMELD EN TOEGELICHT DOOR

VICTOR DE MEYERE

GEILLUSTREERD DOOR

VICTOR STUYVAERT

IV

DIEREN- EN PLANTENSPROOKJES


 

1933

UITGEGEVEN DOOR ‘DE SIKKEL’ TE ANTWERPEN en C.A. MEES TE SANTPOORT


[pagina 265]

INHOUD


Blz.
CCCIV. De Kat die de Wereld hoorde kraken 7
CCCV. De Haas en de Pad 11
CCCVI. De Vos en de oude Visscher 13
CCCVII. Waarom de Honden onder elkanders Staart snuffelen 14
CCCVIII. De Kraai en de Puit 15
CCCIX. De Kat en de Muis 16
CCCX. Waarom de Haas een gespleten Lip heeft 19
CCCXI. De Vos bij den Beenhouwer 20
CCCXII. De Gaai en de Haan 21
CCCXIII. De Leeuw, de Ezel en de Vos 22
CCCXIV. 't Slim Reintje 23
CCCXV. De Klamper en de kleine Vogeltjes 24
CCCXVI. Waarom de Katten zich schoon maken na het Eten 25
CCCXVII. Waarom de Beer een korten Staart heeft 26
CCCXVIII. De Bie en de Spinnekop 28
CCCXIX. De verlamde Steur 29
CCCXX. De Koning van de Kikvorschen 30
CCCXXI. De Herkomst van het Onze Lieve Vrouwbeestje 31
CCCXXII. Waarom de Leeuwerik een Schijnheiligaard is 32
CCCXXIII. Waarom de Dieren niet meer spreken 33
CCCXXIV. Waarom de Os zoo langzaam gaat 34
CCCXXV. Waarom de Varkens haast geen Haar hebben 35
CCCXXVI. Waarom de Leeuwerik nooit rust 36
CCCXXVII. Waarom de Muilezel niet voortteelt 37
CCCXXVIII. Waarom Honden en Katten Vijanden zijn 38
CCCXXIX. Hoe de Aap in de Wereld is gekomen 39
CCCXXX. Waarom de Geit haar Staartje naar omhoog staat 41
CCCXXXI. Waarom Honden en Katten Vijanden zijn 42

 


[pagina 266]


Blz.
CCCXXXII. Waarom de Katten na het Eten met het Lijf schudden 44
CCCXXXIII. Waarom het Paard vraatzuchtig is en de Ezel niet 45
CCCXXXIV. Hoe de Beer geschapen werd 46
CCCXXXV. Hoe het gekomen is dat de Hazen een korten Staart hebben 47
CCCXXXVI. Waarom de Vleermuizen nog in de Grondverf staan 48
CCCXXXVII. Waarom de Katten jacht maken op Ratten en Muizen 49
CCCXXXVIII. Waarom de Hazen een kort Staartje hebben 50
CCCXXXIX. Waarom de Ezel een Kruis op den Rug draagt 51
CCCXL. Waarom de Ezel lange Ooren heeft 52
CCCXLI. De Vos en de Haas 53
CCCXLII. De Vos en de Haan 54
CCCXLIII. De Wolf en de Vos 55
CCCXLIV De hongerige Vos en de zeven lompe Geitjes 56
CCCXLV. Het Ontstaan van de Vleermuizen 57
CCCXLVI. De Vos en de Kat 58
CCCXLVII. Van het Koninksken en den Ezel 59
CCCXLVIII. Waarom de Haas een gespleten Lip heeft 60
CCCXLIX. De Hond en de Musch 61
CCCL. Waarom de Hoenders niet ver kunnen vliegen 64
CCCLI. Waarom de Koekoek zijn Eiers in een anders Nest legt en ook waarom hij zoo traag vliegt 65
CCCLII. Waarom men zegt dat de Ooievaar de Kinderen brengt 66
CCCLIII Waarom de Ooievaar jacht op de Puiten maakt 67
CCCLIV. De Stem van de Musch en de Eend 68
CCCLV. Waarom de Nachtegaal zoo schoon zingt 69
CCCLVI. Waarom de Uilen op de Dood roepen 70
CCCLVII. Waarom de Zwaan maar eenmaal zingt 71
CCCLVIII. Waarom de Koekoek altijd ‘Koekoek’ roept 72
CCCLIX. Waarom de Ekster aldoor snatert en onbetrouwbaar is 73
CCCLX. Waarom de Nachtegaal grauwe Veders heeft 74
CCCLXI. Wat Groensel, Vink, Kwakkel en Roodborst zongen 75

 


[pagina 267]


Blz.
CCCLXII. Waarom de Kwakkels geen Staart hebben 77
CCCLXIII. Waarom de Musschen grauw van Kleur zijn en ook waarom er zoo weinig Vogels zijn met gouden Pluimen 78
CCCLXIV. Waarom de Zwaluwen een gespleten Staart hebben 79
CCCLXV. Hoe het Roodborstje een rood Borstje kreeg 80
CCCLXVI. Waarom de Kwikstaart met den Staart kwikkelt 81
CCCLXVII. Waarom de Zwaluwen slechts piepen en hun Voedsel al vliegende zoeken 82
CCCLXVIII. Waarom de Zwaluwen Geluk brengen 83
CCCLXIX. Waarom de Distelvink bontgekleurd is 84
CCCLXX. Waarom de Uil de Vriend van den Pastoor is en op den Toren mag wonen 85
CCCLXXI. Waarom de Duiven roeke-de-koeën 86
CCCLXXII. Waarom de Hoenders niet ver kunnen vliegen 87
CCCLXXIII. Waarom de Zwaluw een rood Plekje op de Borst heeft 88
CCCLXXIV. De Weddingschap van Ekster en Tortelduif 89
CCCLXXV. Waarom de Raven zwart zijn 90
CCCLXXVI. Waarom de Bot een scheeven Muil heeft 91
CCCLXXVII. Waarom het Neusbeen van den Schelvisch ‘Sint-Pieterspen’ wordt geheeten 92
CCCLXXVIII. Waarom er Roggen zijn zonder Staart 93
CCCLXXIX. Waarom de Schelvisch ‘schelvisch’ heet 94
CCCLXXX. Waarom de Zwaluwen elk Jaar het Land verlaten 95
CCCLXXXI. Waarom de Vlooien geschapen zijn 96
CCCLXXXII. Waarom de Wandluizen plat zijn 97
CCCLXXXIII. Waarom het Schaap Bethelehem roept 98
CCCLXXXIV. Waarom de Bieën sterven als zij gestoken hebben 99
CCCLXXXV. De Zwaluw en het Muisje 100
CCCLXXXVI. De Aap en de Olifant 102
CCCLXXXVII. Triene giet of waarom de Beren geen Steert hebben 103
CCCLXXXVIII. Mieke- Geitje en haar Geitjes 106
CCCLXXXIX. Waarom de Nachtegaal 's Nachts zingt 108
CCCXC. Wat de Zwaluwen kwetteren wanneer zij in de Lente in Vlaanderen weerkeeren 109

 


[pagina 268]


Blz.
CCCXCI. Waarom de Zwaluwen vóór den Winter verhuizen en wat de Gaaien roepen 110
CCCXCII. Hoe de Geit op de Wereld kwam 113
CCCXCIII. Waarom de Merel zwart van Kleur is en een gouden Bek heeft 115
CCCXCIV. Waarom de Specht om Water roept 116
CCCXCV. De Raaf, de Sperwer en de Klamper 117
CCCXCVI. De Vos en de Slak 118
CCCXCVII. De eerste Beer 119
CCCXCVIII. De Wolf en het Schaap 120
CCCXCIX. De Herkomst van den Pukkelare (Pieterman) 121
CCCC. Waarom de Schelvisch twee Plekken op den Rug heeft 123
CCCCI. De Musch en de Kat en de Muis 124
CCCCII. Hoe de Vogels zijn ontstaan 125
CCCCIII. Waarom de Ekster een Duivelvogel is 126
CCCCIV. De Zeg van 't Katteken en 't Muisken 127
CCCCV. Hoe het Koningsken het hoogst vloog 129
CCCCVI. Hoe de Ekster vermoedde dat het Koningsken Bedrog had gepleegd 131
CCCCVII. Waarom het Koningsken een verschroeide Borst heeft 132
CCCCVIII. Hoe de Uil en 't Koningsken Vrienden werden 133
CCCCIX Wat het Koningsken in zijn Schuilplaats zong 134
CCCCX. De Meening van de Specht 135
CCCCXI. Hoe de vliegende Dieren het Koningsken vogelvrij verklaarden 136
CCCCXII. Hoe Uil en Ooievaar en andere Vliegers met het Koningsken spannen 137
CCCCXIII. Waarom de Uil 's Nachts uitvliegt 138
CCCCXIV. Waarom de Arend het Koningsken ook vogelvrij verklaarde 139
CCCCXV. Waarom de Muggen de Arenden met Vrede laten 140
CCCCXVI. Wat het Koningsken zingt 141
CCCCXVII. Van den Vos, den Beer en den Mensch 142
CCCCXVIII. Hoe Reintje den Beer een tweede Maal beetnam 145
CCCCXIX. Hoe de Vos den Beer een derde Maal verschalkte 147

 


[pagina 269]


Blz.
CCCCXX. Waarom men altijd ‘Lompe Gaai’ zegt 150
CCCCXXI. Hoe de Beer en de Berin het Koningsken beleedigden 151
CCCCXXII. De Oorlogsverklaring van de vliegende Dieren aan de viervoetige 152
CCCCXXIII. De Leeuw besluit tot den Oorlog en roept de Hulp in van de kruipende Dieren 154
CCCCXXIV. Hoe de Hond den Brief van den Leeuw aan den Koning van de kruipende Dieren verloor 155
CCCCXXV. Wat de Mug in 't Kamp van de loopende Dieren verneemt 156
CCCCXXVI. Het Gevecht van de vliegende en de viervoetige Dieren 157
CCCCXXVII. De Schrik van het Kwikstaartje tijdens het Gevecht 158
CCCCXXVIII. Waarom de Lelie een hemelsche Bloem is (Lilium candidum) 159
CCCCXXIX. Het Ontstaan van de Sleutelblom (Primula veris) 160
CCCCXXX. Hoe het komt dat er zilverige Abeelen zijn (Populus alba) 161
CCCCXXXI. Het Ontstaan van de roode Oranjeappels (Citrus aurantium) 162
CCCCXXXII. Waarom de Treurwilg zijn Takken laat hangen (Salix babylonica) 163
CCCCXXXIII. Het Ontstaan van den verkeerden Esch (Fraxinus excelsior) 164
CCCCXXXIV. Waarom de Acacia Dorens heeft, het Riet in 't Water groeit en de Berk verdoemd is (Acacia) 165
CCCCXXXV. Waarom de Blaren van den Populier altijdaan ruischen (Populus pyramidalis) 166
CCCCXXXVI. Waarom de Popels altijd beven (Populus pyramidalis) 167
CCCCXXXVII. Waarom de Wilgenboom geen eetbare Vruchten draagt (Salix alba) 169
CCCCXXXVIII. Waarom de Hagewinde het Onze Lieve Vrouwe Glazeken heet (Convolvulus sepium) 170
CCCCXXXIX. De Herkomst van de Stroobloem (Xeranthemum annuum) 171

 


[pagina 270]


Blz.
CCCCXL. Waarom de Stroobloem verwelkt noch vergaat (Xeranthemum annuum) 172
CCCCXLI. De Oorsprong van den Dorelaar (Prunus Spinosa) 173
CCCCXLII. Van waar de Naam ‘Passieblommeken’ komt (Passiflora coerulea) 174
CCCCXLIII. Hoe het ‘Vergeet-mij-nietje’ is ontstaan (Myosotis palustris) 175
CCCCXLIV. Waarom de Vijgeboom een heilige Boom is (Ficus carica) 176
CCCCXLV. Waarom de Topjes van de Biezen verdord zijn (Juncus) 177
CCCCXLVI. Waarom de Toppen van de Biezen verzengd zijn (Juncus) 178
CCCCXLVII. Hoe de Christusoog is ontstaan (Agrostemma Githago) 179
CCCCXLVIII. Het Ontstaan van de Mosroos (Rosa muscosa) 180
CCCCXLIX. Hoe de Mosrozen in de Wereld kwamen (Rosa muscosa) 181
CCCCL. De Herkomst van de Boschanemonen (Zeeroogen-bloemen) (Anemone nemorosa) 182
CCCCLI. Waarom de Eikenblaren ‘uitgetand’ zijn (Quercus pedunculata) 183
CCCCLII. Waarom de Hulst een Duivelsplant is (Ilex Aquifolium) 184
CCCCLIII. Waarom sommige Madeliefjes roode Plekken vertoonen en het Bloed zuiveren (Bellis perennis) 185
CCCCLIV. Waarom de Duizendknoop roode Vlekken op de Blaren heeft (Polygonum Persicaria) 186
CCCCLV. Hoe het komt dat er witte Rozen zijn (Rosa) 187
CCCCLVI. Vrouw Holle en het Vlas (Linum usitatissimum) 188
CCCCLVII. Hoe de Madeliefjes ontstonden (Bellis perennis) 189
CCCCLVIII. Waarom de Hazelaar nooit door Bliksem noch Donder wordt getroffen (Corylus Avellana) 196
CCCCLIX. De Vlekken van de Orchis (Orchis maculata) 191
CCCCLX. Waarom de Berk een verdoemde Boom is (Betula alba) 192

 


[pagina 271]


Blz.
CCCCLXI. Het Ontstaan van den Braamstruik (Rubus) 193
CCCCLXII. Hoe het komt dat de Indrukken van de Tanden van Jezus op het Riet te zien zijn (Phragmites communis) 194
CCCCLXIII. De Oorsprong van de Boschbessen (Vaccinium Myrtillus) 195
CCCCLXIV. Het Lichten van de Zee 190
CCCCLXV. Hoe de Zeeën en Stroomen zijn ontstaan 197
CCCCLXVI. De Wind 198
CCCCLXVII. Hoe de Bergen ontstonden 199
CCCCLXVIII. De Oorsprong van de Bergen 200
CCCCLXIX. Van de Zon en de Maan 201
CCCCLXX. De Melkweg 202
CCCCLXXI. Waarom de Sneeuw wit is en men den Wind niet zien en kan 203
CCCCLXXII-CCCCLXXIII. De Regenboog 205
CCCCLXXIV. Hoe de Stok is ontstaan 206
CCCCLXXV. Hoe de Dauw in de Wereld kwam 207
CCCCLXXVI. Waarom de Beelden van de Heiligen bedekt zijn in den Passietijd 208
CCCCLXXVII. Waarom Mannen en Vrouwen elkander zoeken 209
CCCCLXXVIII. De Tranen van Sint-Laurijs 210
CCCCLXXIX. Waarom de Menschen in alle Richtingen over de Wereld loopen 211
CCCCLXXX. Waarom de Joden over heel de Wereld verspreid zijn 212
CCCCLXXXI. Hoe de Zaag is ontstaan 213
CCCCLXXXII. Waarom de pasgeboren Kinderen niet meer kunnen loopen 214
CCCCLXXXIII. Waarom de Vrouw geen Ziel heeft 215
CCCCLXXXIV. Waarom de Joden misvormde Voeten hebben 216
CCCCLXXXV. Hoe de Platvoeten, de Ossenknieën en de Poortjesbeenen op de Wereld zijn gekomen 217
CCCCLXXXVI. Hoe de Kaalkoppen op de Wereld zijn gekomen 218
CCCCLXXXVII. Hoe de Donder is ontstaan 219
CCCCLXXXVIII. Hoe de Jeneverstokerijen zijn ontstaan 220
CCCCLXXXIX. Waarom de Dagen beginnen te lengen op den Dag van St-Thomas 221
  Aanteekeningen 225
  Typenlijst 256
  Inhoud 265

 


[pagina 272]

Drukkerij G. Michiels-Broeders, Tongeren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken