Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ideën VI (1878)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ideën VI
Afbeelding van Ideën VIToon afbeelding van titelpagina van Ideën VI

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.70 MB)

ebook (3.10 MB)

XML (0.80 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

aforismen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ideën VI

(1878)– Multatuli–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

1165.

Maar al wat niet Femke-zelf was, hield hem slechts vluchtig bezig. Al z'n eerzuchtige plannen van... grover aard, weken beschaamd terug voor z'n besluit om háár lieftehebben, háár te dwingen tot liefde. De werelddeelen die van hem hun geluk wachtten...

 

Láát ze wachten! Voor zulke nietigheden had-i nu geen ruimte in z'n ziel. Hy dacht aan Femken, aan haar zachte mollige hand...

 

't Is waar ook! Nooit had hy die hand zóó gevoeld. Hy meende vroeger dat ze ruwer was, steviger...

 

Maar, eilieve, dan had-i vroeger verkeerd gemeend. Nu wist hy - ja, ja, ja, want gedroomd had-i niet! - nu wist hy, dat de hand die zoo flink 'n zware ben met waschgoed van den grond wipte, fluweelig was als 't boordsel van Hamlet's mantel, die vergulde kraag waaraan-i zooveel gom had besteed om 't ding behoorlyk te doen glimmen.

 

En ook had-i zich vroeger vergist in Femke's stem. En in haar toon! Want zie, altyd zoud-i zich hebben voorgesteld dat zy, iets nauwkeurig willende zien in 't donker, zou gevraagd hebben nàar... licht, o ja, maar anders uitgesproken, heel anders! Of liever, ze zou - zoo meende Wouter in de dagen van z'n onkunde - ze zou by zoo'n gelegenheid gezegd hebben:

 

‘Wil jelui asjeblieft die kaars even byhouden?’

 

En de houding? De heele Klaas Verlaan - 'n man als 'n boom toch! - en z'n makker, stonden verbluft! Wat ze die rechterhand uitstrekte! En toch alweer... 'n droom was 't niet, al geleek het dan precies op 'n droom! By 't openslaan van den mantel, had-i duidelyk den blauw-geruiten boezelaar gezien. Zoo-iets ziet men niet zoo helder in den slaap! Hy had de ruitjes kunnen tellen, als-i niet aan iets anders gedacht had... o, aan heel wat anders, en byna zelfs aan niets!

 

Neen, neen, gedroomd had-i niet! Maar toch... wat al raadsels!

 

Wat beteekenden die praatjes van den schipper over m'nheer

[pagina 201]
[p. 201]

Kopperlith? Wat bewoog hem zich met Femke te bemoeien? Haar te... verlagen tot 'n ander? Hoe wist-i zoo op-eenmaal dat gemeene wyf uit de kroeg aan z'n zy te krygen, haar en dien schreeuwer over menschenrecht? Waarom ging Femken, in-weerwil van z'n bede, met die mannen mee? Of... zat zy alleen in dat rytuig? En waarom niet te-voet, gelyk kinder- en bleekmeisjes gewoon zyn? En waarheen? Kon zy op dat uur by de Holsma's te-recht? Of was ze naar hare moeder gereden... die óók vreemd zou opzien als Femke daar kwam aanrollen in 'n brommer! En uit welke fondsen zouden de ‘daaldertjes’ betaald worden, waarover die schipper gesproken had met 'n voorname onachtzaamheid alsof 't maar duiten waren?

 

Och, wat al mysterien! Maar hoofdzaak was en bleef dat hy haar vingers gekust, en dat zy hem ten-aanhoore van drie personen allerplechtigst haar broeder genoemd had.

 

Dit stond vast als 'n rots. Al 't overige? By de eerste gelegenheid zoud-i haar vragen om inlichting, die ze hem niet weigeren zou... hèm, haar broêr.., neen, broedèr. Zóó zei ze!

 

Wat overigens 't gevaar aanging - of liever... 't onbehagelyke - van haar weggaan met die mannen, hy telde het niet meer. Al waren er tien mannen met haar in dat rytuig geweest, by de minste onbehoorlykheid hoefde Femke slechts de rechterhand uittestrekken, en allen zouden gekropen hebben voor haar voet. Dit immers had hyzelf gezien, en dit zou hy, Wouter, ook doen - met byzonder veel genoegen, waarlyk! - als-i maar zeker wist dat ze hem terstond zou opheffen, of althans de hand reiken tot 'n kus...

 

Zoo mymerend doolde hy met lamme schreden - want hy voelde zich zeer vermoeid! - door de als uitgestorven straten der stad.

 

Na de Kalverstraat te hebben doorgeslenterd, bereikte hy den Dam. Daar stond 'n lange reeks van rytuigen voor en naast het Paleis te wachten. De koetsiers zaten te dutten op den bok, en bleven hierdoor bewaard voor de zonde van 't verwenschen der hooge gasten, die zich blykbaar hadden voorgenomen 'n hollandsche zon te zien opgaan, doch wat laat voor den dag kwamen. Want de zon begon zich reeds te vertoonen, en er was prins noch prinses te zien.

 

Behalve eenige werklieden, wier dag wat vroeger dan die

[pagina 202]
[p. 202]

van de anderen scheen te beginnen, stonden er geen toeschouwers om de ‘kleine steentjes van 't Paleis.’ En gepraat werd er onder dat schamel publiekje niet. Op de deugdzaamheid van de omstanders wil ik niets afdingen, maar wel bleek er dat de verkwikkende morgenstond hen slaperig maakte. Misschien heeft de fransche verzenmaker zich in die beide menschelyke zwakheden vergist, en de eene voor de andere genomen. Maat of rym zullen dit zoo vereischt hebben.

 

Ook Wouter voelde slaperigheid. Gister nog zoud-i zich veel moeite hebben getroost om 'n wezenlyken koning te zien te krygen - zeker om te weten of zoo'n wezen op Macbeth, Arthur en King Lear gelykt - maar nu... och, hy gaf er zoo weinig om.

 

Juist wilde hy heengaan, toen de koetsiers zich oprichtten en in 't styve postuur zetten, dat hun door Heeren, Vrouwen en traditie schynt voorgeschreven tot verhooging van de deftigheid. Ze sloten de armen aan 't lyf, als iemand die zichzelf 'n stoot met den elboog in de lenden geven wil, haalden de teugels op, en vertoonden zich zoo leelyk en voornaam als maar eenigszins mogelyk was. Een schoenmakersjongen die de wereld scheen te kennen, maakte hieruit op: ‘dat ze nou wel gauw komme zouwe.’

 

Die ‘ze’ waren Keizerlyke, Koninklyke en andere Hoogheden. Zo'n schoenmakersjongen steekt zonder omslag al zulke waardigheden als bruine boonen op den elst van z'n tong.

 

De olykert had juist geraden. ‘Ze’ kwamen inderdaad, en bestegen de meestal open wagens, die zoo snel wegreden dat Wouter 't gelaat van al de Majesteiten en Hoogheden niet kon te zien krygen. Slechts één bejaarde dame gaf op 't oogenblik van wegryden, den koetsier met haar zonnescherm 'n tikjen op den schouder, dat zooveel scheen te beduiden als: wacht even!

 

- Ze het wat vergeten, diagnozeerde 't krispyntje.

 

Drie, vier ‘Kavaliere’ vlogen als weerlichten 't paleis in, en schenen 'n wedloop te houden om den achtergelaten joujou de Normandie te halen. Een hunner - de ongelukkige! - kon den ingang niet vinden. Vreemder is 't dat de anderen wèl wisten binnen te komen, omdat het achtste wereldwonder eigenlyk geen ingang hééft, 'n byzonderheid die zeer gevoege-

[pagina 203]
[p. 203]

lyk voor negende wonder kan doorgaan, en dan ook een der hoofdgronden is van den rechtmatigen trots der Amsterdammers. Paleizen of Stadhuizen met 'n behoorlyke deur of poort kan men overal te zien krygen.

 

Twee ridders des Heiligen Roomschen Ryks betwistten elkander de eer van 't veroveren... nu ja, veroverd werd er niets, maar ze kwamen te-gelyk aanloopen met den joujou. Ze schenen 'n compromis te hebben gesloten, en klemden beiden juist even ver duim en wysvinger om 't gouden doosje waarin 't kleinood bewaard werd. Beiden lachten en bogen by 't aanbieden, met gelyke alleruntherthänigste Pflichtschuldigkeit. Onder beiden verdeelde de rechtvaardige Palatine haar tevredenheidswenk van den zevenden rang. Beiden klopte het hart met gelyke slagen, en wie op 'n goudschaaltje de zieleverrukking van die twee eendrachtige heeren gewogen had...

 

Toch ontstond er later twist. In den jare O.H. tweeduizend zóóveel, procedeerden de naneven van die twee ridders, over de voorzitting in 'n demokratisch kieskollegie. Ridder A zou volgens de traditie z'n wysvinger een millimeter verder onder de doos hebben uitgestrekt dan de helft, en dus grooter aandeel hebben gehad in... grooter aanspraak op...

 

Gekheid! riepen de afstammelingen van z'n mededinger B. Onze voorvader heeft er ook den ringvinger aan geslagen! Ziedaar ònzen titel, ònze aanspraak! Welke onverlaat zou in deze demokratische eeuw, de rechten miskennen... enz.

 

- Zieje wel dat ze puissies in d'r gezicht het! riep de schoenmakersleerling.

 

't Was de waarheid! Koninklyk-Keizerlyke puisten! Menschelyke puisten! Dit had geen der poppen op Wouter's printen. Al z'n gekleurde prinsen en prinsessen verheugden zich in gave gezichten, en 't viel hem zeer tegen, dat 'n dame die tot den stoet van koningen en keizers bleek te behooren, zoo bitter weinig op z'n printen geleek. Als hy 't mensch gekleurd had, zou ze 'r beter uitzien, meende hy.

 

Hoe geheel anders was dit met... háár, met Femke! Zy had frisscher gelaat dan-i met al z'n vleeschkleur schilderen kon. En 'n houding! Nu kwam hem op-eens voor den geest aan welke figuur ze hem had doen denken, toen ze daar stond met half-opengeslagen mantel by 't flikkerend kaarslicht: aan

[pagina 204]
[p. 204]

koningin Elisabeth van Engeland... juist!

 

Maar deze vrouw met haar puistjes? Gut, ze kon best 'n waschvrouw wezen, 'n allergewoonste waschvrouw, die nog slordig blauwde op den koop toe, en zoekgeraakte mansetten te vergoeden kreeg.

 

Het onaanzienlyk voorkomen van de Paltsgravin, werkte zeer... burgerlyk op Wouter's verbeelding, en 't kwam hem niet heel waardig voor, prinses te wezen, als men daarby puistjes in 't gezicht hebben kon gelyk ieder ander. Hy beloofde zich vast en zeker, dat-i nooit Femke verlaten zou om-den-wille van welke Majesteit ook.

 

Wel voelde hy eenige yverzucht op 'n zeer jong mensch die kort na 't wegryden van de Paltsgravin, 'n opening in 't Paleis scheen gevonden te hebben, en naar buiten trad. Gelyk 'n deel der andere Kavaliere - de meesten torschten 'n witte pruik, met 'n staartjen in den nek - droeg hy eigen haar, dat vry lang was, en hem los om de schouders slingerde. Z'n kleeding was 'n eenigszins fantastische variant op de uniform der adelborsten van die dagen. De kleur van z'n buis was donkerblauw, met roode opslagen aan hals en mouwen, doch zonder 't minste goud, wat by de schitterende uitmonstering van al de andere heeren, zeer in 't oog viel. Ook droeg-i geen ridderorde, en scheen dus 'n gedistingeerd persoon te wezen, al ware 't hierom alleen dat-i minder dan alle anderen op 'n begunstigde koninklyke kamerdienaar of 'n hansworst geleek. Op z'n hoofd had-i 'n zoogenaamd schotschmutsje zooals ligt-matroosjes gaarne dragen. Twee jockey's brachten 'n schoon paard voor, dat door den een by den teugel werd gehouden, terwyl de ander den stygbeugel hield.

 

- Dat 's god-straf-me-n-'n jonker! zei 'n sjouwerman. As de bliksem zes man 't grietje-want in, om dat vet in 't blok te klaren!

- Mot hy op dat paard? vroeg 'n oud-kavallerist, die 't in zyn vak gebracht had tot ‘oppasser’ van ongetrouwde ouwe-heeren. Weetje wat ik zeg? Ik zeg: 'n zeeman op 'n paard, is 'n gruwel in Gods oog!

 

Wouter was te onbedreven in de vakpedanterie dezer beide pronkstukken van mislukte soldaat- en zeemanschap, om hun spotterny te begrypen. Voor-i gereed was met het ontcyferen van dat ‘vet in 't blok’ en dien ‘gruwel’ sprong prins Erik, den stygbeugel versmadend, op den goudvos. De toeschou-

[pagina 205]
[p. 205]

wers schrikten van 't steigeren, en maakten zich gereed om wegtestuiven zoodra 't wilde beest blyk mocht geven dat de ‘kleine steentjes’ te nauw waren voor den stryd dien 't met z'n ruiter aanving. Het zette den kop in de borst, steigerde, schoot vooruit, en stond op-eens pal, zwenkte onverwacht, brieschte, schudde de manen, schopte, trachtte z'n ruiter over-kop te werpen... alles te-vergeefs! Of prins Erik 'n gruwel in Gods oog was, weet ik niet, maar hy zat vast in 't zaal, dit is zeker.

 

- Dàt 'n zeeman? riep de oud-matroos - die in zyn tyd den welverdienden bynaam droeg van ‘lamstralige snertmalènger’ - dàt 'n zeeman? 't Is de vraag of-i 't verschil kent tusschen 'n bezaan en 'n fok! Al die rykeluîs-zoontjes komen de kajuitspoort in! Ik en 'n ander kruipen door de kluisgaten, zieje! Dat 's 't ware!

 

En, als om op deze diepzinnige meening 't zegel te zetten, verschikte hy z'n tabakspruim van rechts naar links.

 

- Hm, zei de kavalerist-kleerenklopper, hy heeft meer 'n paard tusschen de pooten gehad! Anders... ik wil maar zeggen dat zoo'n pallas van anderhalf verrel, 'r heel mal by staat. Die vliegeprikker slingert het arme beest tegen de beenen. Hy moest dat ding opgespen.

 

Prins Erik gespte niets op. Hy vermaakte zich met temmen van z'n paard. Toen dit gelukt was, begon hy op zyn beurt het schoone dier te plagen, en kittelde het met de sporen, onder 't inhouden van den toom. Telkens gaf het blyk van goeden wil, maar scheen wat straf te-goed te hebben voor z'n speelschen moedwil van zoo-even. Eindelyk scheen de ruiter voldaan. Hy liet den vos, die niets liever wilde dan de nog altyd wegrollende rytuigen narennen, z'n zin, en schoot vooruit. De dunne gordel omstanders brak af, en op-eenmaal bevond zich de ruiter voor 'n kruiwagen, die de dubbele funktie vervulde van voertuig en augurken-magazyn. Nog juist by-tyds hield de jonge ruiter z'n paard even in, maar toch... 't was te laat om te wyken. Op-eens liet hy den teugel schieten, en 't vlugge dier sprong welberaden over 't beletsel heen.

 

De weinige toeschouwers riepen: hé! en onze prinselyke adelborst joeg den stoet rytuigen na, die sedert eenige oogenblikken in de Kalverstraat verdwenen was.

 

Het schoenmakertje, dat zooveel blyk gegeven had op de hoog-

[pagina 206]
[p. 206]

te van hofzaken te wezen, beweerde dat ‘ze’ den Diemermeer zouden doorryden, en, van daar terugkeerend, al de buitensingels om, door de Haarlemmer poort weer naar 't Paleis.

 

Wouter verheugde zich hartelyk in z'n afkeer van de puistige Prinses. 't Was hem als 'n geschenk van 't lot, dat hy eens eindelyk iets had te zien gekregen uit 'n sfeer die van de zyne zoo hemelsbreed verschilde, en dat toch z'n begeerigheid niet opwekte.

 

Met dat schoone paard was 't iets anders! Wat 'n sprong! En wat die jonge ruiter 'n lief gezicht had! Precies Hamlet... vóór 't kleuren! Zoo'n paard zou hy ook wel eens bezitten, als-i maar op goeden voet bleef met Femke...

 

Dit scheen hem de eenige bron van alle geluk!

 

...als Femke hem maar lief had! En... zoo niet? Wel, dan verkoos-i niet eens 'n paard te hebben, geen ezel zelfs, en... niets! 't Was immers juist om door háár te worden bewonderd, dat-i z'n beest zulke sprongen wilde laten doen over kruiwagens, of... hooger dingen!

 

In afwachting van die gelukzaligheid te-paard, sukkelde hy voorloopig op z'n voeten verder, en raakte weldra in de buurt van Femke's huisje.

 

Hier zette hy zich op haar bleekveldjen in 't gras, en peinsde, en voelde zich overmand van vermoeienis, en viel in 'n slaap die meer onrustig dan verkwikkend was.

 

Hy droomde allerlei vreemde dingen, waarvan de hoofdzaak was dat 'n jong meisjen op 'n tafel stond, en zich vermaakte met net opwerpen en vangen van zware mannen in schippersdracht. Ze speelde er mee, of 't ballen waren...

 

- Laat ik haar nu goed aanzien, vermaande zich Wouter. Straks rydt zy de lucht in... ze ziet niet op 'n daalder.... en daarom... al is 't nu maar 'n droom...

 

En hy zàg. Hy staarde zoo scherp als men dat in 'n droom kan, en hy onderscheidde duidelyk de trekken van... de kleine Sietske Holsma!

 

Zéker was zy het! Want ze riep heel verstaanbaar: 'n ‘massa’ is 'n heele troep, weetje!

 

En met zoo'n massa - die precies geleek op Klaas Ver-

[pagina 207]
[p. 207]

laan en de zynen - kaatste zy...

 

- Dàt zal ik nu eens goed onthouden als ik wakker word, beloofde zich Wouter. Men hoeft zulk volk maar tusschen duim en vinger in den nek te pakken, en 't gaat vanzelf. Ik zal 't opschryven, want zoo'n droom...

 

Van Femke geen woord, helaas! Zou men niet bevreesd worden inteslapen, als men bedenkt dat dit ons verleiden kan tot zooveel ontrouw, tot zoo'n valsheid?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken