Verzamelde gedichten(1961)–Adriaan Morriën– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] De Moeder Hoe jong, hoe onvergankelijk ligt zij hier, Het gouden haar lijkt levend in mijn handen En in haar glimlach schemeren de tanden, De borst beweegt zich zorgeloos en fier. Ik streel de warme zacht gewelfde buik, Hij rust zo veilig in de tere flanken. Hoe moet het sterke kind haar later danken Voor deze eerste schuilplaats, voor dit huis, Waarin het woonde, sluimerend gevouwen En als omhelsd door 't zorgzaam moederbloed, En later rustend aan de blonde schouders, Haar adem streelt zoals haar borst het voedt. Als kind, wanneer het in de parken wandelt En zorgloos is om water, wind en licht, Zijn moeder zien, in 't wandelen veranderd, Met warme ogen, overbloosd gezicht. Diep in de schaduwen van groen en bloesem, Als in een vroeger blind doortrokken land, Gaat zij, ineens vereenzaamd, edel, zoekend; Hij liefkoost aarzelend haar koele hand. [pagina 17] [p. 17] En eens, als knaap, na weken somber peinzen, Voelt hij zich sterk en trots, aan elk begin, En ziet zijn moeder voor het venster, grijzend En groet haar met zijn hart en houdt zich in. Vorige Volgende