Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het schouw-toneel der aertsche schepselen (1672)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het schouw-toneel der aertsche schepselen
Afbeelding van Het schouw-toneel der aertsche schepselenToon afbeelding van titelpagina van Het schouw-toneel der aertsche schepselen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (50.01 MB)

ebook (49.96 MB)

XML (0.86 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/aardrijkskunde-topografie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het schouw-toneel der aertsche schepselen

(1672)–J. van Hextor, P. Nijlandt–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Afbeeldende allerhande menschen, beesten, vogelen, visschen, &c. Met een beschrijvende haer gestalte, hoedanigheden, natuur, krachten, eygenschappen, en genegentheden; met 160 figuren


Vorige Volgende
[pagina 230]
[p. 230]

Van de Nachtegael, Lijster, Koddenaer, en Goutvinck.

DEn Nachtegael onder alle singende Worm-eeters spant de kroon, de eerste is de Hypalais, de tweede den Atricapilla, die hem naest by komen. De gedaente is onnootsaeckelijck te beschrijven, als al te wel bekent, door diense over al gesien worden; haer tongh mist het uyterste puntje, en heeft die scherpigheydt niet, als in andere Vogelen. Het Wijfken is in gestalte 't Manneken gelijk, somtijts meer na 't aschgrauw hellende, gelijck oock de Ionghen. Dien Schwenckfelt de groote noemt, is byna geheel aschgrauw, en heeft weynigh roots. Haer kunne is qualijck te onderscheyden, soo in verf, als groote des lijfs; doch de Mannekens seydt men dat haer rechteroogh grooter is. Dese worden door de soetigheydt der Lente aengelockt, om dat dan haer natuurlijcke teeldeelen tot teelingh kittelen: maer buyten dien tijdt openbaren sy haer niet. 't Wordt vastelijck gelooft, dat die geene die 't aerdighst singht, en sijn sangh met langen asem uythaelt, en dickmael op een been staet, en onbeweeghlijck blijft staen, 't Manneken is, het Wijfken loopt herwaerts, en gintswaerts door de kop, en brenght een korte afgebroocken flauwe sangh voort. Haer onthoud, en verblijf plaetsen zijn verscheyden, in Bosschen, dat gemeenlijck de groote zijn, andere op Bergen, dese in Broecklanden, Thuynhagen, andere op vlackten. Yrlant, noch Batavia heefter geen. Te Athenen zijnse soo overvloedigh, datse daer de naem van dragen, en Atheensche Nachtegael genoemt worden. Het Bosch van Ardenne is daer oock mede vervult. Hoogh in de Somer vertoonen sy haer niet langh, ontrent de Herfst verbergen haer tot de Lente. Sy worden dier verkocht, voornamentlijck als men vermoedt dat het Mannekens zijn, die de Winter in de koy overleeft hebben. Haer spijs zijn Wormen, Mieren, en haer eyeren. In de koy eetense harde eyeren, en kruym van broodt. Sy maecken haer nest langhwerpigh, in de Lente, Maymaendt, en 't begin van den Somer, somtijdts op de aerde onder de Thuynheggen, en stammen van Bomen, somtijdts in de groene dichte Heesters, uyt bladeren van bomen, kaf, en mosch, leggen gemeenlijck 6 eyeren, broedende singense niet, segt Aristoteles. Albertus getuyght het tegendeel. Hesiodus verhaelt, datse met de soetigheyt van haer sangh niet minder, als met 't koesteren des lichaems, haer eyeren de ziel geven. Den Nachtegael (segt Plinius) als de velden, en bladeren der bomen beginnen te groenen, singht vijfthien achter-een-volgende dagen, en nachten. 't Is een Vogel, die ten opsicht van sijn sanghkonst, een wonder in de natuur is, en selfs de konst van alle Musicanten met alle haer Musijck-instumenten bespot, en overtreft; dewijlder soo grooten stem, en grest in soo kleenen lichaem is, en dat niet simpelijck, maer t'eenemael na de Sanghkonst geschickt, want sijn stem is vol, grof, fijn, ras, uytgereckt, en met drayingen, op heele, halve, quarteeltoonen, en wonderlijcke konstelijcke musicale snijdinge, hoogh, middelmatigh, kort, laegh, en daverende: de Iongen die sitten en luysteren naer de Ouden haer sangh, deselfde naqueelende datse haer voorsingen, te meer haer sangh verbeterende, tot datse tot behoorlijcke volkomenheyt gekomen zijn. In Spanjola in't Eylandt St. Jan, seght Martyr, laten nimmer af van singen. De Thraciers geloven, datse ontrent het Graf van Orpheus veel helderder singen. De jonge Keysers hadden Nachtegalen, die in Griexsche, en Latijnsche spraeck geleert waren. Sy mommelen by haer selven, geduurigh wat nieuws leerende in voysen, dreyinge, en woorden. Te Regensburgh is'er een geweest, die de woorden, die hy by daegh gehoort hadde, by nacht uytsprak in de Hoogduytsche tael, datse konden verstaen worden. De Wijfkens hoeden haer Iongen al singende op 't nest uyt.

In Hollandt vindt men Vogeltjens die haer stem na bootsen, maer is op verre na soo krachtigh niet, en worden Bastaert-Nachtegalen genaemt. Te Romen is een

[pagina 231]
[p. 231]


illustratie

Nachtegael die sneeuwit was, welcke seer selden ghevonden worden, met hondert en vijftigh Kroonen gekocht, en betaelt; dese wierdt aen Agrippina, des Keysers Claudii Huysvrouw voor een verering geschonken. Men heeft Nachtegalen gehadt, die op yemants bevel, en aenspraeck songen; en haer gesangh soo veel te heerlijcker verhefte, soo veel te nauwkeuriger alsse bemerckte dat daer na geluystert wiert; voornamentlijck als men haer sangh met fluyten, en Instrumenten der Musijck wilde na-speelen.

Den Lijster behoeft niet veel van gheschreven, dewijl hy ten deelen onder de Snippen betrocken wordt. Sy vervliegen niet verre van ons af, maer houden haer naby, ruyden niet, na sommiger gevoelen, maer houden haer veeren. Men betraptse des Winters in de Heggen; in Duytslant siet mense den geheelen Winter; en alsdan zijnse van eenderley coleur, maer Somers om den hals van meenigerley verwe; in welcke tijdt sy seer helder, en lieflijk singen. Haer vleesch is goet van voedtsel, en lecker van smaeck. Men kanse leeren klappen, als oock eenige deuntjens fluyten. Dese moeten de beck, en voeten oranjeverwig zijn.

Den Koddenaer, dewelcke oock Kneutertje, of Robijntje heet, singht oock heel lieflijck, men kan het eenige eygen wijsen leeren fluyten; en wordt in Hollant in veel Huysen gevonden: met dese, en diergelijcke Vogelen, stoffeert men de Vluchten.

De Goutvinck is een weynigh kleender als de Snippen, ofte Lijsters, eetende een roode vrucht, is boven op het hooft zwart, heeft een goutverwige glinsterende beck, en veeren, de slagpennen der vleugels zijn uyt den bruynen, en geel blinckende; waer van daen hy den naem van Goutvinck heeft. Maeckt sijn nest soo aerdigh, dat het niet op te speuren is, waer hy uyt, of in vlieght. Vliegen met schoolen alsse paren willen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken