Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1 (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1
Afbeelding van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.41 MB)

ebook (6.56 MB)

XML (6.30 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1

(1911)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

[Frederik Hendrik, 1 ged. Hendrik Frederik]

FREDERIK HENDRIK (1) (ged. Hendrik Frederik), graaf van Nassau, prins van Oranje, geb. te Delft 29 Jan., ged. 12 Juni 1584, gest. te 's Gravenhage 14 Maart 1647, beg. te Delft 10 Mei 1647, jongste zoon van prins Willem I van Oranje, uit diens huwelijk met Louise de Coligny. Opgevoed vooral te Vlis-

[pagina 899]
[p. 899]

singen door zijne moeder en door hare hofpredikers L'Oyseleur de Villiers en Uyttenbogaert, bezocht hij reeds 1 Jan. 1594 de leidsche hoogeschool onder leiding van Janus Dousa, Daniël Taffin en zijn militairen gouverneur Dommerville met diens onder-gouverneur Arend van Duvenvoorde. Hij genoot toen reeds de inkomsten uit een regiment soldaten, waarvan de Staten hem in 1593 kolonel hadden gemaakt, benevens die uit het gouverneurschap in het pas veroverde Geertruidenberg. In het voorjaar van 1594 werd door den zuidnederlandschen priester Michel Renichon ook tegen hem gelijk tegen zijn broeder Maurits een aanslag gesmeed, die echter ontdekt werd. Reeds in 1597 vergezelde hij Maurits bij het beleg van Rijnberk; in Dec. vergezelde hij ter gelegenheid van het huwelijk zijner zuster Charlotte met Claude de la Tremoïlle, zijne moeder naar Frankrijk met toestemming der Staten-Generaal. Hij bleef er ruim een jaar en was zeer in de gunst bij Hendrik IV, die hem zelfs gaarne bij zich gehouden zou hebben, wanneer niet de Staten-Generaal zijn moeder (Jan. 1599) dringend tot zijne terugzending hadden aangemaand. Ook op aandrang van Maurits en Willem Lodewijk gaf zij aan die aanmaning gehoor; hij keerde op een staatsch oorlogsschip in April terug, weldra in den Bommelerwaard weder tegen den vijand strijdend. In het volgend jaar werd hij kolonel van een regiment Walen en opgenomen in den Raad van State. Hij nam toen, tegen het voorstel van Maurits om wegens het groote gevaar op diens grooten tocht naar Vlaanderen terug te keeren naar Holland, deel aan den slag bij Nieuwpoort, verklarend het lot van zijn broeder te willen deelen. Ook het beleg van Grave (1602) woonde hij bij evenals dat van Sluis (1604); hij veroverde Bredevoort (1606) en nam deel aan allerlei wapenfeiten, met name aan het gevecht bij Erkelens (1607), waar hij zijn neef, graaf Hendrik van den Bergh, persoonlijk gevangen nam. Hij was in 1603 het eerste lid van het gezantschap, dat Jacobus I van Engeland bij diens troonsbeklimming namens de Staten kwam gelukwenschen. Tijdens het Twaalfjarig Bestand leidde hij de expeditie naar Brunswijk (1615), waar hij de stad aan het hoofd van een aanzienlijk leger tegen haren hertog beschermde. Met zijne moeder, aan wier hof hij in den Haag gewoonlijk verkeerde, toonde hij zich in de kerkelijk-staatkundige twisten dier periode meer geneigd de remonstrantsche dan de contra-remonstrantsche inzichten te volgen, al stelde hij zich ter wille van den vrede niet tegenover de staatkunde zijns door hem hoog vereerden broeders. Bij het opnieuw uitbreken van den oorlog in 1621 hielp hij Maurits, zijn leermeester, als generaal der ruiterij in diens ondernemingen. Hij werd dan ook algemeen als diens aangewezen opvolger beschouwd en tijdens diens laatste dagen met het opperbevelhebberschap der staatsche legers belast. Op aandrang van zijn broeder trad hij, nadat vroeger herhaaldelijk van andere huwelijken sprake was geweest, te 's Gravenhage 4 April 1625, (huwelijkscontract 30 Maart) nog even voor diens dood (23 April) van in het huwelijk met Amalia, gravin Solms-Braunfels, toen hofdame der koningin van Boheme (kol. 103).

Na den dood van prins Maurits werd hij in Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijsel met al diens waardigheden bekleed, ook met diens militaire posten. Aanvankelijk met eenige terughouding beoordeeld, won hij door de schitterende wapenfeiten der verovering van Grol (1627) en 's Hertogenbosch (1629) aller vertrouwen. Zijne bekwaamheid als ‘stededwinger’

[pagina 900]
[p. 900]

werd algemeen erkend; zijn verdedigingsplan van 1629, zijn groote Maasveldtocht (1632), de verovering van Breda (1636), Sas van Gent (1644), Hulst (1645) vermeerderden zijn roem als veldheer, met name als geniaal belegeraar en voortreffelijk ingenieur, als voortzetter der traditiën van zijn beroemden broeder. Niet minder bewondering verdienen zijn staatkundige en diplomatieke werkzaamheid, waarin hij zich een waardig zoon zijns vaders betoonde. Hij wist in de binnenlandsche staatkunde, die ten gevolge van de kerkelijk-staatkundige twisten ook na het Bestand groote gevaren voor het behoud der eensgezindheid opleverde, door groote gematigdheid, zachtzinnigheid en bedachtzaamheid allengs de spanning der gemoederen te doen ophouden, zorgvuldig zich onthoudend van alles wat gelijken kon op partijdigheid; al was het niet onbekend, dat zijne sympathie aan de zijde der remonstranten was, hij weigerde hunne partij openlijk te kiezen en wist alle uitspattingen van beide partijen op handige wijze te voorkomen of met gepaste maatregelen te straffen of te doen straffen. Zijn uitnemende zorg zoowel voor het leger als voor de vloot, aan welker hoofd hij mannen als Piet Hein en Tromp stelde, bracht deze twee steunsels van den staat beide tot groote ontwikkeling. Zijn aanzien binnenslands steeg door dat alles zeer hoog, zoodat feitelijk een tijd lang zijn wil de republiek beheerschte en de ‘Loevesteinsche factie’ zoowel als het machtige Amsterdam ernstig beducht waren voor de vestiging eener monarchie, die reeds (1631) ingeleid scheen door de toekenning der ‘survivance’ in zijn stadhouderlijke waardigheden aan zijn jeugdigen zoon, die in 1637 ook als zijn opvolger als kapitein- en admiraal-generaal der Unie werd aangewezen. Van belang scheen het hierbij, dat, ‘om de autoriteit wat te verdeelen’, de drie noordelijke gewesten bij den dood van hunnen stadhouder Ernst Casimir (1632) diens zoon Hendrik Casimir verkozen. In de buitenlandsche politiek streefde hij krachtig naar samenwerking met Frankrijk en Engeland, vooral met het eerste, tot hetwelk een innige sympathie hem trok. Met Frankrijk's hulp hoopte hij, nadat zijn poging om door den Maasveldtocht van 1632, in samenwerking met de talrijke ontevredenen in de zuidelijke provinciën, de Spanjaarden daaruit te verdrijven mislukt was, die provinciën hetzij door verdeeling tusschen Frankrijk en de Republiek, hetzij door vestiging aldaar van een nieuwen vrijen staat, aan Spanje te ontweldigen. De samenwerking met Richelieu en de tractaten van 1634 en 1635, later de samenwerking met Mazarin, hadden dit doel, dat evenwel ten deele door het krachtiger optreden der spaansche legers, ten deele ten gevolge van de mislukking der voorgenomen militaire combinatiën, ten deele in samenhang met de algemeene europeesche staatkunde van zijn tijd, den tijd van den Dertigjarigen Oorlog in Duitschland, niet bereikt is kunnen worden. Ook de samenwerking met het Engeland van Karel I heeft teleurstelling gebaard. Wel stemde het engelsche koningshuis toe in het huwelijk tusschen zijn eenigen zoon Willem en de oudste dochter des Konings (1642), maar dat koningshuis had veeleer zijn hulp en steun in de binnenlandsche moeilijkheden noodig dan dat het hem kon steunen; bovendien deed de economische concurrentie tusschen Engeland en de Republiek veel afbreuk aan de onderlinge verhoudingen. De oudste dochter van den Prins huwde (1646) met den keurvorst van Brandenburg. Het engelsche huwelijk vergrootte het aanzien van zijn geslacht ten zeerste, terwijl de koning van Frankrijk hem met nieuwjaar 1637 den

[pagina 901]
[p. 901]

titel van ‘Altesse’ (Hoogheid) toekende ter vervanging van dien van ‘Excellence’ (Excellentie), waarmede zijn vader en broeder als prinsen van Oranje plachten genoemd te worden; de Staten-Generaal en andere mogendheden volgden spoedig dit voorbeeld. Bij den dood van zijn frieschen neef Hendrik Casimir (1640) werd hij ook stadhouder in Groningen en Drente, terwijl Friesland nog diens broeder Willem Frederik verkoos, al kreeg de jonge prins Willem ook hier de ‘survivance’ na dezen. Frederik Hendrik toonde zich aanvankelijk zeer teleurgesteld. Zijn hof, waar tal van fransche, engelsche, duitsche en andere edellieden verkeerden, waar prinses Amalia en de koningin van Boheme een vorstelijke etikette handhaafden, was een der schitterendste van Europa; zijn paleizen, in den Haag, te Rijswijk (Nieuwburg) en te Honselaarsdijk, waaraan hij aanzienlijke sommen besteedde, begonnen die van de grootste buitenlandsche vorsten te evenaren; zijn zin voor kunst en letteren werd hoogelijk gewaardeerd; zijn eigene fijne fransche beschaving, zijn hoofsche elegantie, erfdeel zijner moeder, zijn groote talenkennis - hij las gemakkelijk Caesar's Commentarii, die hem steeds vergezelden - maakten overal indruk. Zijn glans begon echter omstreeks 1644 te tanen, nadat ernstige jichtaanvallen zijne gezondheid blijvend hadden geschokt. De eertijds zoo schitterende veldheer en staatsman hield de teugels voortaan niet dan slap in zijne verzwakte hand; zijn krachtige en verstandige echtgenoot nam voor een groot deel de leiding over, maar kon niet verhinderen, dat de anti-stadhouderlijke partij in aanzien won. Die partij was het, die allengs de staatsche politiek leidde, Frankrijk in weerwil van alle gesloten en nog ter elfder ure bevestigde verdragen in den steek liet en de Republiek drong tot den vrede, die in 1648 te Munster gesloten werd. De vergrijsde stadhouder was toen reeds heengegaan; de dood had hem 14 Maart 1647 van een droevig lijden, een slooping van lichaam en geest, verlost. Hij liet behalve een zoon, prins Willem (zie aldaar), vier dochters na: Louise Henriëtte (geb. 1627, gest. 1667, geh. 1646 met Frederik Wilhelm, keurvorst van Brandenburg); Albertine Agnes (kol. 60); Henriëtte Catharine (geb. 1637, gest. 1708, geh. 1659 met Johann Georg II, vorst van Anhalt-Dessau); Marie (geb. 1642, gest. 1688, geh. 1666 met Ludwig Heinrich Moritz Franz, hertog-paltzgraaf van Zimmern); bovendien een bastaard: Frederik van Nassau, heer van Zuylestein, alle afzonderlijk behandeld. Behalve een aantal brieven, grootendeels opgenomen in Groen's Archives, 2e série, t. I-IV, bezitten wij van hem: Mémoires de Frédéric Henri de Nassau, Prince d'Orange (1621-1646), uitg. door B. Picardt (Amst. 1733), waarover vgl. Jorissen, Mémoires de Const. Huygens (La Haye 1873) xxxiii suiv.

Van zeer vele geschilderde portretten noemen wij die door J.v. Ravesteyn 1628 (H. Hondius sc.), door Anth. v. Dijck 1630, waarvan het fraaiste exemplaar in het hertogelijk slot te Wörlitz is (P. Pontius e.a. sc.), door Mierevelt van 1634 in het Gemeentemuseum te 's Gravenhage, ook in het Rijksmuseum te Amsterdam, in de stadhuizen te Delft en Kampen en elders (gegraveerd door W. Jz. Delff e.a.) en op ouderen leeftijd, vaak te zamen met zijn gemalin en kinderen, door G. van Honthorst, o.a. in het Rijksmuseum te Amsterdam (gegraveerd door C. Visscher e.a.)

Behalve de grootere en kleinere algemeene geschiedwerken over zijn tijd en de pamfletten

[pagina 902]
[p. 902]

enz. uit zijn dagen heeft men over hem: J. Commelijn, Frederick Hendrick, zijn leven en bedrijf (Amst. 1651, 2 dln.); A. Montanus, Leven en bedrijf van Frederik Hendrik (Amst. 1653); [P. le Clercq], Het leven van Frederik Hendrik ('s Gravenh. 1737, 2 dln.). Vgl. verder Petit, Repertorium. Verschillende prent- en prachtwerken bestaan er over zijne belegeringen, waaronder H. de Groot, Grollae Obsidio (Amst. 1629); D. Heinsius, Rerum ad Sylvam-Ducis gestarum historia (Lugd. Bat. 1636); C. Barlaeus, Triumphus foederati Belgii super debellatis ad Mosam urbibus (Amst. 1632); M.Z. Boxhorn, Historia obsidionis Bredae (Lugd. Bat. 1640); [A. de Later], Schrickvan Vlaanderen (Middelb. 1645). Over zijne begrafenis: P. Post, Begraeffenisse van Z.H. Frederick Hendrick (Amst. 1651). Zie verder E.W. Moes, Iconographia Batava no. 2582.

Blok


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek (10 delen)


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Frederik Hendrik van Oranje, prins van prins van Oranje, graaf van Nassau

  • P.J. Blok