Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Loreley (1882)

Informatie terzijde

Titelpagina van Loreley
Afbeelding van LoreleyToon afbeelding van titelpagina van Loreley

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.73 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Loreley

(1882)–Pol de Mont–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 170]
[p. 170]

VII.

‘Ich grolle nicht.’
Heine.
 
't Laatste getoon der hupplende walze
 
ruischte door de weidsche zaal;
 
in 't gouden licht, dat, van de luchters stroomend,
 
in prismen door glimmende spiegels weerkaatst werd,
 
rezen de stofjes,
 
duizenden zilveren korrels gelijk,
 
opgezwaaid door den rythmischen tred
 
der zwaaiende, zwierende paren.
 
 
 
Lang had zij gedanst,
 
aanbeden godinne des feestmaals;
 
lang, in de duizlige cirkels
 
der wild opzwenkende walze,
 
gewiegd in den arm der aanbidders,
 
wen heur lange, goudgolvende vlechten
 
zwierden, twee vleuglen gelijk,
 
om heur malsch-albastene schouders.
 
O! die zaal was vol van een wondere zwoelte,
 
en de luchters goten een streelende warmt neer....
 
Reusachtige bloementuilen
 
walmden balsems,
[pagina 171]
[p. 171]
 
als oostersche oasen,
 
bedwelmend omhoog.
 
 
 
Traagzaam, statig,
 
‘regina deorum’
 
kwam zij terugge,
 
van fleemers omgeven,
 
achtloos spelend met eene roze
 
zooeven ontvangen uit minnende vingers. -
 
Mij - werd geen blik gejond,
 
geen woord,
 
mij - geen roeren der speelsche lippen,
 
mij - geen bewegende trek des gelaats
 
die getuigde dat iets nog,
 
iets -
 
ééne enkele vezel des herten
 
zich mijns nog erbarmde....
 
O! die luchters goten een streelende warmt neer!....
 
Doch, statig, liefelik wuivend met d' elpen waaier,
 
zakte zij neer op het kussen des zetels,
 
de oogen omtrokken met blauwende cirkels.
 
 
 
‘Zingen!’ riep daar toen een,
 
en de schare verdrong zich
 
smeekend,
 
rond mijne zitplaats.
 
‘Een lied!..., hernam men;
 
o! zing dan....
 
liefst een van die fijngeslepen perelen
 
uit Duitschlands kunstschat.
[pagina 172]
[p. 172]
 
Doe Schumann klagen,
 
Schubert ‘sehnen’!
 
Zing!....’ -
 
En de sneeuwwitte handjes der vrouwen
 
tilden mij zachtjes
 
onwederstaanbaar voort
 
tot het opengeslagen piano.
 
 
 
Vol van gistend gift
 
zwol toen mijn boezem,
 
en trillend,
 
trillend van woede en verkropte smerte,
 
met een blik als een Satan,
 
greep ik het liedboek vast,
 
sloeg 't op,
 
en toonde der lieve speelster
 
die aan mijne zij op het kussen reeds neerzat,
 
Heines somber gezang,
 
met brandend lava geschreven,
 
brandende lava van haat en van spot
 
en van helscher ontgoochling:
 
‘Ich gr olie nicht!’
 
 
 
O! Ik gevoelde 't nu ze!f,
 
ô gij, dichter der ijslikste smerten!
 
Ja, ik gevoelde 't aan 't slaan van mijn eigen ontgoochelde boezem, -
 
't is het hert dat hier optreedt,
 
't hert dat hier spotlacht,
 
huilt, zucht, jammert en weeklaagt.
[pagina 173]
[p. 173]
 
Ik was het - niet Heine, niet Schumann -
 
ik die hier dichter, èn zanger
 
èn lijder te saam was, èn spottende Sater....
 
Mijn hert was het -
 
dat brak!
 
Ik! die niet smaden, niet vloeken kon,
 
missch'en ook, het niet wilde....
 
Ik, die in droomen,
 
de trouwlooze schoone
 
zag stralen in pracht van gesteente en van zijde,
 
doch - ook de slang zag,
 
de slange des meineeds,
 
die heuren mageren kop
 
diep in het levende vleesch wringt!
 
't bloed uit de wonde slurpt,
 
en het hert
 
uit de hijgende borst vreet!
 
 
 
Ik zong!
 
IJselik zong ik!
 
Mijn stem had iets van het kleppen der doodsklok,
 
iets van het spottend gebons
 
der kluiten tegen een doodkist,
 
iets van den ratel des doods
 
in de keel
 
eens Mephisto's in doodstrijd!
 
Zwijgend, hijgend, bleek,
 
stond rond mij de schaar;
 
en toen, eindlik, 't laatste woord van het lied,
 
‘ich grolle nicht’,
[pagina 174]
[p. 174]
 
klonk door de feestzaal;
 
toen ik, bleek als een lijk,
 
mijn beeld in den spiegel ontdekte,
 
toen zag ik ook haar,
 
haar - haar -
 
in het glas,
 
maar nog bleeker,
 
maar nog paerscher,
 
een spook gelijk,
 
als een schim uit een andere waereld!
 
 
 
En eventjes
 
ontmoette mijn blik,
 
in 't spiegelklare blad,
 
den haren -
 
doch ijskoud,
 
gevoelloos,
 
onverschillig!
 
't Verleden in mij was - dood! -
 
en, het scheen mij,
 
o! tienmaal en tienmaal zoo lokkend
 
hernam de verleidende walze!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken