Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ideën I (1879)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ideën I
Afbeelding van Ideën IToon afbeelding van titelpagina van Ideën I

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.98 MB)

ebook (3.34 MB)

XML (0.99 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

aforismen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ideën I

(1879)– Multatuli–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

431.

- Maar, zeggen de vromen, uw vergelyking is niet juist. Wy weten wèl wat onzen Heer aangenaam is. Hy heeft zich verwaardigd ons dat te openbaren.

- Ei zoo? Laat eens hooren.

 

Eerste vrome: Hy begeert psalmen.

- Neen, roept de tweede vrome, ik vereer hem door in de rondte te draaien.

Derde vrome: Ik spreek door den neus... dat doet hem zeker pleizier.

Vierde vrome: Ik verveel me alle zondagen tot zyn eer.

Vyfde vrome: Ik ontbyt met Ezechiel. Ga naar voetnoot*

[pagina 349]
[p. 349]

Zesde vrome. Ik lees alle dagen in 'n boek dat hond noch kat verstaan kan. Als-i daarmee niet gediend is, verklaar ik hem voor zeer exigent.

Zevende vrome: Dat alles is 't rechte niet. De ware manier om hem in 'n goed humeur te helpen, is 'n groot huis te bouwen, en eens in de week daarin by-elkaar te komen om te luisteren naar iets dat men even goed weet als die 't vertelt, en evenmin begrypt als hyzelf.

Achtste vrome: Ik roep gedurig dat ik 'n ellendeling ben, onbekwaam tot alle goed. Dat moet hem 'n prettigen indruk geven.

Negende vrome: Ik soupeer vier malen 's jaar op klaarlichten dag.

Tiende vrome: Ik onderzoek zyn Wezen, en verschaf hem wat afleiding door de verklaring dat hy driedeelig is.

Elfde vrome: Gekheid! Moderne theologie... geloof met scheikunde... dàt is 't ware!

Twaalfde vrome: Glad mis! Kabeljauw op vrydag... dáár houdt-i van.

Dertiende vrome: Alles fout! Niemand uwer weet het. Men

[pagina 350]
[p. 350]

moet...

 

Halt, dertiende vrome! ‘Niemand uwer weet het’... Q.E.D.

voetnoot*
Ziehier weder 'n fout van dezelfde soort als in 183, 385 en 409. Ik bedoel 't ontbyten niet zoozeer - schoon ik ook dàt afkeur - als wel onze tekst. Ik leg den vyfden vrome 'n uitroep in den mond, die my werd ingegeven door voltaire's luchtig kritiekje van Ezechiel IV, vs. 12. Hy zegt daarvan: pourvu que le Seigneur ou son profète ne m'invitent pas à déjeuner, of zoo-iets.
De manier waarop men gewoonlyk die fransche aardigheid beantwoordt, houdt geen steek. De van-pasmakers der Schrift beweren dat hier geen spraak is van specery, saus of kondiment ter-bereiding van de spyzen, minder nog van de spys-zelf, maar van brandstof, en dat dus voltaire ten-onrechte zoo afkeerig was van 'n invitatie om aan 't maal deeltenemen.
Dat mest - byv. van runderen - in sommige Oostersche landen gebruikt wordt als brandstof, is waar, al kan ik niet verzekeren dat dit ook 't geval is met de in den aangehaalden tekst uitdrukkelyk omschreven soort. Aannemende echter dat vs. 12, naar den wensch der theologen, in niet al te onzindelyke beteekenis kon worden opgevat, dan nog verzetten zyzelf zich door die opvatting flagrantelyk tegen hun ‘Heer’ die in 't volgend vers ronduit verklaart dat het ditmaal z'n stellig voornemen is, iets heel onsmakelyks te doen gereed-maken. In vs. 11 wil ik me niet verdiepen, om niet meer te bewyzen dan noodig is.
Er blykt alzoo duidelyk dat voltaire's tegenzin in de uitnoodiging volkomen gewettigd is, en schriftuurlyker dan die der uitleggers.
Toch heeft hy ongelyk! De vraag is namelyk niet, hoe en waar hy ontbyten wil, maar: of hy op die wyze de strekking van ezechiel's bedoelingen weerlegt? Ik beroep my te dezen aanzien op 134, en zou misschien door anderen verwezen worden naar 395 en 't slot van 432. De lezer moge kiezen. Wat my betreft, ik kan uit den heelen ezechiel niet wys-worden, al keur ik dan ook de manier niet goed, waarop voltaire hem aanvalt. My komt, byv. de zoo gewraakte beeldspraak in cap. XXIII, niet alleen verdedigbaar maar zelfs grandioos voor.
Hoe dit alles wezen moog, ik liet onzen vyfden vrome iets zeggen dat niet in hem wezen kon, en voor die schryversfout vraag ik vergeving.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken