Verzamelde gedichten(1961)–Adriaan Morriën– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Droom Ineens was zij alleen, de laatste vrouwen Verdwenen achter hoge rozenstruiken, Zij liep ze na tot waar het pad uit 't bos Omboog naar 't polderland en 't kleine dorp, Dat met zijn daken op de kimlijn lag. Zij zag geen mens, een zwerm van vele soorten vogels Vloog bij haar nadering met schichtig fluiten Omhoog, hun veren trilden in het licht. Zij hoorde hoe het lachen van hun vleugelslag Langzaam gedempter klonk en zag hen in de lucht In wijde kringen stijgend eindelijk spiralend Tot in 't onzichtbare verdwijnen; Een veer viel moeilijk voor haar op de grond. Zij bukte zich en zag verborgen onder struiken Een kleed van gele zijde en een snoer Van witte parels in de schaduw blinken. Zij kleedde zich en bond het parelsnoer Voorzichtig, dat het niet zou breken, om haar hals... Toen voelde zij zich overmoedig in de koelte Der zijde en der parelzwaarte om haar hals. Vorige Volgende