Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De bevrijders (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van De bevrijders
Afbeelding van De bevrijdersToon afbeelding van titelpagina van De bevrijders

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (7.05 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De bevrijders

(1921)–P.H. van Moerkerken jr.–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoofdstuk XXXVII

TOEN EINDELIJK DE HUZAREN VAN GENERAAL Kellermann waren opgeroepen voor den aanval, renden zij onder het geschetter der trompetten den heuvel af, over den weken vloer van vertrapte rogge, over de lijken van mannen en paarden. Voor hen, door de ganse lengte van de vallei, dreunde de aarde onder de eskadrons. Naar de steilte ginds, met de oude hofstede op den top, stormden die duizenden ruiters. De standaards woejen in de wilde vlaag; het zilveren licht uit het westen blonk over hun helmen.

Jacob ter Wisch verloor al zijn mijmeringen der laatste uren; hij lachte weer hardop en dacht aan de vreugde der oude veldslagen. Hij voelde dat alle stille wijsheid des levens wegzonk in de verdwaasde bedwelming van den strijd. Hij leefde; de strijd was het leven!

Van de kam der hoogvlakte, uit de groene hagen, barstte de dondering der kanonnen los, het schroot doorsnerpte de lucht en hagelde op het metaal der kurassen; doodskreten rezen van alle zijden, armen sloegen op, paarden zonken neer

[pagina 144]
[p. 144]

in de woedende bruising van den ren. Doch de storm der ruiters joeg over de gevallenen voort. Tegen de steilte der heuvelen sprongen de eerste gelederen op en hun gejuich schalde boven de werveling van alle geluiden.

Ter Wisch hield de teugels niet meer; hij ijlde door verstikkende wolken, over een groeve vol briesende tuimelende rossen; hij zag de vuurmonden tussen de hagen, de flikkerende bajonetten achter het gouden graan. Doch toen verdween alles. In de punten der bajonetten was zijn paard opgevangen; hij stortte uit den zadel in het gras van den hof. Nog even zag hij tussen de stammen der bomen de rode zon op den einder branden, ... hij sloot de ogen in felle pijn, ... daarna voelde hij niets meer...

Dien nacht scheen de maan over de wijde stille velden. Alleen ver in het zuiden knalden nu-en-dan schoten en vuren gloeiden er aan den mat-blauwen horizont. De karos wachtte op den steenweg, bewaakt door den boerengids dien Aagje Fabian in Brussel gehuurd had. Zij zelve, gevolgd door den ouden Derk, dwaalde rond de geteisterde hoeve op den heuvel, waar honderden doden lagen in de uniform die ook hij moest hebben gedragen, om wiens leven zij nu bad met angstig verlangen.

Door de talrijker geruchten over den veldslag was in de namiddaguren haar onrust gegroeid tot een waanzinnigen drang om Jacob ter Wisch te zoeken. En toen laat in den avond de tijding kwam der nederlaag, der verwarde vlucht van het Franse leger, had haar angst om het leven van den dierbaren man, haar in wanhoop doen besluiten voort te gaan, naar de vlakten van den strijd, al besefte zij ook dat zoeken tussen duizenden doden, onder struiken, in verwoeste hoeven en dorpen, bijna doelloos was. En Ter Wisch moest dood zijn; zij twijfelde er niet aan; vluchten zou hij nooit.

In het dorp Mont S. Jean had zij van een Hollands kolonel, bij het noemen van haar naam, verlof gekregen tot verder rijden, tot betreden van het slagveld. En nu, met bevendschrille stem roepend: ‘Oom Jacob! Jacob ter Wisch!’ liep zij speurend langs de steile helling der hoogvlakte, over het platgeslagen graan, door den boomgaard en den binnenhof der verlaten hoeve. Derk volgde haar met een lantaarn en noemde het wachtwoord aan de rondgaande patrouilles.

[pagina 145]
[p. 145]

Bij het zien der eerste doden, in de nabijheid van den molen, had zij gedacht te zullen bezwijken, maar met krachtigen wil zich dwingend keek zij in hun vale trekken en ging voorwaarts. De volle maan glansde koud, hoog uit den hemel, over de dode lichamen. De uniformen waren losgerukt; in diepe wonden lag het donker gestolde bloed. Vele lichtloze ogen schenen op te staren naar den zwijgenden nacht; vele monden waren open, verstard bij den laatsten kreet. Aagje zag hen aan, gelaat na gelaat, en voelde zich meedogenloos worden door eigen leed, in de koortsige haast van het zoeken.

Opeens, tegen het muurtje van een put, herkende zij hem. Zijn ogen waren gesloten; de rechterhand drukte tegen de zijde en zijn trekken waren pijnlijk verwrongen. Zij beurde zijn hoofd op en legde haar wang aan zijn mond. Hij ademde nog, maar zwak; zijn handen waren klam en koud.

De oude Derk had de lantaarn bij haar neergezet en was eerbiedig terzijde gegaan, in de donkerte der bomen. Zij bracht het licht voor het gelaat van den gewonde die de ogen even opende.

‘Jacob,’ fluisterde zij en kuste hem op het voorhoofd.

Hij glimlachte alsof hij haar herkende. Doch met een schok, een zachte trilling toen, sloot hij opnieuw de oogleden, terwijl de mond opende met smartelijk gekreun. Zij goot hem enkele druppels op de lippen, maar hij slikte niet.

‘Jacob, Jacob, ga niet weg!’ zeide zij angstig.

Hij bewoog niet meer; de nauw-speurbare ademhaling had opgehouden. Zij voelde hoe zijn wangen kil werden en zag de pijn verdwijnen van zijn gelaat. Vastberaden stond zij op en haar tranen bedwingend, de vuisten ballend tegen het medelijden dat zij met zich-zelve voelde, aanvaardde zij den Wil die sterker was dan de hare. Nog eenmaal keek zij naar hem en dacht aan vroeger dagen. Dan riep zij den ouden knecht en liet de karos tot voor het poortje van den boomgaard rijden.

Toen zij met Derk den dode opnam om hem naar het rijtuig te dragen, viel er iets uit de half-opengescheurde borst der uniform; zij raapte het op: het was het oude perkamenten boekje.

Een koude wind kwam over de verre vlakten; in het noordoosten verbleekte de kim.

Rillend in den langzaam rijdenden wagen, tegenover het

[pagina 146]
[p. 146]

lijk van Jacob ter Wisch dat zij met een sjaal had toegedekt, zag zij den dageraad naderen. En toen zij Brussel binnenreed scheen de morgenzon van een nieuwen Junidag in de heuvelige straten waar een opgewonden menigte, burgers en krijgsvolk, luidruchtig woelde, terwijl de klokken der kerken jubelden met galmenden zang.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken