Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

Informatie terzijde

Titelpagina van
Afbeelding van Toon afbeelding van titelpagina van

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave





In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

––rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[p. 30]

Derde hoofdstuk

VAN VARENPLANT TOT STEENKOOLBROK
EEN KIJKJE IN DE ‘KOEL’
(Van onze speciale verslaggever)
Zoals wij gisteren reeds mededeelden rapporteerde schipper Tijs Nanning, dat bij de Kreupel een schip aan de grond was gelopen, dat in de loop van de dag door twee Urkers weer vlot is gebracht. Aan boord van dit schip bevond zich de heer H. Janssen uit Brunssum (Z.L.) die aan boord van de W.R. 164 is overgestapt en korte tijd vertoefd heeft ten huize van meester Klein in Oosterland. De Heer Janssen is een candidaat-mijnopzichter en een onzer verslaggevers liet hem vertellen over zijn ervaringen in het rijk van het zwarte goud!

Hebt U wel eens een brok steenkool goed bekeken? Of vindt U daar niets aan, zo'n brok, waarvan je zwarte handen krijgt en dat alleen goed is om de kachel zo gauw mogelijk gloeiend te maken? Maar wist U dan niet, dat zo'n brok steenkool al duizenden en duizenden jaren oud is, misschien zelfs wel millioenen jaren en dat het in de oertijd als boom of als varenplant in de grond is verzonken, steeds dieper en dieper en dat het nu, na millioenen

[p. 31]

jaren, de zonnewarmte in Uw kachel brengt welke toen de aarde koesterde en die het zuinig heeft bewaard? Wist U, dat, nadat al die varenplanten, die reusachtige bossen verdwenen waren, daarop weer zich tienduizenden kilo's steenmassa hebben gestort afkomstig van hoge bergen die door aardverschuivingen en aardbevingen, door afslijpen en eeuwenlang schuren door het regenwater zich niet langer staande konden houden?

Gelóóft U dat niet?

Jammer.... maar U heeft ook niet, zoals wij, het geluk gehad, de heer Huub Janssen te ontmoeten, die dagelijks voor U en voor mij het zwarte goud uit de aarde wroet en U heeft ook niet gezien dat mooie stukje steenkool uit pijler Gerrit 2 van de staatsmijn Emma, waarop de indruk van een varenplant nog duidelijk te zien was.... van dat varenblad, dat millioenen jaren geleden een deel van een levende plant was en dat nu de zon weer ziet!

Wij hebben dat wel gezien en wij hebben de heer Janssen, die wij nu verder maar ‘Huub’ zullen noemen, want hij is eigenlijk nog maar een jongeheer, zoveel over de ‘koel’ horen vertellen, dat wij er een ogenblik stil van zijn geworden. Niet lang, want daarvoor vertelde Huub, die de ondergrondse vakschool bezoekt, in de hoogste klas zit en eenmaal hoopt zijn vader als meester-opzichter te kunnen opvolgen, te gezellig!

Meesteropzichter.... jawèl, daar moet je méér voor kunnen dan speketen en wel heel veel meer ook en dan moet je eerst een hele ranglijst van sleper, hulphouwer, houwer, meesterhouwer en opzichter doorlopen hebben. Dan moet je wat in je mars hebben en dat heeft Huub Janssen - hij bekent het eerlijk - voorlopig nog niet. Maar wel weet hij al veel af van het bedrijf, waar zijn overgrootvader al werkte.

‘Ja, maar Huub,’ begonnen we te vragen, ‘hoe zit dat nou, ik bedoel, hoe zit zo'n mijn nu eigenlijk in elkaar?’

[p. 32]

‘Hoe denk je zelf,’ vroeg hij op zijn beurt.

‘Nou ja, ze hebben een diep gat gegraven en daar laten ze een lift doorlopen en....’

‘Nou, en?’

‘Nou, dat gat is zo diep, dat ze bij de kolen kunnen komen en dan hebben ze een houweel en hakken die kool los en ze scheppen ze zeker in wagentjes en die halen ze naar boven, nou ja, er zal nog wel wat meer aan vastzitten zeker?’

‘Ja, dat zit het! Heb je wel es een bloedworst gezien, ik bedoel zo'n echte, lekkere dikke met spek, hele lagen spek die zo dwars door die worst lopen? Ja? Nou, een mijn is eigenlijk ook een grote bloedworst, die lagen spek dat zijn de kolen en de rest is steen, een grote compacte steenmassa. Dus je begrijpt wel dat de mijnwerker, om dat “spek” eruit te peuteren, dwars door het “bloed” heen moet breken. De kolenlagen liggen dwars door de steenlagen heen en ze hakken de gangen, waar de sporen doorlopen en zo, natuurlijk niet door die kolenlagen hè, dan mochten ze wel gek zijn, want kool is duur en steen kost niets.... of niets.... nou ja, veel zweet om het eruit te krijgen.... Die stenen zie je door heel Zuidlimburg heen. Reuzehopen zijn het geworden, ze hebben geen waarde en verpulveren langzaam. Maar mooier wordt het er bij ons niet van. Ja, dat zijn reuze hopen, die in Lutterade bij de Maurits is zo groot dat ze er een hele kunstmijn in gemaakt hebben, net een echte mijn; wij hebben daar de eerste jaren alles geleerd wat je naderhand beneden moet weten.’

‘En dat is zeker heel wat?’

‘O ja, want er is eigenlijk beneden geen karweitje of je moet er je verstand bij gebruiken, al heb je nou bijvoorbeeld maar niks anders te doen dan bij een transportband te staan en te kijken of de kool er netjes op blijft liggen. Dat zouden jullie ook wel kunnen niet?’

‘Nou, moeilijk lijkt me dat tenminste niet.’

[p. 33]

‘Nee, maar toch zouden ze je daar beneden de eerste maanden niet aan durven zetten.’

‘Gek.’

‘Nee, niet gek.... ze hebben leergeld betaald, want als je niet goed uit je doppen kijkt en vooral je neus niet goed gebruikt, kan het gebeuren, dat je niet ruikt dat de pannekoeken aanbranden.’

‘De pannekoeken aanbranden?’

‘Ja, zo'n reuk is het wanneer een riem, die is van rubber zie je, ergens aanloopt of niet goed over de rollen tippelt, ja het zijn net van die dingen, die je op de kermis wel ziet, weet je wel, bij de cake walk of zo, van die banden zonder einde.... nou.... en als dat nou net gebeurt op een plaats waar veel gas is en het schroeien wordt branden, dan zegt het ineens “boem”. Dat is gebeurd een jaar of wat geleden en twaalf mijnwerkers vertelden het niet na.’ ‘Dat is erg Huub.’

‘Een ander geval.... je legt een stuk hout in een transportgoot. Dat zijn weer andere dingen. Een lang stuk hout met een grote punt eraan, en dat hout leg je verkeerd, niet zoals voorgeschreven.... Je doet het te vlug of je let niet op. Zo'n goot, een “rutsch” noemen we dat, schudt, het is net zoiets als een aardappelsorteermachine. Schudt van voor naar achter, voortbewogen door een motor met samengeperste lucht.... nou dat stuk hout hobbelt wel mee.... de hele pijler door, net zolang tot iemand het eruit grijpt die het nodig heeft.... De pijler tussen haakjes is de plaats waar eigenlijk de kool wordt gehaald, zie je. Goed.... in die pijler zit een kompel van je zijn stuk eruit te hakken....’

‘Een kompel?’

‘Ja, zo noem je je kameraad waar je mee werkt of die dicht in je buurt zit.... ze noemen hier in Holland alle mijnwerkers wel es kompel, maar dat is eigenlijk niet goed.... je kompel is je werkkameraad, nou ja, dat geeft

[p. 34]

ook verder niet, en je krijgt in zo'n pijler allemaal van de schudgootmeester, - de schöttelbaos noemen wij die - een meter of wat van de kolenwand toegewezen, waar je één meter of één meter veertig, nèt zo het valt, uit moet boren. Met een luchthamer gaat dat, net zo'n ding als je straatmakers wel es ziet gebruiken; er zit een draaiende beitel in en die boort de kool los. Een houweel, een hak, zoals wie die noemen, zie je niet veel meer; die gebruiken we alleen voor speciaal werk. Nou ja, ik zei dan, dat dat brok hout maar doorhobbelt met die scherpe punt per abuis naar voren. Die kompel zat daar te boren of te hameren zoals dat heet, met zijn rug naar die schudgoot. En maar hameren jongens, hij heeft tijd verloren en het stuk mòet er uit.... Zien doe je niet veel in die pijler, al brandt er dan ook electrisch licht en heb je je eigen lamp, en horen nog veel minder, want er is veel stof en groot lawaai als je daar met een vijftig man aan de gang bent. Hij ziet dus ook niet, dat dat stuk hout verkeerd ligt en dat het tegen een stijl is aangestoten. Een stijl is een meestal ijzeren stut, die je tegen het plafond van de pijler zet, anders krijg je de zaak op je pet en daar zit nou wel een stalen steuntje in, maar dat zou toch te erg worden. Nou, het kan gebeuren dat zo'n mijnwerker levend gespietst wordt, zo door zijn rug, wanneer dat hout klem komt te zitten en hij niet weg kan. Door zulke dingen gebeuren nou de meeste ongelukken.... want wat je nou noemt mijnrampen, zoals die vroeger voorkwamen, nou ja, ze kùnnen nog gebeuren, maar onze mijnen hebben daarvoor toch allerlei voorzorgsmaatregelen genomen. De “Maurits” bijvoorbeeld, is de modernste mijn van Europa. Nee, dat zegt vader ook altijd, de meeste ongelukken behoeven niet te gebeuren.’

‘Maar ik heb toch wel gehoord, dat ze zo jagen in de mijnen en dat jullie amper tijd krijgen om je veilig te stellen.’ ‘Daar weet ik niet van.... in grootvaders tijd was dat zeker zo, toen had een mijnwerker niet veel te vertellen,

[p. 35]

maar nu zijn de arbeidsvoorwaarden goed geregeld, daar hebben de bonden wel voor gezorgd en de mijndirecties denken er zelf ook wel anders over, geloof ik. Maar ja, je moet beneden wel pootaan spelen en je krijgt het niet cadeau. Ik wou alleen maar aantonen, dat, onverschillig wat je bent en doet, je altijd het leven van je kameraden in je handen houdt....’

‘Dat begrijp ik nou best.... en we weten nou ook dat je daar beneden kolenlagen en steenlagen hebt en dat die gangen door de steenlagen lopen. Dat is ook logisch, maar hoe hakken jullie die er nou uit, die gangen en hoe loopt zo'n mijn nou eigenlijk?’

‘Dat is erg eenvoudig.... het gaat net zoals je straks zelf zei.... ze maken een groot gat, daar hebben ze tegenwoordig speciale methodes voor, want ze bevriezen het drijfzand bijvoorbeeld, zodat het beter boort en dat gat noemen ze een “schacht”. Door die schacht laten ze een liftkooi lopen en boven op de schacht staat doorgaans een toren en in die toren zit een groot wiel en aan dat wiel staat de ophaalmachinist, net als Michiel de Ruyter, maar hij draait niet zelf, dat gaat electrisch.... tot voor kort hier en daar zelfs nog met stoom. De liftkooi zakt en rijst langs kabels.... nee, stil maar. Die kabels breken niet en als ze breken wordt de kooi door zij klappen direct opgevangen, dan blijft ie nog hangen.. Nou, boven en beneden aan de schacht heb je de losplaatsen en de lift loopt langs verschillende verdiepingen, de driehonderd en zoveelmeter, de vierhonderd en zoveel meterverdieping.... Op elke verdieping heb je vlak bij de schacht het station en daar vandaan vertrekken de personen- en de kolentreinen in vier richtingen, oost, west, zuid en noord....

“Personentreinen?”

“Dacht je dan, dat we het allemaal konden belopen?” Het zijn net echte treinen hoor, met Diesel of samengepersteluchtlocomotieven.... je rijdt soms een half uur voor je

[p. 36]

bij je post bent.... goed.... vier hoofdrichtingen dus hè? Houd dat even vast, vlak bij de schacht blijven de kolen zitten voor de veiligheid, want als er al te veel gaten in een kaas komen gaat ie barsten en zo is het met de mijn ook.’

‘Je vertelt het lollig Huub.’

‘Net zoals ik het op school heb geleerd, heel gewoon, dan begrijp je het het beste.... nou.... die vier richtingen zijn de hoofdgalerijen en die vertakken zich weer in steengangen, eerste noord links, tweede noord rechts enzovoort.... en die steengangen voeren naar de kolenlagen en in de kolenlagen lopen de pijlers, dat zijn eigenlijk grote sleuven, die zich iedere dag verplaatsen, want als de twee dagploegen er ieder een stuk uit hebben gehamerd en die sleuf dus wijd is geworden, komt de nachtploeg om het materiaal te verleggen en de oude sleuf weer dicht te gooien.’

‘Dichtgooien met scheppen?’

‘Dat zou wel een beetje lang duren, ze halen gewoon de stutten weg en dan klapt de boel wel dicht en anders spuiten ze de ruimte vol met stenen.... nee, dat is gauw bekeken.... ik zei al dat door zo'n pijler een goot of een transportband loopt, dat hangt er vanaf of de pijler mooi recht is of zelf daalt en rijst en in die goot schept de houwer de kool. Die kool gaat dan naar de steengang, waar ze in de wagentjes wordt gestort en die wagentjes gaan naar boven.

‘Hoe hoog zijn die pijlers?’

‘Er zijn er die vijftig centimeter hoog zijn en er zijn er ook van bijna drie meter.’

‘Vijftig centimeter.... hoe moet je dan werken?’

‘Liggend.... ja jong, een kermisacrobaat is maar een stoethaspel bij ons vergeleken hoor.... er is geen attractie of we hebben die beneden wel.... En wat nou die gangen betreft, die worden in de steenmassa geschoten.... met dynamietpatronen laten ze telkens een stuk eruitvliegen

[p. 37]

en dan scheppen ze dat weg en werken het bij met stutten. Verder kan ik je ook nog vertellen dat die kolenlagen helemaal niet recht liggen; dat moet vroeger wel zo geweest zijn, maar nou lopen ze schuin en schots en scheef.... soms zit er een tussen twee verdiepingen in, dan moet je een eind klimmen langs ladders en soms lopen ze zo stijl, dat je in de goot wel glijbaantje kunt spelen....’ ‘Wat doen ze nou met al die kool?’

‘Vette kool is voor de industrie, magere voor huisbrand en dan branden ze cokes en ze maken eierenkolen en briketten van gruis met teer en dan heb je in Lutterade het stikstofbindingsbedrijf waar allemaal bijproducten worden verwerkt.... en tenslotte zorgen de mijnen voor gas in het hele Zuiden.’

‘Over gas gesproken.... is er veel mijngas en heb je daar geen last van?’

‘Als je er last van krijgt is het vaak al te laat.... maar er zijn een boel middelen om het tijdig te ontdekken en bovendien is er een geweldig apparaat voor de luchtverversing.... het is beneden soms frisser en beter dan boven hoor, maar niet overal, want het kan hier en daar ook gemeen warm en benauwd wezen. Het water.... daar heb je meer last van, maar de pompen houden de zaak wel vrij droog.’

‘Zo, dat is dus de mijn.’

‘Néé, dat is de mijn niet! Ik ben niet knap genoeg om je alles te vertellen en je zou het zelf moeten zien.... ik kan alleen maar de hoofdzaken vertellen en je zo'n beetje een indruk geven, je zou es met opa moeten praten, die heeft veertig jaar beneden gezeten en van alles beleefd.... en met vader over de techniek, de mijnbouw en zo, er zit zo ontzettend veel aan vast....’

‘Een béétje een indruk....’

Daarmee had Huub zijn verhaal besloten. Dat beetje ‘indruk’ heeft op ons veel indruk gemaakt en we hebben

[p. 38]

ons voorgenomen van vandaag af dat brok steenkool met heel andere ogen te bekijken. Om met Churchill te spreken:

‘Er kleeft bloed aan.

En zweet....

En tranen!’

Heerlen, 17 October 1950.
de Weled. Heer J. Klein Jr.
Oosterland op Wieringen.
Zeer geachte Heer Klein,
Met veel genoegen heben wij Uw levendig verslag gelezen over het interview dat U toevallig had met een der leerlingen van de ondergrondse vakschool (de beste leerling tussen haakjes). Een vriendelijke hand zond ons betreffend exemplaar van Uw plaatselijk blad en gaf ons Uw naam op als de schrijver. Het verheugt ons steeds, wanneer de pers aandacht wijdt aan ons mooie bedrijf, dat in Nederland helaas nog door zovelen miskend wordt en Uw verslag kan er zeker toe medewerken dit verkeerde inzicht te bestrijden. Wij hebben Uw verslag onder de aandacht van de Directie der Staatsmijnen gebracht en het doet ons genoegen U te berichten, wanneer U in Uw vacantie soms in Limburg zoudt komen, U op vertoon van bijgaande introductie kunt deelnemen aan een ondergrondse excursie, door welke U zeker een nog beter idee van het bedrijf zult krijgen. Wij hebben ons veroorloofd Uw verslag met bronvermelding onder de titel: ‘Zo maken wij goede propaganda’, over te nemen in het orgaan ‘Steenkool’, waarvan wij U te zijner tijd een exemplaar zullen zenden.
Met vr. gr. Hoogachtend,
Hoofdredactie maandblad ‘Steenkool’.
[p. 39]

En dat was dàt!

Jopie had gepend, toen Huub vertelde, of zijn leven er van af hing en in het tijdje dat Toontje met Huub naar Hippolytushoef was gegaan om wat ansichten te kopen. heet van de naald een verslag geschreven. Zo deed hij het met zijn voetbalverslagen ook altijd, als hij er een paar uur later aan begon waren de indrukken alweer zo vervaagd. Dan werd het lang zo goed niet, vond hij. Als ze het nou maar plaatsten bij die krant, want die lui kon je nooit bijhouden: wat je zelf mooi vond, zetten ze er vaak niet in en dingen die je zelf maar zozo vond, plaatsten ze wel.

Maar dat viel mee. Ze hadden het zelfs op de voorpagina gezet met een mooie vette kop erboven. Jopie was zo groots als een ouwe aap geweest en Toontje niet minder, want feestvreugde deelden ze altijd samen.

Huub was al heel vroeg vertrokken, want Jan Kaan, de vrachtrijder op Rotterdam, had er niets op tegen gehad, dat de vrolijke knaap meereed. Jopie en Toontje hadden hem een paar nummers van de krant opgestuurd en er een gezellige brief bijgeschreven. Daarmee zou het hoofdstuk ‘mijnen’ wel weer afgesloten zijn, dachten ze. Nou ja, ze hadden beloofd, als ze es in de buurt kwamen, mekaar op te zoeken. Maar och, wanneer zou dat gebeuren? Nee, die vriendschap was wel hevig maar kort geweest.... zo gaat dat!

Maar.... toen kwam de brief van de redactie van ‘Steenkool’ het bedrijfstijdschrift van de mijnen en toen kwam ook een paar weken later het mooie geïllustreerde blad zelf, met een foto van Huub in zijn mijnwerkersplunje naast Jopies artikel. Keurig!

Toen de post het blad bracht was Toontje weer met oom Simon en oom Tijs mee op de paling en toen de W.R. 164 - nu met veel vis en mooi op tijd - de haven indraaide, stond Jopie weer op de kade. Zijn bakfiets met brood had

[p. 40]

hij in het steegje naast de visloods gezet, daar stond hij veilig....

Jopie gunde Toontje, die nog in oliejas en laarzen was, want het was zwaar weer geweest die nacht en het regende nog pijpestelen, nauwelijks de tijd de schuit vast te leggen. Die Toontje werd toch al een èchte visserman, hij ging nu bijna iedere dag mee en opscheppen dat ie kon over de kuil zus en de kuil zo.... het was af en toe niet mooi meer!

Maar vanochtend kreeg hij de kans niet.... Jopie was aan één stuk door aan het woord, maar het regende hard, te hard om buiten het mooie tijdschrift te bekijken, ze doken daarom maar weg in het schuurtje van Nan Tijssen, waar ze op een paar omgekeerde vismanden gingen zitten.

Jopie dacht aan klant noch bakfiets-met-verse-bollen meer. Om half twaalf zaten ze er nòg, plaatjes kijkend, lezend en plannen makend....

Toen kwam bakker Zwart, de baas van Jopie, en toen was de beer los....!

Geertje van Sijmen van dikke Jan was heel naar Oosterland gekomen om te vragen waarom de bakker vanochtend niet ventte, want de hele straat had nog geen brood gehad. Baas Zwart was meteen op de fiets gestapt, want het zou wel weer niet kloppen met Jopie Klein.

Nee, het klopte helemaal niet, want de lieve jeugd had de broodfiets omgegooid en al het kostelijke brood lag in de modder.... en de knecht hadden ze met die jongen van Tadema in de schuur van Nan Tijssen zien verdwijnen. Maar nou moest het bij hoog en bij laag uitwezen!

Liever geen knecht dan zo'n knecht, en de bakker wou hem niet meer zien, en hij kon meteen wel naar zijn moeder gaan en zeggen dat het mis was.... En nooit meer in de bakkerij, versta je dat.... nooit meer.... Witheet was de boze bakker geweest en noch geld noch goede woorden

[p. 41]

van meester Klein konden daar wat aan veranderen.

Aan Jopies carrière van bakker was onherroepelijk een einde gekomen want ook de collega's van bakker Zwart voelden er maar niets voor deze brood- en klantenbederver over te nemen.

Pa Klein had zoonlief goed onder handen genomen en zuchtend een blik geslagen op het conterfeitsel van Johannes Klein Senior, de held van de Beresina, die immers ook twaalf ambachten dertien ongelukken had gehad. Toen ging de meester praten met de baas van de krant en het slot was dat Jopie dan maar moest komen.... maar meester moest begrijpen, dat het maar een klein krantje was en dat hij alleen maar mensen kon gebruiken die van alles wilden doen: net zo goed een advertentie halen bij de bioscoop als een pak drukwerk wegbrengen naar het andere eind van de Wieringermeer, en als het zo uitkwam, kon hij wel eens een verslagje van het een of ander maken, want, dat moest de baas toegeven, er zat toch wel wat in die jongen....

‘Ja,’ zuchtte meester voor de zoveelste keer, ‘het zit er wel in, maar het komt er nog maar zo zelden uit....’

En zo betrad Jopie het glibberige pad van de journalistiek. Drie maanden later rolde hij er prompt weer af en dat was toen hij in een onbewaakt ogenblik Jantje Wey, de leerling, door de drukkerij joeg en hij een pasopgemaakte vorm voor de krant van de tafel stootte....

De hele vorm lag in pastei, zoals de drukkers zeggen: ze konden weer beginnen lettertje voor lettertje en regel voor regel in te leggen. De baas maakte niet zoveel omslag als bakker Zwart. Hij wees alleen met zijn duim in de richting van de deur.

‘Eruit en voorlopig er niet meer in.’

Weer keek meester Klein mistroostig naar de afbeelding van betovergrootvader Johannes.

Maar nou mòest en nou zou het uit wezen!

[p. 42]


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken