Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1 (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1
Afbeelding van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.41 MB)

ebook (6.56 MB)

XML (6.30 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1

(1911)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

[Fijnje van Salverda, Johannes Gerardus Wybo]

FIJNJE VAN SALVERDA (Johannes Gerardus Wybo), geb. te Arnhem 22 Nov. 1822, overl. te Arcachon 3 Sept. 1900, zoon van den voorg. en J.C.F. Zurich. Hij bracht eenige jaren op de kostschool van Stuart te Vianen door, en deze heeft aan schrijver dezes medegedeeld, dat Fijnje onder de honderden leerlingen de beste, vlugste en bij zijne medescholieren meest beminde was. In 1838 werd hij cadet van den waterstaat aan de militaire academie te Breda en als eerste van vier cadets met 1 Aug. 1842 tot aspirant-ingenieur van den waterstaat benoemd. Hij werd tegelijk als arrondissements-ingenieur te Maastricht geplaatst, waar de hoofd-ingenieur J.W. Conrad zijn chef was. Met 1 Sept. 1845 werd hij arrondissements-ingenieur te Utrecht, waar hij, onder een onbeduidend chef dienende, zich dwong, zelf alle vraagstukken, die zich voordeden, te onderzoeken, en zich zoo op te werken tot iemand met zelfstandig oordeel. Zeker had hij hierbij een grooten steun in zijn vader, die gedurende den tijd, dat hij te Utrecht dienst deed, het arrondissement Nijmegen, dat langs den Neder-Rijn - Lek tusschen Wageningen en Everdingen aan Utrecht grensde, beheerde. Er was, ook later, gedurende zijn geheelen diensttijd, een vertrouwelijke omgang tusschen hem en zijn vader, die eerst stierf toen de zoon 66 jaren oud was.

In 1846 beantwoordde Fijnje eene prijsvraag, uitgeschreven door het bestuur van Delfland over de middelen tot verbetering van den toestand van Delflands boezem. Hij stelde voor, hetgeen ook later is uitgevoerd, dat aan de Vijfsluizen een stoomgemaal geplaatst zoude worden met een pomp volgens het stelsel, door zijn vader uitgevonden. De commissie van beoordeeling, door Delfland benoemd, stelde verdeeling van den prijs tusschen hem en een mededinger voor. Over tal van belangrijke onderwerpen schreef hij in zijn dienstrapporten; ook was hij zijn vader behulpzaam bij het ontwerpen eener betere waterloozing van den Bommelerwaard boven den Moerdijk.

Met 1 Apr. 1849 werd hij van den arrondissements-dienst ontheven en bij den algemeenen dienst van den waterstaat geplaatst onder den grooten van der Kun. Hij dirigeerde hier, met de hulp van zeer bekwame ingenieurs, de verspreiding van het amsterdamsch peil in Nederland, en het samenstellen der registers van peilschalen en verkenmerken. Steeds werd aangenomen, dat van de door Krayenhoff in het begin der 19e eeuw verspreide verkenmerken de hoogte juist bepaald was, en daardoor werden aan de waterpassingen, door Fijnje en zijne onderhoorigen verricht, correctiën aangebracht, die somtijds vrij belangrijk waren. Later, toen onder Cohen Stuart en zijne opvolgers het A.P. opnieuw met nauwkeurig-

[pagina 912]
[p. 912]

heids-waterpassing bepaald werd, bleek, dat hunne waterpassingen nagenoeg zonder fout verricht waren. Onderwijl gaf Fijnje een advies aan prins Frederik over irrigatie zijner goederen in Silezië.

Op 1 Febr. 1852 werd hij naar den Briel verplaatst, waar hij ontwerpen voor verbetering der havens van Schiedam en Middelharnis maakte 18 Aug. 1853 trad hij in het huwelijk met de dochter van den burgemeester van Numansdorp, A.J. Vlielander. Intusschen was hem met ingang van 1 Jan. 1853 verlof uit 's rijks dienst toegestaan in verband met zijne benoeming tot hoofdingenieur der maatschappij tot aanleg van den spoorweg Antwerpen-Rotterdam, eene belgische maatschappij, die den aanleg echter niet verder uitstrekte dan tot Moerdijk, en eene zijlijn Rozendaal-Breda aanlegde. Onder Fijnje, die zich te Rozendaal vestigde, werd het nederlandsch gedeelte aangelegd, dat gereed was: in 1854 van de grens tot Etten en tot Zevenbergen, in 1855 tot Breda en tot Moerdijk.

In 1856 werd Fynje door de ‘Banque Suisse’ belast met het verrichten der opnemingen en het maken der ontwerpen voor een spoorweg van Vlissingen naar Venlo. In 1858 werd hij lid eener commissie voor de spoorwegverbinding van Rotterdam naar België en verplaatste zijn domicilie naar Dordrecht. Hier maakte hij een ontwerp voor de afdamming der Ooster-Schelde; over het Sloe werd een pontveer ontworpen. Door den slechten stand der geldmarkt werd de aanleg vanwege genoemde bank opgegeven.

Toen zijn arbeid in deze streken afgeloopen was en het zich, na zoovele jaren talmen en verwerpen van allerlei plannen, liet aanzien, dat het nog jaren zou duren, eer men met ons eigenlijke spoorwegnet zou beginnen, meldde Fijnje zich in 1858 aan om weder in het korps van den waterstaat in te vallen. Met 1 Nov. 1859 kwam er door de verkiezing van van Diggelen tot lid der Tweede Kamer eene vacature, en werd Fijnje in verband daarmede als arrondissements-ingenieur te Kampen geplaatst. Het volgende jaar kwam evenwel de wet van 18 Aug. 1860 tot stand, waarbij de aanleg van een aantal spoorwegen bevolen werd, en nu werd Fijnje met 1 Oct. 1860 aangewezen als ingenieur in algemeenen dienst bij den spoorwegaanleg. Dit was, hoe gewichtig ook, eenigszins een bureau-betrekking; van der Kun was de ziel der commissie, bij welke hij werkte. Fijnje strekte zijn bemoeiingen uit over het grootste deel van het Zuidernet, en na het met 1 Juni 1861 aan zijn ambtgenoot Schneitter verleende verlof (gevolgd door diens overlijden) over het geheele Zuidernet.

In 1859 en 1860 had Fijnje twee brochures geschreven over de beginselen, bij den spoorwegbouw in acht te nemen, die wenken bevatten, welke, somtijds niet in acht genomen zijn. O.a. is de onderbouw der brug aan den Moerdijk niet voor dubbel spoor ingericht, en is te Zutphen slechts plaats voor enkel spoor naast een brug voor gewoon verkeer, Het was in afwijking van Fijnje's meening, dat in 1862 besloten werd, voor de bovenbouwen der spoorwegbruggen een prijsvraag uit te schrijven. Later heeft men zelf de ontwerpen gemaakt.

Met 30 Juli 1863 werd de secretaris der commissie voor den aanleg der staatsspoorwegen, Klerck, benoemd tot adviseur voor de spoorwegen, terwijl tegelijk die commissie werd ontbonden, en het gevolg was, dat Fijnje voortaan hoewel niet formeel (daar Klerck departementaal ambtenaar werd) onder hem, die jonger was en minder ervaring van spoorwegaanleg had, moest werken. Fijnje zocht een heenkomen, het-

[pagina 913]
[p. 913]

welk hij vond bij de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen, aan welke bij Kon. besluit van 11 Aug. 1863 concessie voor exploitatie van het geheele staatsspoorwegnet was gegeven. Fijnje werd tot hoofdingenieur bij die maatschappij, ter standplaats 's Gravenhage, aangesteld, en verkreeg met 1 Oct. 1863 zijn eervol ontslag als ingenieur 1e klasse van den waterstaat en als ingenieur in algemeenen dienst bij den staatsspoorwegaanleg, terwijl hij tegelijk den titel van hoofdingenieur bekwam.

De periode bij de Exploitatie-maatschappij was voor Fijnje hoogst onaangenaam. De maatschappij had te weinig kapitaal, en gaf in de eerste jaren zeer slechte financieele resultaten. De vijf directeuren waren òf te oud òf niet bekwaam genoeg om eene jonge maatschappij door de eerste moeilijke jaren heen te helpen. Bovendien onderhandelden zij buiten hunnen hoofdingenieur om. Fijnje was langzamerhand te zeer op kleinigheden gaan letten, hetgeen in vele gevallen niet bevorderlijk was aan den goeden gang der zaken. Het was in dezen tijd dikwijls moeilijk, iets uit zijne handen te krijgen, en dit zette weder bij directeuren kwaad bloed. Vgl. van Naamen van Eemnes in Tweede Kamer 13 Dec. 1877.

Met 18 Juni 1866 werd Fijnje directeur, doch hij bleef tevens met de functiën van hoofdingenieur belast, en werd, toen 1 Juni 1869 's Jacob ter standplaats Utrecht als eenig directeur ter vervanging der directeuren optrad, weder hoofdingenieur, chef van mouvement, weg en werken. Het is duidelijk, dat zijne positie hierdoor onhoudbaar werd, en hij werd door den minister Fock hieruit gered door zijne benoeming met 1 Febr. 1870 tot voorzitter van den Raad van toezicht op de spoorwegdiensten.

Tijdens zijn dienst bij de Exploitatie-maatschappij heeft Fijnje een aantal zeer belangwekkende nota's over verschillende onderwerpen in verband met spoorweg-exploitatie geschreven, en was hij nog lid van verschillende commissiën als in zake der afdamming van het IJ, de Nieuwe Merwede, de ontworpen spoorwegrichting bij Amsterdam. Vooral over dit laatste vindt men in zijne levensbeschrijving door Nierstrasz belangwekkende mededeelingen.

Als voorzitter van den Raad van toezicht was Fijnje zonder twijfel de beste werker in dat college. Wat hij vermocht, bewees hij kort daarna in zijne levensbeschrijving van F.W. Conrad. Intusschen zijn hierin, in het bijzonder in de lijst op blz. 252-254, zeer veel fouten, die echter meestal niet aan Fijnje maar aan zijn troebele bronnen te wijten zijn.

Tal van commissiën of expertises, meest van niet veel belang, werden tegelijk met het voorzitterschap van den Raad van toezicht door hem waargenomen; ook was hij eenige jaren (1867-70 en 1872-74) lid van het bestuur van het Kon. Instituut van Ingenieurs en (1871-78) lid van den gemeenteraad van 's Gravenhage.

Toen in het laatst van 1877 de referendaris der afdeeling Waterstaat, vroeger aan het departement van Binnenlandsche Zaken, sedert Sept. 1877 aan dat van Waterstaat, Handel en Nijverheid, Bogaard, tot secretaris-generaal van dat departement benoemd was, koos de minister Tak van Poortvliet Fijnje met ingang van 1 Jan. 1878 tot diens opvolger, terwijl hij tevens den toen in zwang komenden titel administrateur kreeg.

In deze betrekking was Fijnje minder goed op zijne plaats, niet wegens gemis aan bekwaam-

[pagina 914]
[p. 914]

heid of werkkracht, maar wegens gemis aan tact en door het niet op behoorlijken tijd afdoen der zaken. Reeds toen hij bij de Exploitatie-maatschappij diende, was hij om zoo te zeggen altijd schrijvende, en kwam onnoemelijk veel uit zijne handen, reglementen, aanschrijvingen, instructiën enz.; de geestige Stieltjes noemde hem een ‘inktwellusteling’; ook zijn vriend Nierstrasz zinspeelt hierop op de eerste blz. zijner levensbeschrijving. Intusschen, wat uit zijne handen kwam, was goed, zoo het wetsontwerp tot aanleg van eenige kanalen van rijkswege in Nederland, waaronder als hoofd-schotel het kanaal van Amsterdam door de Geldersche Vallei naar de Waal. Toen dit wetsontwerp verworpen werd, en het ministerie-Kappeyne kort daarna aftrad, werd Klerck minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, en deze, die de goede eigenschappen van Fijnje niet op prijs stelde, maakte hem bijna onmiddellijk na zijn optreden, nl. met 1 Oct. 1879, raad-adviseur waarbij hij zijne bezoldiging behield, maar slechts raad behoefde te geven als die hem gevraagd werd.

Het was hem nu mogelijk, zijn lust tot arbeid bot te vieren, maar hoewel hij ook op riviergebied goede denkbeelden had, werden zij in het door hem geschreven en op last van minister van den Bergh van rijkswege uitgegeven omvangrijke werk: Beschouwingen over eenige rivieren zeer verwaterd.

Nog werd hij in 1881 bekroond voor zijn antwoord op eene prijsvraag van het Bataafsch Genootschap over slibgehalte der rivieren.

Met 1 Jan. 1889 kreeg hij op verzoek zijn eervol ontslag als raad-adviseur. Wegens den gezondheidstoestand zijner dochter (zijn eenig kind) vestigde hij zich te Arcachon. Hij heeft hier nog verscheidene werken geschreven, echter uitsluitend compilatie, o.a. over duinbeplanting en over luchtscheepvaart. Verder was hij voorzitter van het comité tot den aanleg van werken in China. In een rapport over een antwoord op een prijsvraag, in 1892 uitgebracht, maakte hij eenige groote blunders. In 1895 schreef hij in het weekblad de Ingenieur een aantal stukken, getiteld Varia, over verschillende onderwerpen van ingenieurswetenschap.

Zijn vader had hem bij zijn overlijden in 1889 aanbevolen, zijn bibliotheek aan het Kon. Instituut v. Ing. te legateeren. Over het feit, dat het Instituut zich niet bij diens begrafenis liet vertegenwoordigen, was Fijnje zoo verstoord, dat hij dit verzoek zijns vaders niet nakwam. Intusschen stichtte hij in zijn testament een reisfonds voor jeugdige ingenieurs, dat evenwel eerst na het overlijden zijner vrouw en zijner dochter aan het doel ten goede zal komen.

De belangrijkste door Fijnje in het licht gegevene werken zijn:

Beschrijving der brug in den spoorweg Roosendaal - Moerdijk over de Maas in Verh. K. Inst. v. Ing. 1855-6; Bijdragen tot de kennis der verschillende voorgestelde en ontworpen spoorwegen (Gorinch. 1859). Bijdrage tot de kennis van het belang der Nederlandsche spoorwegen, (Dordr. 1858); Levensbericht van F.W. Conrad in Notulen K. Inst. v.I. 1869-70; Beschouwingen over eenige rivieren, waaronder Nederlandsche ('s Grav. 1885-1888, 4 dln.); Het slibgehalte van het water van eenige Nederlandsche rivieren in Nieuwe Verh. Bat. Gen. 2e reeks, III (1882).

Zijn leven is beschreven door N.H. Nierstrasz in de Verh. K. Inst. v. Ing. 1901-2. Dit stuk is, voor zoover het uit Fijnje's aanteekeningen is samengesteld, zeer goed, overigens vol fouten.

Ramaer


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek (10 delen)


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over J.G.W. Fijnje van Salverda

  • Johan Christoffel Ramaer