Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk II. Kritisch en verhalend proza (1961)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk II. Kritisch en verhalend proza
Afbeelding van Verzameld werk II. Kritisch en verhalend prozaToon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk II. Kritisch en verhalend proza

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.41 MB)

XML (2.69 MB)

tekstbestand






Editeur

Gerrit Kamphuis



Genre

proza

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
kritiek(en)
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk II. Kritisch en verhalend proza

(1961)–Martinus Nijhoff–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 871]
[p. 871]

J.A. Rispens
‘Richtingen en figuren in de Nederlandsche letterkunde na 1880’

Gedurende de lectuur van J.A. Rispens' wikkende en wegende, beschouwelijke en bevindelijke studie over de beweging van Tachtig en over al hetgeen na dit raadselachtig evenement in onze letterkunde gevolgd is, kwamen mij bij herhaling de aanvangsverzen voor de geest van het Evangelie van Lucas, waarin de Evangelist, in de vorm van een korte brief aan de ‘uitmuntende Theophilus’, de motieven te kennen geeft die hem tot het schrijven van zijn boek hebben gedrongen. ‘Aangezien toch velen ondernomen hebben’, zo schrijft Lucas, - ‘van de dingen die onder ons vervuld zijn geworden een verhaal op te stellen, volgens de tot ons gekomen overleveringen van hen die van den beginne af ooggetuigen geweest zijn en als dienaars zijn opgetreden des woords, zo heeft het ook mij goed gedacht, na alles van de aanvang af nauwkeurig nagegaan te hebben, dit in volgorde voor u neer te schrijven, uitmuntende Theophilus, opdat gij moogt kennen de zekerheid der dingen waarover gij onderricht zijt.’ - Hier eindigen de aanvangsverzen, de korte brief, die als een opdracht boven en buiten het eigenlijk boek staat. Terstond hierop, in verhaaltrant, begint het Evangelie: ‘Er was in de dagen van Herodes, koning van Judea, een zeker priester met name Zacharias -’. En zo begint dan het meest stipte en tevens het meest kunstzinnige, het meest gedocumenteerde en tevens het meest sprookjesachtige, het meest het uiterlijk beeldende en tevens het meest zingende, het meest het hart rechtstreeks aansprekende der vier Evangelies. Hier geen haat tegen de Joden, als in Johannes, geen woestijnen, als in Marcus, geen lange profetieën en predikaties als in Mattheus. Hier barmhartigheid, vergevingsgezindheid, en, door nederigheid van oorsprong en immer opengestelde bekeringsmogelijkheid, een gematigde maar wereldomvattende menselijkheid. De Stal van Bethlehem, de Verloren Zoon, de Moordenaar aan het Kruis, -

[pagina 872]
[p. 872]

in geen der overige Evangelies voorkomend, - zij zijn het die de wereld gekerstend hebben en ogen hebben doen zien wat elders de mond sprak en het verstand getuigde, maar zich in wonderbaarlijkheid weer van de wereld afzijdig stelde.

Vergeef deze uitweiding. Ik kwam aan de aanvangswoorden van Lucas te denken, toen ik het werk van Rispens las, door de merkwaardige mengeling van documentatie en beeldend vermogen die dit omvangrijke boek, van een enorme kritische belezenheid getuigend, aan de dag legt. De meeste overzichten, die men over onze moderne letterkunde te lezen krijgt, geven een revue van figuren, gekenschetst door enige citaten en gekarakteriseerd met weinig zeggende algemeenheden. Men hoort dat Gorter socialist werd, Henriëtte Roland Holst ook, dat Couperus en Van Deyssel dandy's waren, dat Marsman en Van Ostaijen onder invloed stonden van het Duits expressionisme, etc. Dit is niet de werkwijze van Rispens. Zonder het historische, het feitelijke, het psychologische te onderschatten, is niettemin eerst de ‘mythologische interpretatie’ ten volle gerecht. ‘Niet de historie, maar de mythe is de eigenlijke realiteit.’ Hij blijft, gedichten lezend en letterkundige gestalten beschouwend, vervuld van het wonder dat elk gedicht en elke menselijke verschijning in eerste en laatste instantie is. Hoe dit uit te beelden? Daartoe documenteert hij zich bij kritieken en uitspraken van tijdgenoten. Men hoort bij hem steeds, alvorens hij tot eigen formulering overgaat, wat Coster gezegd heeft, wat Coenen gezegd heeft, wat Van Deyssel of Bloem of Greshoff zeiden. Uit deze zeer in het kort weergegeven en dikwijls weer raak gekozen meningen ontwikkelt zich dan gaandeweg, dikwijls door de tegenstrijdigheden des te scherper omlijnd, de ‘mythische’ omtrek van het gedicht of de schrijver. Rispens' werk bestaat dus, schijnbaar, uit anderen aan het woord te laten. Van Perk tot Engelman is een lange weg van omstreden figuren. Elk dezer figuren wordt met onvermoeibare aandacht getekend door de strijd er om heen. Lees als voorbeeld (blz. 299-300) de kenschetsing van Hendrik de Vries: citaten van Marsman, Engelman,

[pagina 873]
[p. 873]

Van Eyck, Vestdijk, verweer tegen critici die ‘lofzangen’ afbraken, een verwijzing naar De Vries' filologische studie in De Taaltuin en naar zijn tekeningen, en ten slotte de formulering: ‘het demonisch pathos der volkspsyche.’. Ik ken geen boek, dat mede door het essayistisch materiaal waarheen het doorlopend verwijst, zo onmisbaar is voor de studie van onze moderne letteren. Het vervolgt Te Winkel.

Het spreekt vanzelf, dat ik opmerkingen heb en over tal van kwesties anders denk dan Rispens. Ik mis Frank van der Goes, en wat daarmee verband houdt, ik mis de Amsterdamse schilderschool, de tijdschriftenstrijd; ik acht De Merode overschat, ik begrijp niet dat Hoornik, na zijn gedicht ‘Mattheus’, niet een afzonderlijke bespreking waardig gekeurd wordt.

Maar één ding doet me plezier. Er bestaat tegenwoordig een tendentie, zoals Rispens zegt, om de ‘legendarische dichtergestalten van '80 tot een meer nuchter-historisch plan te reduceeren.’ Daartegen nu tekent hij, mijns inziens terecht, verzet aan. ‘Tachtig’ is noch een nakomer der Romantiek, noch een late uiting in literatuur van middennegentiende-eeuws liberalisme. Het valt niet moeilijk om van Multatuli naar Van Deyssel, van Woutertje Pieterse naar Jaapje, van Vosmaer naar Couperus verbindingslijnen te trekken. Waarom vindt men treffende woorden voor Kuyper, Troelstra, De Savornin Lohman, grote mannen die in een klein land niet tot hun recht konden komen, en bespeurt men dezelfde diepe tragiek niet in hun dichterlijke tijdgenoten? De mythe, inderdaad, is hier de eigenlijke realiteit.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Richtingen en figuren in de Nederlandsche letterkunde na 1880


auteurs

  • over J.A. Rispens


datums

  • 22 december 1938