Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geheimtalen (2002)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geheimtalen
Afbeelding van De geheimtalenToon afbeelding van titelpagina van De geheimtalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (33.98 MB)

Scans (49.69 MB)

XML (4.38 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
woordenboek / lexicon
taalkunde/sociolinguistiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geheimtalen

(2002)–J.G.M. Moormann–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

I. Bargoens

‘Nous ne voudrions pour rien au monde qu'on nous crût son complice,Ga naar eindnoot31 surtout dans mie entreprise aussi périlleuse que la recherche de l'étymologie du mot argot,’ zegt Francisque Michel: Études p. iv. Zoals F. Michel tegenover het woord Argot staat, sta ik tegenover Bargoens. We zullen aanhalen, wat het Wdb. der Nederlandsche Taal ii, kolom 1022, ervan zegt:

Bargoensch, ook Borgoensch, b.nw. meest zelfstandig gebruikt, t.w. als naam voor de taal van vagebonden, dieven enz. inzonderheid in België. De vorm borgoensch, met o in de eerste lettergreep, zal ten deele verklaard moeten worden uit verwarring met het welbekende woord borgoensch, Bourgondisch (Dl. iii, Kol. 565).

Over de etymologie zegt het woordenboek het volgende:

Fr. baragouin misschien tot de familie: Sic. baraguna, Sp. barahunda. Deze volgens Caix (Studi, p. 76) van baruch + volgende uitdr. uit Joodsche gebeden. Via het lawaai in die jodenkerk en 't onverstaanbare zou baragouin de bet. gekregen hebben: ‘onverstaanbare taal, boeventaal’, in welke opvatting fr. baragouin en ndl. bargoensch worden gebruikt.

Verder haalt het woordenboek nog Sewel aan: ‘Borgoens cappen, of Borgoens questen’: ‘spreeken gelijk de Roovers, gaauwdieven en Heydens’, en een uitspraak van I. Teirlinck, Wdb.: ‘sedert lang voorzeker bestaat een Nederlandsche dieventaal, ons zoogenaamd Bargoensch.’

[pagina 53]
[p. 53]

Die uitleg baruch + rest lijkt wel fantastisch. De uitspraak van Sewel dat Bargoens ook de taal van de Heydens is, getuigt van minder juist inzicht. De Heydens spraken Zigeuners.

De gelijkstelling van Bargoens met dieventaal onderscheidt niet genoeg.

In de Dictionnaire général de la langue française par A. Hatzfeld, A. Darmesteter, Ant. Thomas (Paris z.j.) vinden we de volgende etymologie:

Baragouin, Mot forgé avec le bas breton bara, pain, et gwin, vin, que les Français entendaient répéter aux Bretons, sans les comprendre. xvie S.

Deze etymologie is van dezelfde sobrt als die het Wdb. der Nederlandsche Taal aanhaalt.

Francks Etymologisch woordenboek der Nederlandsche Taal (tweede druk door dr. N. van Wijk: 's-Gravenhage 1912), kent beide afleidingen maar spreekt er geen oordeel over uit:

Bargoensch, znw. o. en bnw. Wsch. van een ouder *Bargoen gevormd, dat van fr. baragouin ‘koeterwaalsch’ komt. Hier nam men vroeger kelt. oorsprong voor aan, later is men het met spa. barahunda, it. baroanda e.a. rom. woorden uit Joodsche gebeden, beginnende met het woord bârûkh gaan afleiden.

Een eigen verklaring van het woord kan ik niet geven. Als ik de sprekers vroeg hoe ze hun taal noemden, kreeg ik deze antwoorden: Bargoens, Bolgoens, Bourgonds, Belgoens.Ga naar eindnoot32

Karakterisering van het Bargoens

Het Bargoens is een geheimtaal. Als bij elke geheimtaal onderscheiden we twee elementen:

1De moedertaal van de spreker, dit is meestal het dialect van de streek waarin hij leeft.
2Het geheimtaalelement, dat bepaald wordt door sociale omstandigheden. Dit tweede element, dat het eigenlijk geheime deel is, is nooit zo heel uitgebreid.
Er is geen Bargoensch-spreker, die zóóveel geheimtaal-woorden kent. Het grootste aantal, dat ik bij één persoon noteerde is: Haaksbergen 231, Maastricht 222, Nijmegen (drie personen) 242. Ik geloof, dat de kennis van 300 Bargoensch-woorden bij een spreker al heel zeldzaam is.Ga naar eindnoot33

Later, in 1930, heb ik een lijst van het Zeels-Bargoens samengesteld, die 424 woorden bevat. Daar zit echter een sterk dialectelement in: woorden die ik zelf misschien niet genoteerd zou hebben maar die ik op gezag van derden als geheimtaal beschouw.

Het eerste element, de streektaal, bepaalt het klanksysteem van de geheimtaal-woorden; de sociale omstandigheden zijn van invloed op de soort woorden die

[pagina 54]
[p. 54]

gebruikt worden. Op dit tweede berust de verderop te behandelen onderscheiding tussen Bargoens en dieventaal.

TeirlinckGa naar eindnoot34 heeft een ‘klein overzicht, uit taalkundig en syntactisch oogpunt gemaakt’ van het Bargoens. Het overzicht geeft geen algemene wetten, maar bespreekt verschijnselen uit verschillende groepen in verschillende tijden. We zullen de punten die Teirlinck behandelt, opnoemen en bespreken:

a Bargoensch is onze gewone gesproken taal, met dit verschil, dat de meeste naamwoorden, werkwoorden, hoedanigheidswoorden, alsook eenige kleinere woordjes (als zipken, zeup, sijne, sine, siwus voor ja, nobis, noppe en lauw voor neen) door bijzondere termen vervangen zijn.

Deze eerste opmerking van Teirlinck is geheel juist. Maar Teirlinck heeft, dunkt me zo, nooit Bargoens horen spreken. Een heel klein deel toch van de naamwoorden, werkwoorden enz. is door ‘bijzondere termen’ vervangen. Een geheimtaalwoord wordt pas gebruikt als het begrip, door dat woord uitgedrukt, ‘taboe’ is. ‘Hooi’ is alleen bijvoorbeeld kortjan in de uitdrukking kortjan schoeppen ‘hooi stelen’. In alle andere gevallen wordt ‘hooi’ gebruikt. Der is veulle heui, wie kunt van 't joar wa kotjan schoeppen. Een dief die over z'n huissleutel praat, gebruikt ‘sleutel’, maar praat van tandels of kienen op het moment dat hij een ‘valse sleutel’ bedoelt. Wie geheimtaal hoort spreken, krijgt de indruk dat hij het gesprek niet volgen kan omdat de man zo onduidelijk praat. De kwestie is dat de enkele woorden, waar het op aan komt, door een geheimtaalwoord vervangen worden. Het gebeurt dan ook maar zelden dat men in een afgeluisterd gesprek, of op de markt, geheimtaalwoorden opvangt, tenzij men erop ‘ingesteld’ is. De gefabriceerde gesprekken die we bijvoorbeeld bij Hofdijk vinden, zijn nooit zó gevoerd. Wie veel Bargoens spreekt, zal echter op den duur ook in z'n gewone gesprekken geheimtaalwoorden gebruiken, net als de jargonsprekers. En deze woorden raken dan algemeen bekend. Bijvoorbeeld bout, beisje, heitje, smeris, noppes, lau, sjikse enz. (Meestal zijn dit Joodse woorden, die via het jargon in gebruik komen.) Het is me bij m'n onderzoekingen meermalen voorgekomen dat de ondervraagde een geheimtaalwoord niet kende als ik het los vroeg. Maar als hij dan kon doorpraten, kwam op een gegeven ogenblik, in een bepaalde sfeer, het woord toch los. Bijvoorbeeld, je zegt: ‘Wat is vragen?’ Antwoord: ‘Hebben we geen woord voor.’ ‘Wat is: een boterham?’ ... ‘Geen woord.’ Een ogenblik later hoorde ik: ‘Ja, dan gaan we bij de kaffers balo en kotter mangen.’ Nu kwam zowel kotter ‘boterham’ als mangen ‘vragen’. Het zijn de omstandigheden, die het gebruik van een geheimtaalwoord nodig maken. Iemand die jargon spreekt, zal nooit van een lelijke hond of kat zeggen: ‘Wat hèf dat beest een mies ponem.’ Maar op de paardenmarkt, als een paard dat een lelijke bouw van kop en nek heeft, beoordeeld wordt, hoor je wel: wat een mies ponem.

Dit alles moet men bij beoordeling van Bargoens, en geheimtaal in het algemeen, goed in het oog houden. Een lijst woorden geeft een onvolmaakt beeld.

Teirlinck vervolgt verder:

[pagina 55]
[p. 55]
b Aangaande de naamwoorden dient het volgende aangemerkt te worden:
Het grootste getal der naamwoorden, welke eenen Nederlandschen stam hebben, zijn gevormd:
1e Met den uitgang aard (aart, erd, ert):
Van naamwoorden: stuppaart, meel (van stuppe, stubbe, stof).
Van werkwoorden: flossaart, water (van flossen, vlieten); flakkaart, kaars (van flakken, flakkeren); sprankaart, zout (van spranken, sprankelen); glimmert, tafelbord en ruit (van glimmen) enz.
Van hoedanigheidswoorden: blankaart, melk (van blank, wit).

We zullen enkele door Teirlinck behandelde groepen toetsen aan de werkelijkheid.

 

Vormingen op -aard enz. van zelfstandige naamwoorden komen bijna niet voor. Een ander woord dan stuppaart, dat uit het Liber Vagatorum is, heeft hij niet kunnen vinden. Met één woord is dit enkele voorbeeld aan te vullen: fonkers in het Maastrichts is misschien van het substantief vonk afgeleid. Het kan echter evengoed van de stam van het werkwoord vonken gevormd zijn. Vormingen op -aard van werkwoorden komen wat meer voor. De voorbeelden die Teirlinck aanhaalt, zijn echter alle uit het Liber Vagatorum, onze oudste bron.

Enkele nieuwe woorden zijn wel te geven; uit Maastricht: fünkert ‘tabak’; knakert ‘vuurwapen’; knappert ‘buskruit’. Dit zijn echter de enige. Een woord als ruschert voor ‘stro’ is m.i. niet uit ruischen te verklaren (zie Brg. v. Maastricht i.v.).

Van de vormingen op -aard van adjectieven geeft Teirlinck maar weer één voorbeeld: blankaart ‘melk’. En weer berust dit op het Liber Vagatorum. De woorden op -aard, -erd, -ert zijn geen speciale Bargoensvormingen. In het oudste Bargoens van het Liber Vagatorum komen ze echter meer voor dan in de levende geheimtalen.

Van de overige uitgangen die Teirlinck noemt: -er, -heid, -ing, valt hetzelfde te zeggen. Ze zijn niet speciaal eigen aan de geheimtalen. Alleen de uitgang -rik, -erik is een middel tot geheimtaalvorming geworden, en wel speciaal tot vorming van Bargoens.Ga naar eindnoot35

Het overzicht van Teirlinck behandelt verder de werkwoordvorming. Daar is echter geen regel te geven. Zeker zijn er bij die ‘tot bestaande Nederlandsche gebracht kunnen worden’; er zijn er ook bij van vreemde: Hebreeuwse, Franse oorsprong. Een algemene geheimtaalregel is hier echter niet op te stellen; veel werkwoorden zijn denominatieven van geheimtaalwoorden, bijvoorbeeld bulten ‘bevallen’ < bult, bed; bouten ‘cacare’ < bout; flaksen ‘papieren vragen’ < flaks; fleppen ‘papieren vragen’ < flep; köteren ‘snijden’ < kout; keilefen: zich - ‘slecht uitvallen’ < keilef; kluften ‘kleden’ < kluft.

De vorming van de adjectieven op -ig en -sch komt in het zuiden meer voor dan in het noorden, maar is toch ook in het zuiden niet als specifieke geheimtaalvorming te beschouwen.

De voornaamwoorden zijn maar in enkele geheimtalen veranderd: Zele en Breyell, en zijn dan ook een kenmerk voor deze groepen.

Ook telwoordenverandering is Zeels (door k-voorvoeging) of Breyells.

[pagina 56]
[p. 56]

Algemene geheimtaalregels heeft Teirlinck niet gevonden. Uit de hem bekende groepen heeft hij enkele eigenaardigheden opgenoemd die heel vaak maar aan één groep eigen zijn.

We kunnen ten slotte het Bargoens het beste leren kennen als we het beschouwen begrensd door de andere geheimtaalgroepen.

Het is een geheimtaal die:

1gesproken wordt door de zwervers in woonwagens (of door hen die vroeger zwierven);
2ander woordenmateriaal heeft dan de dieventalen van de grote steden;
3veel minder Joodse elementen heeft dan het jargon;
4niet de ‘geleerde’ vormingen heeft van de kramertalen.

Bij de besprekingen van de andere groepen komt dus vanzelf weer het Bargoens ter sprake.

Nu is het geheimtaalprobleem niet zó eenvoudig dat we met de indeling in soorten klaar zijn. Het Bargoens zelf is geen eenheid. Eigenlijk is het Bargoens van elke familie een taal op zichzelf, zoals uit de gepubliceerde lijsten blijken zal. Maar tussen die verschillende familiegroepen is wel zoveel overeenkomst dat we ze tot grotere lokale groepen verenigen kunnen.

Vroegere onderzoekers aan de geheimtalen hebben de noodzakelijkheid van verdeling ook ingezien. Maar ze zijn tot geen goed resultaat gekomen ten eerste, doordat het hun ten dienste staande materiaal onvoldoende was en ten tweede, doordat ze alle geheimtalen als tot één soort behorend beschouwden.

‘WinklerGa naar eindnoot36 heeft heel scherp gezien, dat het geheimtaalprobleem niet zoo heel eenvoudig is,’ schreef ik in m'n studie De Kramertalen:

En hij is een van de eersten, die een poging doet, dat verwarde kluwen in de Zuid-Oosthoek van ons land, te ontwarren. Daartoe onderscheidt hij:
1e De gewone brabbeltalen, zoogenaamde p-talen of letter-talen. Die worden van elke taal gevormd door letteromzetting, verlenging etc.
2e Een ander soort brabbeltaal, hieruit bestaande, dat men in de zin, in plaats van sommige woorden, zelf gesmede zet. Hij geeft een voorbeeld uit Wangeroog: Lein mi ein kniriknari, wi wilt hurifuri (leen mij een hooivork, wij willen hooien).
3e De talen, die uit een mengelmoes van woorden uit allerlei vreemde talen, zoowel als uit zelf gesmede woorden bestaan, en waarvan de eene of andere landstaal den grondslag vormt. Ik noem die talen in 't algemeen roodwaalsch, overeenkomende met het hoogduitsche rothwälsch, het fransche argot (t.a.p. p. 410).

Winkler ziet wel dat dit Rothwälsch gedifferentieerd is, maar begaat nu de principiële fout het Jiddish, de Duitse ‘Jodentaal’, ertoe te rekenen:

Het meest verspreide en bekende roodwaalsch is de Duitsche jodetaal. De Joden namelijk in geheel Duitschland, Oostenrijk, Zwitserland, de Nederlanden en ten deele althans ook in de daaraan grenzende romaansche en
[pagina 57]
[p. 57]
vooral slavische landen, ook in Skandinavië, spreken onder elkaar een roodwaalsch, waarvan het hoogduitsch, vooral de hoogduitsche tongval van de stad Frankfort a/M. een grondslag vormt, maar waarvan de naam en werkwoorden uit andere talen zijn ontleend, hoofdzakelijk uit het hebreeuwsch (a.w. p. 410).

Dat dit Jiddisch wel de bron van vele geheimtaalwoorden, doch zelf geen geheimtaal is, zullen we nader aantonen.Ga naar eindnoot37

In het Limburgs ‘Roodwaals’ nu, maakt Winkler zeer terecht weer een scheiding: het Oostermaassche van Breyell, Nieuwenhagen, Groenstraat en het Westermaassche van Stramproy, Budel, Hamont, het zgn. ‘Teutsch’.

Winkler, die verschil voelde, had nog een andere indeling kunnen doorvoeren als hij over meer materiaal beschikt had: hij had dan kunnen onderscheiden: ten eerste kramertalen, de taal van reizende, soms zeer welgestelde handelaren, en ten tweede het Bargoens.Ga naar eindnoot38

‘Een dievetaal,’ zegt Winkler, t.a.p. p. 411, ‘is dit roodwaalsch (van Zuid Nederland) echter in 't geheel niet. Het zijn grootendeels kleine kooplieden, marskramers vooral, die dit roodwaalsch spreken. Het vervalt in twee hoofdafdeelingen, het limburgsche en het vlaamsche roodwaalsch.’ Winkler heeft dus al wel ingezien dat een nadere verdeling noodzakelijk was, maar hij heeft de te verdelen groepen nog niet scherp kunnen onderscheiden.

Teirlinck, Wdb. xi, heeft een andere onderscheiding gemaakt, ten dele gebaseerd op Winkler.

Hij maakt eerst een scheiding die historisch is, en neemt apart:

ahet Oudbargoensch, het Bargoens van het Liber Vagatorum;
bhet nieuw Bargoensch of Hollandsch Bargoensch, het Bargoens uit Cartouche (1731), Vernée e.a. oudere geschreven bronnen;Ga naar eindnoot39
chet echt Bargoensch, d.i. het Bargoens van Zele;
dhet Teutsch of Limburgsch Roodwaalsch, dat verdeeld kan worden in:
Oostermaasch of Breyellsch Roodwaalsch en Westermaasch Roodwaalsch of echt Teutsch.

Deze verdeling raakt de kern ook niet. De historische verdeling zegt niets over het karakter van de talen en die onder c en d ziet het verschil tussen Bargoens en kramertalen voorbij.

Indeling van het Bargoens

Als we het beschikbare Bargoensmateriaal overzien, komen we tot een indeling die we voor de overzichtelijkheid voorop plaatsen om ze in de volgende pagina's te motiveren.Ga naar eindnoot40



illustratie

[pagina 58]
[p. 58]
AZuidwestelijk Bargoens; omvattend in België: West- en Oost-Vlaanderen en Antwerpen. Typen: Bargoens van Zele en. Roeselare; in Nederland: Brabant in het oosten tot de Peel, in het noorden tot de grote rivieren. Type: Bargoens van Tilburg-Schijndel e.a.
BZuidoostelijk Bargoens. In België: De Kempen. In Nederland: Brabant ten oosten van de Peel, Limburg. Nijmegen ligt op het grensgebied. Typen: Bargoens van St.-Truiden, Maastricht, Weert.
CNoordwestelijk Bargoens; Noord- en Zuid-Holland, West-Utrecht. Typen: Bargoens van Hilversum e.o.; de geheimtaal van de grote steden (lijsten van Köster Henke, Verwoert).Ga naar eindnoot41
DNoordoostelijk Bargoens; Achterhoek, Oost-Veluwe, Overijssel, Drenthe, Groningen, Friesland. Typen: Bargoens van Haaksbergen, Goor e.a.

Van elk van deze onderdelen zullen we de structuur en de kenmerken nagaan.Ga naar eindnoot42

Kenmerken van groep A: zuidwestelijk Bargoens

1Het aantal Joodse woorden is gering. In Zele twee à drie woorden op 424. Dus ± ½%.
Roeselare: acht Joodse woorden op 331 of 2,4%.
Het aantal Joodse woorden in het Noord-Nederlandse gedeelte is wat groter: In Tilburg-Schijndel 21 op 165 woorden of 13,5%.
2Het aantal Zigeunerwoorden bepaalt zich tot de oudste. Voor Zele vier: bink, geeze, mol, sjank. Roeselare: dezelfde woorden, benevens chaf, jokker, mangen. Antwerpen: bink, gieseke, joekel, mol.
Tilburg-Schijndel staat weer apart met een veel groter getal, namelijk tien, waaronder twee zeer zeldzame woorden.
3Het aantal Franse woorden is groter dan in alle andere groepen. Voor Zele zagen we (hoofdstuk i) 12%, Roeselare 12%. Schijndel-Tilburg staat er weer buiten met 1,2%.
4De uitgang -erik is in deze groep een middel geworden tot geheimtaalvorming, met de betekenis ‘nul’ (zie hoofdstuk i, ‘Geheimtaalvorming door uitgangen’). Dit element vinden we ook in het Bargoens van Noord-Brabant (Tilburg-Schijndel), zij het in lang niet zo sterke mate als in de Belgische groep: bruinderik, buigerik, glimmerik, kazerik, kesieberik, kleunderik, pommerik, priemerik, prikkerik, schrabberik, smokerik, teperik, treperik, wruuterik, zitterik, zuuterik, zwemmerik; dit zijn de -erik-vormingen hier. Ze doen me besluiten het Brabants-Bargoens bij de zuidelijke groep te rekenen. De invloed van het noorden is er echter sterk en demonstreert zich vooral in het groter aantal Joodse woorden.

Kenmerken van groep B: zuidoostelijk Bargoens

1Het aantal Joodse woorden is groter dan in groep A. Voor St.-Truiden zijn de gegevens niet geheel betrouwbaar. Volgens het materiaal in hoofdstuk ii van Van Ginneken zijn er 15 woorden Joods.Ga naar eindnoot43
Het Bargoens van Maastricht telt 26 Joodse woorden op 222, dus 12%. Het Bargoens van Weert is voor 18% Joods.
[pagina 59]
[p. 59]
Het Groenstraats-Bargoens heeft 2,6% Joodse woorden. Dit Bargoens staat dicht bij de kramertalen uit deze streek (hoofdstuk iv, b v).
2Het aantal Franse woorden is uiterst gering. Voor St.-Truiden zagen we alleen chanteren. In Maastricht troffen we slechts enkele woorden. Weert heeft geen enkel Frans woord.
We zien dus dat de 1,2% Frans van Tilburg-Schijndel nog vrij aanzienlijk is in verhouding tot de oostelijke groep.
3Het aantal Zigeunerwoorden is voor St.-Truiden, Maastricht, Groenstraat even groot als in de westelijke groep. Ook de woorden zijn dezelfde. Maastricht heeft enkel kachelientje en pooien meer (hoofdstuk v, b iv).
Het Bargoens van Weert vertoont echter een belangrijk Zigeunerelement, namelijk 13 woorden. In dit opzicht lijkt het iets op het Bargoens van Schijndel. Maar de Zigeunerwoorden zijn niet dezelfde (hoofdstuk v, b vi).
Het Bargoens van Nijmegen heeft 14 Zigeunerwoorden en staat ook in deze aan de kant van de noordoostelijke groep.
4De uitgang -erik komt in het Bargoens van St.-Truiden negen keer voor. In dit opzicht trekt het iets naar de zuidwestelijke groep. In het Bargoens van Maastricht komt -erik, behalve in 't algemeen verbreide miezerik niet voor. Weert heeft zesmaal -erik. Meestal echter in woorden als: miezerik, mauwerik, glimmerik, waar het element ‘uitgang’ niet meer gevoeld wordt. Dit soort woorden is uit het zuiden doorgedrongen.

Deze vier kenmerken, zo verschillend in elke groep, geven ons het recht tot een scheiding tussen de zuidoostelijke en zuidwestelijke groep (groep A en B).

Het zuidwestelijk Bargoens vertoont echter ook in de woorden zelf een heel ander karakter, en wel dermate dat het Bargoens van Maastricht bijna niets met dat van Zele gemeen heeft.

Wie de woordenlijsten in dit opzicht vergelijkt, zal onmiddellijk het grote verschil opmerken.

Men zie slechts het volgende, vluchtige overzicht van het Zeels en Zuid-Limburgs (a iii en b iv).

Nederlands Zele Maastricht
koud illustratie fitsj
koffie illustratie zwartje
haren feun rispel
aardappelen freiters bums
huilen illustratie blömen
het jongetje groeiken grom
houd u stil haêd ou kurt schuf dich
pijp hieurn smerrie

[pagina 60]
[p. 60]

brood hoeft leichen
kaas jok loermond
schuur grenge, keete kit
dood mol, kik molle
fles marelsje, klip huls
glas klonkoird, krip roet
vlees kri kazer
schrijven kriwelen fakkelen
tong lange lipske
koe korante sabbelke
horloge monterik lubken
bidden nosteren paternellen
water ploemp majem
geld poen hanskes
deur porterik val
priester preit premer
vragen ranken mangen
bier roei bruintje
lachen schoenkelen michelen
wiegen schonkelen wiippen
hen schroffe kachlientje
molenaar malunker hospel
honger schrans botlak
dronken snul sikker
ogen sjoerders loeksen
trouwen sprein sjanken
hond uiven canis, kilef
stad valeize mokum
mes vliemerik kaut
geweer vlasserik knakert

Als we nu nog nagaan welke woorden het Bargoens van Zele en Maastricht gemeen hebben, krijgen we wel een kijk op de verhouding van de zuidoostelijke en zuidwestelijke groep.

Zele Maastricht Nederlands
bie bie weg (znw.)
bink bink man
buis buis dorst
buizen buizen drinken
dokken dokken geven
flossen flosteren mingere

[pagina 61]
[p. 61]

geeze giezeke meisje
grandig grannig groot (in Maastr. ook: heet, duur, zwanger)
jantje jentje jaar
knul knöllen jongen, man
luimen (slapen) luimes (bed)  
maf maf gek
mazen mazen hebben, zijn
michelen michelen lachen
mol molle dood
mos mosse vrouw
muffen muffen stinken
pierebolle pierder speler
schroepen schoepen stelen
sjank sjank kerk
sjanken sjanken trouwen
smerl (tabak) smerrie (pijp)  
trafakken trafakken werken
trui trui broek

Deze 24 woorden vinden we in bijna alle lijsten terug. Hieronder zullen we een lijst geven van de gelijke woorden in alle groepen.

Kenmerken van groep C: noordwestelijk Bargoens

Van deze groep, de noordwestelijke, staat me weinig zelfgenoteerd materiaal ten dienste. Ik bezit slechts het Bargoens van een zwerver uit de buurt van Hilversum. Het andere materiaal is verzameld in de lijst van VerwoertGa naar eindnoot44 en in De BoeventaalGa naar eindnoot45 Deze twee lijsten zijn verzamellijsten en geven de echte dieventaal van de grote steden. Waar de dieventaal echter alleen een gespecialiseerd Bargoens is en we de kenmerken van het Bargoens voor een groot deel ook bij de dieventaal opmerken, behandelen we deze laatste bij groep C. Een aparte beschouwing over dieventaal volgt hieronder.

1Het aantal Joodse woorden in de noordwestelijke groep is belangrijk.
Hilversum: 33 op 118 of ± 28%.
Verwoert geeft 290 Joodse woorden op 735 of 40%.
De Boeventaal heeft 395 Joodse woorden op ± 1420 of 28%. Het Joodse element wordt hier zo sterk dat Hebreeuwse typen van woordvormen inwerken.Ga naar eindnoot46
2De Franse invloed is miniem. Slechts een enkel Frans woord is in het uitgebreide materiaal van De Boeventaal op te merken (zie hoofdstuk i, ‘Ontleningen aan het Frans’). Bij Verwoert zien we alleen grandig. Hilversum heeft koutje ‘mes’.
3Het aantal Zigeunerwoorden is gering; echter niet in de oude lijsten, vooral die van 1769 (zie hoofdstuk v, c iii). Verwoert geeft geen Zigeunerwoorden (hoofdstuk v, c viii). De Boeventaal heeft er acht, en wel de oude (hoofdstuk v, c ix). Het
[pagina 62]
[p. 62]
platteland, Hilversum en omstreken, levert enkele Zigeunerwoorden meer, doch in totaal slechts negen, met één uitdrukking.
4Vormingen op -erik komen bijna niet voor.
Hilversum: kotterik ‘boterham’, mauwerik ‘kat’, zwemmerik ‘vis’, zitterik ‘stoel’, schuimerik ‘zeep’, damperik ‘sigaar’.
Bij Verwoert treffen we er geen aan.
In De Boeventaal: granderik ‘hemel’, mauwerik, nifterik ‘mes’, nosterik ‘boek’, pafferik ‘vuurwapen’, posterik ‘deur’, priemerik ‘zwerver, dominee, geestelijke’, vliegerik ‘vogel’, zitterik ‘stoel’, zoeterik ‘koek’, zweeterik ‘koffie’. Deze woorden verraden Brabantse invloed.

Kenmerken van groep D: noordoostelijk Bargoens

Van deze groep, de noordoostelijke, staat me uitstekend materiaal ten dienste dat ik zelf in Gelderland, Overijssel en Groningen noteerde.Ga naar eindnoot47

1Het Joodse element is aanzienlijk.
Nijmegen: 82 woorden op 242 of ± 34%; Lochem: 42 woorden op 126 of 33%; Haaksbergen: 67 woorden op 231 of ± 29%; Bargoens Goor: 38 woorden op 118 of ± 32%; Oldenzaal: 36 woorden op 92 of 39%; Winschoten A: 82 woorden op 191 of ± 43%.
Het percentage Joodse woorden stijgt gemiddeld dus boven 30.
2De Franse invloed is te verwaarlozen.
3Het aantal Zigeunerwoorden is in deze groep het grootst. Nijmegen levert er 14; d.i. nog meer dan de rijkste groep (Weert) in de zuidoostelijke kring. Haaksbergen bezit 42 Zigeunerwoorden, het grootste aantal dat ik ooit gevonden heb. Lochem, Goor, Oldenzaal verschaffen het gewone rijtje van deze woorden. Een zwerver van Wijhe had weer een groter aantal (16). Ook Groningen leverde vrij zeldzaam Zigeunermateriaal (zie hoofdstuk v, d i-d vii).
4De -erik-vorming komt in deze groep sporadisch voor, en is in elk geval niet kenmerkend.
Nijmegen heeft: gasterik ‘spek’; kladderik ‘papier’; lengering ‘worst’; paferik ‘pistool’; priemerik ‘pastoor’; veemerik ‘kat’. Enkele van deze woorden zagen we ook in De Boeventaal. Haaksbergen heeft in plaats van -erik: -erink; maar de uitgang, aldus versaksischt, komt weinig voor: schumerink ‘zeep’; gaperink ‘lepel’; lengerink ‘hals’; prikkerink ‘vork’; zwemmerink ‘vis’; wilderink ‘haas’. De -erink-vormingen dienen hier echt tot vorming van nomina actionis en zijn geen geheimtaalelement als in de zuidwestelijke groep.
Een andere groep uit deze streek (Wijhe) leverde op: bieterik ‘tanden’ en kesieberink ‘penis’. De ondervraagde vertelde me dat een woord als bieterik uit Brabant kwam. Ook Groningen levert maar één woord op -erik.

We zullen nu de groepen, naar deze kenmerken beoordeeld, naast elkaar stellen.

[pagina 63]
[p. 63]

Groep C Groep D
1 Veel Joodse woorden: ± 25%. 1 Veel Joodse woorden: ± 30%.
2 Zigeunerwoorden als in A en B: gering aantal. 2 Zigeunerelement sterk.
3 Geen Frans element. 3 Geen Frans element.
4 -erik-vorming gering. 4 -erik-vorming gering.
Groep A Groep B
1 Geen Joods: in N.-Brabant weinig. 1 Aantal Joodse woorden stijgt. Blijft onder 15%.
2 Weinig Zigeuners. 2 Zigeunerwoorden als in groep A; voor Weert meer.
3 Sterk Frans element. 3 Frans element ontbreekt.
4 Sterke -erik-vorming. 4 -erik-vorming gering.

Zo zien we dus dat de noordelijke groep (C en D) van de zuidelijke te onderscheiden is door het Joodse element. Dat is in België weer het geringste en neemt toe naar het noorden. We zouden Brabant als overgangsgebied kunnen beschouwen. Nijmegen sluit zich in dit opzicht geheel bij het noorden aan.

De groep A staat tegenover groep B in de punten 1, 3 en 4.

De noordwestelijke groep (C) staat tegenover de noordoostelijke groep (D) alleen door het Zigeunerelement. In deze groep is de grond voor scheiding op structuurmotieven lang zo sterk niet als in de zuidelijke groepen.Ga naar eindnoot48

Verder zijn de groepen nog gekenmerkt door het dialect van de streek waarin ze optreden. We zagen -erik in Twente tot -erink worden; spannen wordt tot sjpannen in Zuid-Limburg ten oosten van de Panninger zijlinie; goozer wordt in Amsterdam tot gouser. Maar deze dialectische kleuring is geen voldoende grond voor onderscheiding van de groepen, al werkt ze eraan mee.

Als we de grenzen van de groepen zoals wij ze nu aangegeven hebben eens bezien, dan blijken ze toch niet zo heel toevallig. Wie het kaartje in hoofdstuk iv vergelijkt met de overzien tskaart van de autochtone Nederlandse dialecten uit Van Ginnekens Handb., ziet bij de eerste oogopslag dat de grens tussen groep A en B in de Limburgse-Frankische groep ongeveer samenvalt met de grens: Gelders Limburgs, Noord-Limburgs, West-Limburgs aan de oostkant en Oost-Brabants en Brabants-Frankisch aan de westkant. De Rijksgrens, die voor zwervers van uiterst gewicht is, heeft in groep A een scheiding gemaakt van noordelijk Nederlands en zuidelijk Belgisch evenals in groep B. Deze scheiding demonstreert zich vooral in het Joodse element. Het gebied van groep D valt bijna samen (als we Friesland, dat geen materiaal leverde, uitzonderen) met het Saksische deel van ons land. Nijmegen ligt juist op de grens, maar hoort bij groep D.

Dat de geheimtaalsprekers het liefst zwerven in streken waar ze hun eigen dialect kunnen spreken, is een secundaire oorzaak tot scheiding van de groepen en bevordert de samenval van de groepen met de dialectschakeringen.

Na de verschillen in de onderscheidene groepen aangegeven te hebben, willen we nu eens een tabel opstellen van de woorden die in alle of minstens drie groepen

[pagina 64]
[p. 64]

voorkomen. We kiezen daarvoor uit elke groep één type. Voor A, het Bargoens van Roeselare (dit materiaal is het betrouwbaarst); voor B, het Bargoens van Maastricht; voor C, De Boeventaal; voor D, het Bargoens van Twente (Haaksbergen) en Groningen.

 

Als we deze lijsten bezien, valt ons op dat er een betrekkelijk gering aantal woorden is dat in alle vier de groepen voorkomt:

Bouten. Nederduits Liber Vagatorum (1510): Bolten ‘schiten’ en bolt ‘ein dreck’.
Bink. Nederduits Liber Vagatorum (1510): binck ‘ein bur’. Zie verder onder Zigeunertaal.
Chiken, sjikker. Aan het Joods ontleend.
Grom. Nederduits Liber Vagatorum: grams ‘kind’; Kiliaan: gram, puer.ang.grome.
Heire, herriekit. (Nörriekit in Hilversum is een contaminatie van nörrie ‘jenever’ en ‘ herriekit.)
Jokker, joekel. Zigeuners; oudste kern.
Kaffer. Aan het Joods ontleend.
Link. Kiliaan: Linck, germ. sax. sicamb. holl. j. slink laevus, sinister. Hetzelfde woord?
Luimerik, luimen. Kiliaan: luymeren, dormitare.
Manken. Zigeuners; oudste kern.
Michelen, lachen. Vind ik in geen oude bronnen.
Mollen. Zigeuners; oudste kern. Heb ik in Groningen wel niet genoteerd, maar is er volgens particuliere mededelingen bekend. Nederduits Liber Vagatorum: moel ‘dot’.
Noppes, neen, niets. In geen oude bronnen gevonden.
Pierement, speeltuig. In geen oude bronnen gevonden.
Premerik, priemer. Verschillende uitgaven van het Liber Vagatorum geven dit woord in samenstelling: priemermosz, priencatere.
Prevelen, preuvelen. Lijkt een bestaand Nederlands woord.
Schoepen. Komt ook in Rotwelsch voor (zie het artikel ‘Brg. v. Maastricht’); Mnl. schoepen ‘scheppen’?
Spannen. Is Rotwelsch.
Tof. Aan het Joods ontleend.
Wouwtje, bout. In Groningen niet genoteerd; is er wel bekend. Ik vermoed het-zelfde woord als bouten.
Zwartje. Kan overal zelfstandig gevormd zijn.

Totaal 21 woorden. Hiervan zijn er vijf in onze oudste bron, het Liber Vagatorum, aan te wijzen; vier zijn er Zigeuners, drie zijn er Joods. Van de resterende negen zijn er twee Rotwelsch en enkele oud-Nederlands (bij Kiliaan genoteerd) of niet te bepalen.

In elk geval is deze kern oud. Maar aan het geringe aantal woorden, dat deze kern bevat, zien we toch ook, dat het uiterst noodzakelijk is niet van ‘het’ Bargoens te spreken, maar nader in te delen.

[pagina 65]
[p. 65]

Tabel van gemeenschappelijke woorden in de vier groepen

A Roesselare B Maastricht. C Boeventaal
bauten, bouwten bouten bouten
beschommelen niet besjolemen
bikken bikken bikken
bink, being, man als aangesproken persoon; ook in de zin van ‘vriend’ bink, man; met lidwoord ‘de’ is 't vnw. van de 2e persoon bink, man
boeien, ruzie, twist niet bonjer, ruzie, schuld
bruintje bruintje bruintje
buis, bedronken buizen buizen
bulst bölt bult
burgmak borgemak (Weert) niet
chanken sjanken sjanken
chiken sikker sjikker(sikker)
     
dokken, afdokken dokken dokken, afdokken
fonke, fonkerik funkers fonkert
niet fakkelen fakkelen
geezegeschoor, vrouwvolk gieseke, meisje gies, meid, dienst-maagd, vrouw
D Haaksbergen, Goor, Lochem D Groningen Nederlands
bouten bouten cacare; in D ook ‘stinken’
bescholmen niet betalen
bikken niet eten
bink, man; ook aanspreekvorm bink, man: ook aanspreekvorm  
     
bonje, ruzie niet  
niet niet bier
buizen niet drinken
niet niet bed
borgemak, borgemaie niet burgemeester
sjanken niet trouwen
sjasken, drinken, sjikker sjikker dronken
niet niet betalen
niet niet kachel
fakkelen niet schrijven
niet niet  

[pagina 66]
[p. 66]

A Roesselare B Maastricht C Boeventaal
granderik, politie-commissaris grannig, groot, heet, duur, zwanger grandige(r), heerschap, politieman
griekse, grikken grieksen grieksen
grommen of grommetje grommen, gromkes grom, klein kind
heire (spreek uit ère), herberg hennenkeete (St.-Truiden) nörriekit (Hilversum)
jokker sjoeker (St.-Truiden) joekel
kaffer kaffer kaf, dorp, stad
kanteren, zingen kanteren, muziek maken kanteren, zingen langs de huizen
knul, mens; synoniem being knöllen, jongens, jongemannen knul, vent
kreeuw cri (St.-Truiden) kreeft
link link (St.-Truiden) link
     
luimerik, nacht; ook ‘bed’ luimes, bed luimen, slapen
manken manken mangen
melis meles, meres, buik meeluk, meelik
miechelen michelen miggelen
D Haaksbergen, Goor, Lochem D Groningen Nederlands
grannig, groot niet  
griekse niet luis-luizen, wandluizen
grom grom kind
herriekit herrekit herberg; in D ook ‘gevangenis’
joekel joekel hond
kaffer kafferientje boer
niet niet  
     
knul, vader niet  
     
kreeuw niet vlees
link link vals, slecht, dwaas, gemeen
luimen, slapen lijmen, slapen  
     
mangen mangen vragen, bedelen
meles, buik   zak, buik
smeichelen smeichelen lachen

[pagina 67]
[p. 67]

A Roesselare B Maastricht C Boeventaal
mokkele, meid niet mokkel, meid, geliefde
mollen molle (bnw.) mol (Hilversum), ziek
noppes, neen noppus draaien, de clown spelen noppes, neen, niets
pierement, speeltuig pierka, instrument pierement, harmonica
premerik premer priemerik
prevelen, preuvelen prevelen preuvelen
schiffen, komen niet scheffen, zitten, ook gevangenzitten
     
schoepen schoepen schoepen (Hilversum)
spannen sjpannen spannen
tof tof(St.-Truiden) tof
wouwtje, politiebediende wouten, marechaussee bout, agent van politie
zwartje zwartje zwartje
D Haaksbergen, Goor, Lochem D Groningen Nederlands
mokkel mokkel, verloofde  
     
mollen   dood, doden
noppes, niets noppus, niets  
     
pierement, orgel pierement, orgel  
priemer priemerik pastoor, dominee
niet prevelement, praatje praten
scheffen, vertoeven, zijn scheffen, vertoeven, eruit komen, bezitten  
schoepen schoepen stelen
spannen spannen zien
tof tof goed, mooi
bout, agent niet  
     
zwartje zwartje koffie

[pagina 68]
[p. 68]

Als algemeen kenmerk voor het Nederlands-Belgisch Bargoens krijgen we:

1Kern oude woorden (21, d.i. ± 10% van de normale woordvoorraad).
2Omhulsel van later ontleende, vreemde woorden: al naar de groepen zijn die vreemde woorden: Frans (A), Joods (C en D) of (en) Zigeuners (D).
3Groep woorden uit het plaatselijk dialect genomen, maar door de behandelde geheimtaalwetten van betekenis veranderd. Dit element bepaalt voornamelijk het verschil tussen de plaatselijke groepen in de grotere afdelingen.
4Een vierde element in het Bargoens zijn de vormingen op -erik, die speciaal eigen zijn aan groep A, maar toch ook in de andere voorkomen.

De ontleding van het beschikbare taalmateriaal leidt tot de volgende definitie van Bargoens.

Definitie van het Bargoens

Bargoens is:

a een geheimtaal;
b gesproken door zwervers in woonwagens, venters en personen welke tot deze groepen behoord hebben;
c speciaal gekleurd door de streektaal van de sprekers;
d te verdelen in vier grote groepen (A, B, C, D) op grond van verschillen;
e welke verschillen vooral ontstaan door de ontleningen aan vreemde talen: Frans, Zigeuners, Joods, en
f door het gebruik van een afleidingssuffix (-erik).

eindnoot31
Namelijk van Cartouche, die de oorsprong van Argot opvoert tot de Argonauten.
eindnoot32
Vgl. ook Sainéan, Argot ancien, p. 32.

eindnoot33
Moormann, Verwoert, p. 116 [bron 16].
eindnoot34
Teirlinck, Wdb. x.
eindnoot35
Zie hoofdstuk i, ‘Geheimtaalvorming door uitgangen’.
eindnoot36
Winkler, Dialecticon, p. 408-411; Moormann, De Kramertalen, p. 50.
eindnoot37
Vgl. hoofdstuk iii en iv.
eindnoot38
J. Moormann, De Kramertalen, p. 50.
eindnoot39
Zie hoofdstuk iv: C ii, C v [bron 5, 11].

eindnoot40
Een kaart ter oriëntering bij hoofdstuk iv.
eindnoot41
Deze groep omvat tevens de dieventaal: zie beneden.
eindnoot42
Voor nadere beschouwing van de Joodse en Zigeunerinvloed zie men hoofdstuk iv en v.

eindnoot43
Zie hoofdstuk iv: B iii [bron 21].

eindnoot44
Moormann, Verwoert, p. 129-185 [bron 16].
eindnoot45
De Boeventaal [bron 32].
eindnoot46
Van Ginneken, Handb. ii, p. 128-132. Zie voor deze en verdere getallen hoofdstuk iv.

eindnoot47
Zie voor de volgende lijsten hoofdstuk iv: D i - D vii.
eindnoot48
In sociologische structuur bestaat echter groot verschil. Zie verder.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken