Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ideën II (1880)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ideën II
Afbeelding van Ideën IIToon afbeelding van titelpagina van Ideën II

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.99 MB)

ebook (3.13 MB)

XML (1.04 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

aforismen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ideën II

(1880)– Multatuli–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Wouter Pieterse redivivus. Groote verandering in de familie. Wouter's benoeming tot lyfpoëet van jufvrouw Laps. De bergen in Azië, gebruikt als behoedmiddel tegen europesche verwaandheid.

510.

Ik denk dat jufvrouw Pieterse een erfenis had gekregen. Want de Pietersens verhuisden op eenmaal naar 'n ‘fatsoenlyker’ buurt, en de jonge-jufvrouwen kenden geen enkele meer van de meisjes waarmeê ze waren ‘op naaien geweest.’ Zulke dingen hooren by erfenissen, of by verhuizen ‘met verbetering.’ En er waren nog andere blyken. Leentje werd plechtig uitgenoodigd haar verleden-deelwoord ‘gezeid’ te veranderen in: ‘gezegd’ want jufvrouw Pieterse had opgemerkt, dat ‘de mevrouw van hier-naast’ zoo conjugeerde. Dus zou 't wel goed wezen. En Stoffel zei, dat hy 't al lang geweten had:

- Maar moeder, dan moet uwe ook niet zeggen: remplizant. 't Is pla, moeder. Denkt uwe maar om plaats...

- Remplaats...

- Né moeder, pla... plas...

Jufvrouw Pieterse zei dat het lastig was, zoo op alles te moeten letten. Ze zou het heele woord dan maar liever myden, dacht ze. Maar 't zou moeielyk wezen, want er was juist ‘zoo'n gedoe over de militie’ en ze vertelde gaarne: ‘hoe ze heel goed in-staat was haar zoon te rempl...

- Né, moeder, uwe remplaceert Laurens niet...

- Och, wat 'n gemaal! Ik meen maar dat de mevrouw van hier-naast gezeid heeft...

- Gezegd, moeder.

- Ja, juist... hoorje, Leentje... je mot zeggen: gezegd. Onthou 't nou, en laat ik 't nou niet weêr hoeven te zeggen... en snuit je neus.

 

Wouter had 'n jasje gekregen, met 'n kraagje zoo-als nu palfreniers dragen. De garricks hadden afgedaan, en cloaks waren er nog niet. 't Gaat hiermee in de mode, als in de zoölogie. Meest-al vindt men van die overgangs-soorten, omdat Natuur en kleêrma-

[pagina 205]
[p. 205]

kers geen groote sprongen doen. Ga naar voetnoot* En 't spreekt vanzelf, dat nu

[pagina 206]
[p. 206]

't buisje boven den broek was geraakt. ‘'t Stond àl te kinderachtig, hadden de jonge-jufvrouwen gezegd, voor 'n jongen die al rymen kon.’

Want, dat Wouter rymen kon, vertelde men aan ieder die 't hooren wou. Eigenlyk was 't nog-al valsch, roem te oogsten van 'n feit dat zoo kwalyk werd genomen aan de persoon-zelf die 't verrichtte. Dit bewyst alweer hoe ydelheid een groote rol speelt. Ook zorgde men wel dat Wouter niet te weten kwam hoe men zich op zyne talenten verhief. Men sprak daarover slechts als hy er niet by was.

Het huis Pieterse handelde hierin als veel natiën gewoon zyn. Meermalen trachten ze tegen-over den vreemdeling zich te verheffen op deugd of genie - och, ook dàt is één! - van mannen die men wreed en dom pennewipte toen ze ‘er by waren’ dat is: zoolang die mannen leefden. Wouter zou inderdaad grootsch geworden zyn, wanneer hy alles had kunnen hooren wat men van hem zei, als-i niet tegenwoordig was. Jazelfs, ik ben niet vreemd van 't denkbeeld dat hy zou uitgeroepen zyn als wonderkind, wanneer-i voor die zotterny niet ware bewaard gebleven door z'n ‘kinderachtigheid.’ Stoffel namelyk trok den neus op voor 't jongentje dat nog altyd zakjes naaide voor z'n griften, met 'n yver en een inspanning als-of-i nooit verzen had gemaakt. En ook de jonge-jufvrouwen hadden Wouter onnoozel gevonden, by gelegenheid eener kraam-historie in de buurt. Wouter had zonder fluisteren gevraagd: ‘wat het was?’ Nu... ‘zoo'n groote jongen moest toch weten dat men fluistert by zulke gelegenheden.’

 

Het beeld van lange Ceciel was uitgesleten in Wouter's hart, en ook de kleine Emma was vergeten. Zelfs Omikron moest van-tyd tot-tyd haar gelaat toonen in de sterren, om 't kind aan z'n liefde te herinneren. En zelfs, àls hy den avendhemel zag, àls hy werd aangedaan door dat onuitsprekelyk verlangen naar het goede... dan nog bestond Wouter's aandoening niet zoozeer in het denken aan Omikron, dan wel in 't onbewust ondergaan van liefelyke herinneringen. Er bestond reeds in z'n twaalfjarig leven een mythische voorwereld, zoo moeielyk te scheiden van geschiedenis, en niet ongelyk aan de groote geologische of voorgeologische waarvan Fancy scheen gesproken te hebben. In den grooten droom dien 't kind droomde, was verwarring tusschen zyn en niet-zyn. Hyzelf wist niet meer met juistheid te bepalen welke beelden hem waren voorgeteekend door nuchtere werkelykheid, wèlke door zyne fantazie die trouwens evenzeer werkelykheid was. De kleuren der teekening vloeiden in-een, en na lang staren, na vermoeiend zoeken, na vergeefsch pogen om helder te zien in

[pagina 207]
[p. 207]

z'n eigen hart, voelde hy iets als afmatting en moedeloosheid. Als-i ouder geweest was, zou hy waarschynlyk slechte verzen hebben gemaakt, met tranen er in, en onmachtig verdriet. Maar daar 't hem ontbrak aan de handigheid om weemoed te verkoopen by de maat en op maat, zweeg de arme jongen, en droeg-i heel alleen de ergernis over de wanorde van z'n gevoel.

Zelfs wist-i niet dat hy verzen maken kon. Hy geloofde heel goedig dat z'n rooverslied beneden kritiek was, en groette Klaasje van der Gracht, met 'n soort van eerbied.

Och, hy wist zoo weinig van Wouter! Zóó weinig dat niemand minder dan hyzelf in-staat zou geweest zyn de geschiedenis te schryven van z'n eigen hart.

Maar dat-i verzen maken kon, hoorde hy van jufvrouw Laps. 't Was hem een pure revelatie.

't Mensch ‘had aanstaande week 'n oom jarig.’ En ze legde een staatsie-bezoek af by de Pietersen's, om te vragen of Wouter een ‘aardigheidje’ wou maken voor die gelegenheid. Ze had er 'n ons ulevellen voor over. Ga naar voetnoot*

- Maar, jufvrouw Pieterse, uwe moet hem zeggen dat het godsdienstig moet wezen, en dat m'n oom 'n weduwman is. Ga naar voetnoot†

[pagina 208]
[p. 208]

Ziet u... dat moet-i er in brengen. En ik wou 't graag hebben op de wys van psalm 103, dan kan 't gezongen worden, want m'n oom heeft die psalm op 'n liertje.

De begaafde lezer begrypt dat jufvrouw Laps niet sprak van Apollo's lier. Ze meende zoo'n draaiding dat 'n jingelend geluid geeft.

Jufvrouw Pieterse zou 't Wouter zeggen als-i van school kwam, maar overlegde met Stoffel hoe ze haar verzoek of bevel zou inrichten, dat Wouter daarin geen grond vond tot zelfverheffing. ‘Want, dat haatte ze als de dood... in 'n kind.’

Ik ook, als 't ongepast is, en dus onëerlyk. En dan vind ik 't zeer aftekeuren maar niet alleen in kinderen.

- Heb je je les gekend, Wouter?

- Neen, moeder. Ik moest dertien bergen in Azië opnoemen, en ik wist er maar negen.

- Dat gaat niet met je. Ik betaal schoolgeld voor niemendal. Denk je dat het geld me op den rug groeit? Wat moet er van je worden?

Ja, dat zeg ik ook. Wat moet er van worden van iemand die niet weet hoe allerlei bergen heeten, welke hy nooit zal hoeven te beklimmen?

voetnoot*
Behalve zekere Ur-klanken die naar ik gis in alle talen bewaard bleven, vinden wy misschien nergens zoo duidelyk zekere betrekkelyke primitiviteit terug, als in de kleeding. Ik spreek nu niet van opschik, ofschoon ook daarin minder afwyking plaats heeft, dan men oppervlakkig denken zou. Halskettingen, oorhangers, versierde gordels, vingerringen, dit alles zal blyven bestaan, omdat het z'n oorsprong heeft in den vorm van ons lichaam.
Wat echter de eigenlyke kleeding aangaat, wys ik op de zeer korte en geleidelyke geschiedenis die 't gewaad van een Alfoer heeft te ondergaan, om te veranderen in een habit français, den hedendaagschen frak.
De bewoner der Menadosche binnenlanden bedekt gewoonlyk, en niet altyd zeer zorgvuldig, alleen de schaamdeelen. Hy is te onbedorven om van die zaken zooveel mysterie te maken als wy. Met dat toilet evenwel houdt hy zich niet voor gekleed, en die meening is vry gegrond. Ziehier nu, hoe hy zich wèl kleedt. 's Avends zit de gansche familie - of de familiën die tot een dapoor behooren, d.i. die onder één dak wonen, en gezamenlyk ééne stookplaats hebben - byeen, en houdt zich bezig met... kauwen van bamboe. De murwgebeten houtige vezel wordt tot 'n vry dikken draad inëengedraaid, en daarvan weeft men iets wat ik geen lap noemen mag, omdat het daartoe wat styf is. Nu, een plank is 't niet, dit is 't slapste wat ik er van zeggen kan. Zoo'n voorwerp is, naar ik gis, drie voet breed en acht voet lang. Juist in 't midden snydt onze kleerkauwer 'n gat van een voet middellyn, waardoor hy 't hoofd kan steken. Het gewaad is klaar, en de Alfoer volkomen tevreden. Zoodra z'n kleed hem in z'n arbeid of in 't gaan hindert, legt hy het af, en hy voelt alzoo geen behoefte daaraan iets te veranderen.
Elders evenwel werd die behoefte wel gevoeld. Het slingeren van zoo'n styven lap belemmerde het gaan. Men naaide daarom, beneden de oksels, de zyden aan elkander, en de hierdoor ontstaande armsgaten noodigden uit, daarin mouwen te zetten. Doch tevens werd nu 't aantrekken moeielyk. Men vond zich genoopt den voorkant doortesnyden. Toen slingerden de voorpanden. Vandaar eerst de gordel, toen de knoopen, weldra het opspelden, en ten-laatste het afsnyden van de schuinsche slippen. Deze radicale maatregel gaf 't aanzyn van den tegenwoordigen frak, op welks achterpanden nog altyd de knoopen staan, die vroeger tot het vasthouden der omgeslagen slippen van den vóórkant gebruikt werden.
In 't voorbygaan stip ik hier aan, dat in Europa de kleeding, wat de byzaken aangaat, zeer dikwyls gewyzigd werd naar militaire behoefte. Nog thans wordt een pet in 't Fransch casquette = helmpje genoemd, en de klep heet visière. Ook onze wyze van groeten dagteekent van de riddertyden. Het afzetten van den helm, désheaumer, en 't uittrekken van den - yzeren - handschoen waren blyken van vredelievende gezindheid.
Ik hoop eenmaal op dergelyke byzonderheden terug te komen, en die in-verband te brengen met Darwinismus. De thans geheel onnoodige knoopen op de achterpanden van een frak, hebben voor ieder die 491 begrypt dezelfde beteekenis als de tepels by mannelyke zoogdieren, en de rudera van kieuwen by wezens die van longen voorzien zyn. Alles wyst duidelyk op geleidelyke wording, die 't scheppen tot eene ongerymdheid maakt. Men ziet hieruit alweder hoe weinig er wordt opgelost door Darwin's natural selection. Roksknoopen paren niet. (1872)
voetnoot*
Met den naam ulevellen duidt men in Holland zekere suikertabletjes aan, die in België, meen ik, caramellen genoemd worden, waarschynlyk ten-rechte carmellen of carmeliten, naar de kloosterorde die zich met het maken van die dingen voorbereidde tot het eeuwig leven.
Met Frits op blz. 4 van den Havelaar, geloof ik dat men, als 't er wat op aan kwam, uhlenfeldtjes zou behooren te schryven, omdat volgens de traditie, het gebruik van zulke suikerplaatjes door zekeren Uhlenfeldt - ik meen dat hy Deensch gezant in den Haag was - zou ingevoerd zyn. Ziedaar alzoo een diplomaat die z'n naam op onschuldige wys heeft weten te vereeuwigen. Zoetigheid zy zyner assche... neen, vloek over dien man!
Tot de eigenaardigheid dier pastilles behoort dat ze in papier gewikkeld, en van een devies voorzien zyn. In myne kindsheid reeds ging dit gebruik voor zeer oud door, en 't bestaat nog. Dis-moi comment tu t'amuses, je te dirai... wat de Nederlandsche verzemakery is. Deze industrie bestaat voor 'n groot deel in 't opzamelen en samenlymen van die Uhlenfeldt-poëzie. Daarom trok ik zooeven m'n zegen in. (1872)
voetnoot†
Een oom jarig hebben... een weduwman... ik zal immers myn Vlaamschen lezers niet behoeven te verzekeren dat deze en dergelyke uitdrukkingen amsterdamismen zyn, uit de regioenen van Burgerstand, III, 7, a of b, Pp? Weduwman = homo of vir viduus is overigens zoo kwaad niet.
Het doet my leed, niet altyd juist te weten wèlke woorden of uitdrukkingen den Vlaamschen lezer vreemd zyn. Gaarne zoude ik daarvan telkens eene verklaring geven, maar 'k ben bevreesd dingen uitteleggen die geen uitlegging behoeven. Er is in die cis- en citra-Moerdyksche idiotismen iets zeer eigenaardigs. Wanneer ik naga hoeveel uitdrukkingen van Vlaamsche schryvers in Holland niet begrepen, of met afkeuring vreemd worden gevonden, moet ik vreezen dat ook myn geschryf voor de Vlamingen soms onverstaanbaar is. Deze gedachte is my zeer onaangenaam, vooral daar ik erken dat er van onze Zuidelyke stamverwanten veel kan geleerd worden. Van de tien Hollanders zyn er negen die Conscience een middelmatig schryver vinden, omdat hy iemand de oogen ten hemel doet ‘sturen’. Sturen namelyk heeft in Holland: behalve als scheepsterm, sedert 'n paarhonderd jaar by-uitsluiting de beteekenis van expédier. Nu, verba, valent usu, als men slechts ruimte genoeg van blik behoudt, om te begrypen dat eene ons ongewone uitdrukking correct kan zyn, en dat het onbesuisd afkeuren, bekrompen is. (1872)

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken