Verzamelde gedichten(1961)–Adriaan Morriën– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] Interieur 't Is vroeg en koud, nog slaapt zijn vrouw; haar bleek gelaat Schemert in de vaalte die van het raam de kamer in staat. De kinderen hoesten, ademhalen zwaar, Slapen onrustig met een losse hand in 't haar. Er davert een auto door de straat, de ruiten Beven, buiten begint een fabriek te fluiten, Klompen gaan langs 't raam, het starre oor Hoort hen verdwijnen, stap voor stap door De glazen stilte, elke stap scherp gescheiden Van de andre met een korte nagalm aan beide zijden Der straat, waarin de huizen zijn verstijfd, De glazen grijs in 't licht dat altijd blijft. De vrouw kreunt in haar slaap, de vaste mond Valt open en er beeft een zachte glimlach rond Haar lippen en haar hand beweegt aan 't dek. Er trekt ontroering om zijn mond en nek, Hij neemt de warme hand, hij kust de mond... Dan wordt zij wakker, kijkt verwonderd rond In schemerduister, lacht, slaapt dadelijk in... Hij stapt het huis uit, warm, vijandige koude in. Vorige Volgende