Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kaas- en broodspel (1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kaas- en broodspel
Afbeelding van Kaas- en broodspelToon afbeelding van titelpagina van Kaas- en broodspel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.29 MB)

Scans (1.75 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kaas- en broodspel

(1938)–Maurits Mok–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 24]
[p. 24]

VII

 
Een lente: het geboomte, dat, bedropen,
 
zijn twijgen in den lagen hemel stak,
 
werd van een vreemde siddering bekropen,
 
een tintelen doorgloeide het en brak
 
in knoppen naar het licht; de wolken vluchtten
 
als een verslagen leger naar de kim,
 
een blauwe sluier spande langs de luchten,
 
een leeuwerik begon zijn hoogen klim
 
en strooide door den klaren dag zijn klanken;
 
er dansten vonken in den grauwen poel
 
der velden, uit hun troebelheid werd blanke
 
verwachting; een sinds lang ontkend gevoel
 
bemeesterde de wereld; gretig dronken
 
land en geboomte water, wind en zon,
 
het heil des hemels werd hun uitgeschonken,
 
of God Zijn schepping andermaal begon;
 
en uit een somberheid, die hem versteende,
 
betrad de mensch den drooggevallen grond
 
en strompelde langs barst en bult - en weende
 
om de ontreddering, die hij bevond.
[pagina 25]
[p. 25]
 
Zij leefden in het wintertij vergeten,
 
omspoeld door stilte als een oceaan;
 
al joegen storm en water door de reten
 
van hun behuizingen, er bleef een baan
 
van onaantastbaarheid; geen rooverbenden
 
verduisterden den horizont, het scheen
 
hun deel om in een eenzame ellende
 
te worden uitgeput; maar dit verdween
 
met het getij: weer lag de aarde open
 
en bood zich aan den vijand en den vriend;
 
de landsknecht ging om nieuwen buit te stroopen;
 
de rentmeester kwam weder om zijn tiend;
 
hij draafde door de slijklaag van de velden,
 
en achter hem zijn volk, een zwarte tros
 
van ruiters, die hem joelend vergezelde;
 
de meester zelf zat zwijgend op zijn ros;
 
zijn arm verhief zich in het zicht der erven,
 
zijn sein, zijn eerste en zijn laatste woord;
 
geen mensch verscheen; hij zag slechts honden zwerven
 
voorbij de donkere verzakte poort.
[pagina 26]
[p. 26]
 
Men hoorde enkel het gehijg der paarden,
 
hoe hun de adem uit het neusgat spoot;
 
maar, in de beugels overeind, gebaarde
 
de meester; bijna meer dan levensgroot
 
stond even zijn gestalte opgerezen;
 
de zon betintelde het spitsenveld
 
der lansen; als een schaduwachtig wezen
 
kwam daar een arme uit de poort gesneld
 
en stootte donkere, verwarde woorden
 
naar het gelaat des meesters, wijl zijn hand
 
naar alle zijden door het ledig boorde,
 
dan sloeg hij aan den bodem, opgebrand;
 
er kreunde nog iets na, de paarden traden
 
het lichaam tot een vormelooze brij;
 
dit bloed scheen hen met dieper drift te laden,
 
de ruiters sprongen af, het erf lag vrij;
 
twee boeren, met de handen uitgevouwen
 
- ziehier wat onze arbeid heeft vergaard -
 
traden naar voren, smeekten de rabauwen,
 
dat hun het schamel leven werd gespaard.
[pagina 27]
[p. 27]
 
‘Acht dagen uitstel - of ik zal u vinden!
 
Gij spot niet meer!’ Maar door de knechtenschaar
 
gromde begeerte; een wierp in den blinde
 
zijn lans uit en een ander spietste naar
 
den schralen hofhond, die zich bloedend kromde;
 
en overal ontmoetten zij een bleek,
 
weerspannig volk, berooiden en verstomden,
 
wier blik niet voor den blik des meesters week;
 
de kleine groepen schoolden op de erven
 
of hokten samen op de zwarte deel;
 
nog kon de hunker naar het licht niet sterven;
 
nog brandde een begeerte in hun keel;
 
de grauwe koppen staken zij naar voren,
 
de dorre huid verstrakt tot perkament;
 
zij schenen het vermanen niet te hooren,
 
maar in hun oogen gistte het ferment
 
der wanhoop; als verbitterd degenflitsen,
 
een vonkenrij, die heen en weder schoot,
 
kruisten de blikken, tot de heer zijn bitse
 
bedreiging sprak, een laatste degenstoot.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken