Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4 (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
Afbeelding van De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.35 MB)

Scans (8.72 MB)

ebook (3.47 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Illustrator

Victor Stuyvaert



Genre

proza

Subgenre

sprookje(s)
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4

(1933)–Victor de Meyere–rechtenstatus Auteursrecht onbekend


 

Inhoudsopgave

Dierensprookjes CCCIV. De kat die de wereld hoorde kraken

CCCV. De haas en de pad

CCCVI. De vos en de oude visscher

CCCVII. Waarom de honden onder elkanders staart snuffelen

CCCVIII. De kraai en de puit

CCCIX. De kat en de muis

CCCX. Waarom de haas een gespleten lip heeft

CCCXI. De vos bij den beenhouwer

CCCXII. De gaai en de haan

CCCXIII. De leeuw, de ezel en de vos

CCCXIV. 't Slim Reintje

CCCXV. De klamper en de kleine vogeltjes

CCCXVI. Waarom de katten zich schoon maken na het eten

CCCXVII. Waarom de beer een korten staart heeft

CCCXVIII. De bie en de spinnekop

CCCXIX. De verlamde steur

CCCXX. De koning van de kikvorschen

CCCXXI. De herkomst van het Onze Lieve Vrouwbeestje

CCCXXII. Waarom de leeuwerik een schijnheiligaard is

CCCXXIII. Waarom de dieren niet meer spreken

CCCXXIV. Waarom de os zoo langzaam gaat

CCCXXV. Waarom de varkens haast geen haar hebben

CCCXXVI. Waarom de leeuwerik nooit rust

CCCXXVII. Waarom de muilezel niet voortteelt

CCCXXVIII. Waarom honden en katten vijanden zijn

CCCXXIX. Hoe de aap in de wereld is gekomen

CCCXXX. Waarom de geit haar staartje naar omhoog staat

CCCXXXI. Waarom honden en katten vijanden zijn (Variante.)

CCCXXXII. Waarom de katten na het eten met het lijf schudden

CCCXXXIII. Waarom het paard vraatzuchtig is en de ezel niet

CCCXXXIV. Hoe de beer geschapen werd

CCCXXXV. Hoe het gekomen is dat de hazen een korten staart hebben

CCCXXXVI. Waarom de vleermuizen nog in de grondverf staan

CCCXXXVII. Waarom de katten jacht maken op ratten en muizen

CCCXXXVIII. Waarom de hazen een kort staartje hebben (Variante.)

CCCXXXIX. Waarom de ezel een kruis op den rug draagt

CCCXL. Waarom de ezel lange ooren heeft

CCCXLI. De vos en de haas

CCCXLII. De vos en de haan

CCCXLIII. De wolf en de vos

CCCXLIV. De hongerige vos en de zeven lompe geitjes

CCCXLV. Het ontstaan van de vleermuizen

CCCXLVI. De vos en de kat

CCCXLVII. Van het koninksken en den ezel

CCCXLVIII. Waarom de haas een gespleten lip heeft

CCCXLIX. De hond en de musch

CCCL. Waarom de hoenders niet ver kunnen vliegen

CCCLI. Waarom de koekoek zijn eiers in een anders nest legt en ook waarom hij zoo traag vliegt

CCCLII. Waarom men zegt dat de ooievaar de kinderen brengt

CCCLIII. - Waarom de ooievaar jacht op de puiten maakt

CCCLIV. De stem van de musch en de eend

CCCLV. Waarom de nachtegaal zoo schoon zingt

CCCLVI. Waarom de uilen op de dood roepen

CCCLVII. Waarom de zwaan maar eenmaal zingt

CCCLVIII. Waarom de koekoek altijd ‘koekoek’ roept

CCCLIX. Waarom de ekster aldoor snatert en onbetrouwbaar is

CCCLX. Waarom de nachtegaal grauwe veders heeft

CCCLXI. Wat groensel, vink, kwakkel en roodborst zongen

CCCLXII. Waarom de kwakkels geen staart hebben

CCCLXIII. Waarom de musschen grauw van kleur zijn en ook waarom er zoo weinig vogels zijn met gouden pluimen

CCCLXIV. Waarom de zwaluwen een gespleten staart hebben

CCCLXV. Hoe het roodborstje een rood borstje kreeg

CCCLXVI. Waarom de kwikstaart met den staart kwikkelt

CCCLXVII. Waarom de zwaluwen slechts piepen en hun voedsel al vliegende zoeken

CCCLXVIII. Waarom de zwaluwen geluk brengen

CCCLXIX. Waarom de distelvink bontgekleurd is

CCCLXX. Waarom de uil de vriend van den pastoor is en op den toren mag wonen

CCCLXXI. Waarom de duiven roeke-de-koeen

CCCLXXII. Waarom de hoenders niet ver kunnen vliegen

CCCLXXIII. Waarom de zwaluw een rood plekje op de borst heeft

CCCLXXIV. De weddingschap van ekster en tortelduif

CCCLXXV. Waarom de raven zwart zijn

CCCLXXVI. Waarom de bot een scheeven muil heeft

CCCLXXVII. Waarom het neusbeen van den schelvisch ‘Sint-Pieterspen’ wordt geheeten

CCCLXXVIII. Waarom er roggen zijn zonder staart

CCCLXXIX. Waarom de schelvisch ‘schelvisch’ heet

CCCLXXX. Waarom de zwaluwen elk jaar het land verlaten

CCCLXXXI. Waarom de vlooien geschapen zijn

CCCLXXXII. Waarom de wandluizen plat zijn

CCCLXXXIII. Waarom het schaap Bethelehem roept

CCCLXXXIV. Waarom de bieen sterven als zij gestoken hebben

CCCLXXXV. De zwaluw en het muisje

CCCLXXXVI. De aap en de olifant

CCCLXXXVII. Triene giet of waarom de beren geen steert hebben

CCCLXXXVIII. Mieke-Geitje en haar geitjes

CCCLXXXIX. Waarom de nachtegaal 's nachts zingt

CCCXC. Wat de zwaluwen kwetteren wanneer zij in de lente in Vlaanderen weerkeeren

CCCXCI. Waarom de zwaluwen voor den winter verhuizen en wat de gaaien roepen

CCCXCII. Hoe de geit op de wereld kwam

CCCXCIII. Waarom de merel zwart van kleur is en een gouden bek heeft

CCCXCIV. Waarom de specht om water roept

CCCXCV. De raaf, de sperwer en de klamper

CCCXCVI. De vos en de slak

CCCXCVII. De eerste beer

CCCXCVIII. De wolf en het schaap

CCCXCIX. De herkomst van den pukkelare (Pieterman)

CCCC. Waarom de schelvisch twee plekken op den rug heeft

CCCCI. De musch en de kat en de muis

CCCCII. Hoe de vogels zijn ontstaan

CCCCIII. Waarom de ekster een duivelvogel is

CCCCIV. De zeg van 't katteken en 't muisken

CCCCV. Hoe het koningsken het hoogst vloog

CCCCVI. Hoe de ekster vermoedde dat het koningsken bedrog had gepleegd

CCCCVII. Waarom het koningsken een verschroeide borst heeft

CCCCVIII. Hoe de uil en 't koningsken vrienden werden

CCCCIX. Wat het koningsken in zijn schuilplaats zong

CCCCX. De meening van de specht

CCCCXI. Hoe de vliegende dieren het koningsken vogelvrij verklaarden

CCCCXII. Hoe uil en ooievaar en andere vliegers met het koningsken spannen

CCCCXIII. Waarom de uil 's nachts uitvliegt

CCCCXIV. Waarom de arend het koningsken ook vogelvrij verklaarde

CCCCXV. Waarom de muggen de arenden met vrede laten

CCCCXVI. Wat het koningsken zingt

CCCCXVII. Van den vos, den beer en den mensch

CCCCXVIII. Hoe Reintje den beer een tweede maal beetnam

CCCCXIX. Hoe de vos den beer een derde maal verschalkte

CCCCXX. Waarom men altijd: lompe gaai zegt

CCCCXXI. Hoe de beer en de berin het koningsken beleedigden

CCCCXXII. De oorlogsverklaring van de vliegende dieren aan de viervoetige

CCCCXXIII. De leeuw besluit tot den oorlog en roept de hulp in van de kruipende dieren

CCCCXXIV. Hoe de hond den brief van den leeuw aan den koning van de kruipende dieren verloor

CCCCXXV. Wat de mug in 't kamp van de loopende dieren verneemt

CCCCXXVI. Het gevecht van de vliegende en de viervoetige dieren

CCCCXXVII. De schrik van het kwikstaartje tijdens het gevecht

CCCCXXVIII. Waarom de lelie een hemelsche bloem is (Lilium candidum)

CCCCXXIX. Het ontstaan van de sleutelblom (Primula veris.)

CCCCXXX. Hoe het komt dat er zilverige abeelen zijn (Populus alba)

CCCCXXXI. Het ontstaan van de roode oranjeappels (Citrus Aurantium)

CCCCXXXII. Waarom de treurwilg zijn takken laat hangen (Salix babylonica)

CCCCXXXIII. Het ontstaan van den verkeerden esch (Fraxinus excelsior)

CCCCXXXIV. Waarom de acacia dorens heeft, het riet in 't water groeit en de berk verdoemd is (Acacia)

CCCCXXXV. Waarom de blaren van den populier altijd-aan ruischen (Populus pyramidalis)

CCCCXXXVI. Waarom de popels altijd beven (Populus pyramidalis)

CCCCXXXVII. Waarom de wilgenboom geen eetbare vruchten draagt (Salix alba)

CCCCXXXVIII. Waarom de hagewinde het onze lieve vrouwe glazeken heet (Convolvulus sepium)

CCCCXXXIX. De herkomst van de stroobloem (Xeranthemum annuum)

CCCCXL. Waarom de stroobloem verwelkt noch vergaat (Xeranthemum annuum)

CCCCXLI. De oorsprong van den dorelaar (Prunus Spinosa)

CCCCXLII. Van waar de naam ‘passieblommeken’ komt (Passiflora coerulea)

CCCCXLIII. Hoe het ‘vergeet-mij-nietje’ is ontstaan (Myosotis palustris)

CCCCXLIV. Waarom de vijgeboom een heilige boom is (Ficus carica)

CCCCXLV. Waarom de topjes van de biezen verdord zijn (Juncus)

CCCCXLVI. Waarom de toppen van de biezen verzengd zijn (Juncus)

CCCCXLVII. Hoe de christusoog is ontstaan (Agrostemma Githago)

CCCCXLVIII. Het ontstaan van de mosroos (Rosa muscosa)

CCCCXLIX. Hoe de mosrozen in de wereld kwamen (Rosa muscosa)

CCCCL. De herkomst van de boschanemonen (Zeeroogen-bloemen) (Anemone nemorosa)

CCCCLI. Waarom de eikenblaren ‘uitgetand’ zijn (Quercus pedunculata)

CCCCLII. Waarom de hulst een duivelsplant is (Ilex Aquifolium)

CCCCLIII. Waarom sommige madeliefjes roode plekken vertoonen en het bloed zuiveren (Bellis perennis)

CCCCLIV. Waarom de duizendknoop roode vlekken op de blaren heeft (Polygonum Persicaria)

CCCCLV. Hoe het komt dat er witte rozen zijn (Rosa)

CCCCLVI. Vrouw Holle en het vlas (Linum usitatissimum)

CCCCLVII. Hoe de madeliefjes ontstonden (Bellis perennis)

CCCCLVIII. Waarom de hazelaar nooit door bliksem noch donder wordt getroffen (Corylus Avellana)

CCCCLIX. De vlekken van de orchis (Orchis maculata)

CCCCLX. Waarom de berk een verdoemde boom is (Betula alba)

CCCCLXI. Het ontstaan van den braamstruik (Rubus)

CCCCLXII. Hoe het komt dat de indrukken van de tanden van Jezus op het riet te zien zijn (Phragmites communis)

CCCCLXIII. De oorsprong van de boschbessen (Vaccinium, Myrtillus)

CCCCLXIV. Het lichten van de zee

CCCCLXV. Hoe de zeeen en stroomen zijn ontstaan

CCCCLXVI. De wind

CCCCLXVII. Hoe de bergen ontstonden

CCCCLXVIII. De oorsprong van de bergen

CCCCLXIX. Van de zon en de maan

CCCCLXX. De Melkweg

CCCCLXXI. Waarom de sneeuw wit is en men den wind niet zien en kan

CCCCLXXII-CCCCLXXIII. De regenboog

CCCCLXXIV. Hoe de stok is ontstaan

CCCCLXXV. Hoe de dauw in de wereld kwam

CCCCLXXVI. Waarom de beelden van de heiligen bedekt zijn in den passietijd

CCCCLXXVII. Waarom mannen en vrouwen elkander zoeken

CCCCLXXVIII. De tranen van Sint-Laurijs

CCCCLXXIX. Waarom de menschen in alle richtingen over de wereld loopen

CCCCLXXX. Waarom de Joden over heel de wereld verspreid zijn

CCCCLXXXI. Hoe de zaag is ontstaan

CCCCLXXXII. Waarom de pasgeboren kinderen niet meer kunnen loopen

CCCCLXXXIII. Waarom de vrouw geen ziel heeft

CCCCLXXXIV. Waarom de Joden misvormde voeten hebben

CCCCLXXXV. Hoe de platvoeten, de ossenknieen en de poortjesbeenen op de wereld zijn gekomen

CCCCLXXXVI. Hoe de kaalkoppen op de wereld zijn gekomen

CCCCLXXXVII. Hoe de donder is ontstaan

CCCCLXXXVIII. Hoe de jeneverstokerijen zijn ontstaan

CCCCLXXXVIX. Waarom de dagen beginnen te lengen op den dag van St. Thomas

Aanteekeningen

Typenlijst van den Vlaamschen vertelselschat (Deel IV)

 


Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken