| |
| |
| |
XIII
de anderen. rimini. Twee neven met verwante trekken, de oudste zonder kin, de jongste zonder snor. De een doet of hij volwassen is. De ander doet of hij het gelooft. Ze wantrouwen elkaar met de intuïtie van gelijkgestemde zielen. Met huid en haar zouden ze elkaar verkopen wanneer het hun voordeel was; verder mogen ze elkaar best. Ze reiken elkaar de hand en gaan uiteen: een ruiter die zich losmaakt van zijn schaduw.
Antonio della Scala geeft toe aan een glimlach terwijl hij de stad weer inrijdt. Hij heeft zich niet laten kennen, die voldoening drijft op de donkerte van zijn hart als een bloemblad op een modderpoel. Het nieuws dat Fregnano kwam brengen was geen nieuws meer. Het heeft in een brief uit Peschiera gestaan en in een brief van de balling die voor Milaan werkt. Hij hoefde zich niet te verraden tegenover Fregnano die sluw dacht te zijn. Ondoorgrondelijk! denkt Antonio trots, mijn vader had het moeten zien! - en dan zinkt het bloemblad meteen. Ik heb geen vader. Er is alleen nog een man die me in zijn macht heeft en me opzij schuift.
Er bestond een band tussen de Scaliger en zijn jongste zoon. Hadden ze Antonio thuis verteld dat zijn vader hem wilde onterven, hij had het niet geloofd en naar zijn dolk gegrepen. Onderin zijn hart gelooft hij het in Rimini evenmin. Wat zijn vader ook aanhaalt, hoeveel wettige zoons hij op zijn oude dag ook verwekt, Vicenza neemt hij Antonio niet af. Antonio zou zich desnoods neerleggen bij het huwelijk dat hem van alle zijden zo nijver wordt aangekondigd. Als het maar geen huwelijk was met de vrouw die hij tot elke prijs uit Verona wil verwijderen.
Want Antonio is in Ravenna geweest en heeft er zijn hart verloren aan de jongste Polenta, klein, grillig, gracieus, een elf. Hij heeft gezworen dat hij geen ander zal trouwen dan Samaritana. Ze heeft geschaterd - en toen zijn belofte plechtig beantwoord. Haar vader heeft
| |
| |
andere plannen: die zet geen twee kaarten op de ene troef Verona. De onzinnige verloving van Bartolo zal dus verbroken moeten worden. De non haar klooster weer in, dan komt de oude Polenta wel met Samaritana over de brug, die hij nu aan een ander huis tracht te koppelen: hij heeft een kinderlijk vertrouwen in zijn bond met Verona. Het leek eenvoudig en logisch. Antonio was juist gereed met een vernuftige brief aan zijn vader toen de berichten van de vijand als voltreffers op zijn luchtkasteel vielen. Hij zit tussen het puin en is plotseling jaren ouder.
Hij heeft geen enkel vertrouwen in de edelmoedige bombast van Fregnano, die hemel en aarde beloofde in ruil voor Antonio's volmacht en afzijdigheid. Zonder Samaritana had hij zijn vader ogenblikkelijk gewaarschuwd, en in zijn eigen belang. Maar hij is een Scala: nu hij zijn belang elders ziet, grijpt hij elk middel aan om het te verwezenlijken. Hij is tot de slotsom gekomen dat zijn beste kansen bij de opstandelingen liggen. Als zijn vader het met de Polentaanse houdt moeten ze allebei weg. Beatrice levert hij eigenhandig af bij haar broer, want het aanzien van de schoonfamilie moet geen schade lijden. De kust komt vrij: bij zijn aanzoek kan hij een heel land op tafel leggen inplaats van een enkele stad; dat hij zijn broer niet lang naast zich zal dulden weet Antonio al jaren.
Hij laat zich aandienen bij zijn heer en vraagt een maand verlof: zijn grootmoeder is stervende. Iedereen wil hem weghouden uit Verona: zijn vader, Alboino, Malaspina, Fregnano. Het wordt tijd dat hij thuiskomt.
Een oude man klopt aan de poort van het zomerslot en vraagt naar de landsvrouw. De bisschop is dood, hij heeft minder te vrezen. In het rozenprieel ontrolt hij zijn geschriften op de marmeren tafel. Zijn vinger wijst bij, zijn Calabrische stem vertaalt half-zingend wat de teksten weten van Hermes Trismegistos, van rabbi Akiba, van Jehuda Halevi. Het is als in Ravenna - maar zijn woorden vallen in nieuwe voren. Voor de Polentaanse is meester Simon niet enkel meer de spreekbuis van
| |
| |
een verward verleden. Hij is in de eerste plaats de spreekbuis van een verwarrende toekomst. Hij heeft de dood van de bisschop voorspeld.
‘Spijtig alleen,’ zegt de landsheer, ‘dat de pest het risico van de waarzeggers halveert.’
Simon: ‘Ook de pest stond in de sterren.’
Cane: ‘Dat volgt Maimonides na en hangt de charlatan uit!’
Simon: ‘Ook Maimonides is voor charlatan uitgekreten.’
De Scaliger trekt van leer met een passage uit de Index van de joodse wijsgeer, die hij wel degelijk gelezen heeft, in tegenstelling tot Beatrice. Simon dient hem van repliek als was hij terug in de school van Toledo. Ze zijn tegen elkaar opgewassen. Ze hebben plezier in elkaar. Beatrice wordt herinnerd aan de woordenstrijd van clericus en huisonderwijzer, en zet een paar aarzelende stappen in het dispuut, als in een kamer die ze sinds lang niet betreden heeft. Voel ik me ooit weer thuis tussen intellectuelen?
Alleengebleven met Simon Judeo kan ze niet laten hem uit te vragen naar zijn eigen lot, het hare, dat van Cane; en hoe is Bartolo aan zijn eind gekomen? Simon ontwijkt. Het uitspansel is niet kwistig met inlichtingen. Slechts enkele beelden dringen door de mist waarin de Heer onze toekomst gehuld heeft; verder te zien is de mens niet dienstig.
Beatrice dringt niet aan. De vervulling van Simons profetie heeft minder haar nieuwsgierigheid dan haar ontsteltenis gewekt. Als God de kaarten van ons levensspel geschud en verdeeld heeft, ligt de uitslag vast; of wij de Speler nu over de schouder kijken of niet. God had het uur van Pietro's dood bepaald; baande hij dan ook de weg niet waarop de man zijn dood zou ontmoeten? Alle ketterijen, verdraaiingen, boosaardigheden werden afgewogen en klaargelegd op het ogenblik dat hij verwekt werd. Haarzelf liet God het klooster ingaan terwijl het ‘neewoord’ al in zijn oren klonk: bij Hem is immers geen tijd. Hij liet haar een verloving aangaan en wist dat de dood de
| |
| |
bruiloft vóór zou zijn. Dienen wij enkel als marionetten, waar dient het leerstuk van de Vrije Wil dan toe? Een papieren wapenrusting. Een dekmantel voor onze onmacht. Ons contract met de hemel bevat vernietigende clausules.
Simon Judeo heeft zijn glimlach: de lijnen waar het Westen de Voorzienigheid mee tekent zijn bewonderenswaardig recht. Misschien weet Madonna niet wat er met de ziel gebeurt als de mens ligt te slapen? Ze stijgt omhoog naar de Rechterstoel, waar bepaald wordt of het lichaam voort mag leven. Onzekerheid van nacht tot nacht is meeberekend in de grote zekerheid van onze levensloop. Wat doet de Heer met de sterveling die dat geheim wil begrijpen? Hij lacht hem uit.
Beatrice lacht mee en denkt: ik steun op meester Simon als Cane op Calendou. De nar vergezelt zijn meester vaker dan voorheen. De Scaliger schijnt behoefte te hebben aan de spitsvondigheden van de Provençaal, die even ver van het heden afliggen als de mystiek van meester Simon. Hij heeft een paard gekregen en rijdt erop achter de landsheer aan. Simon kreeg een jas met bont en een laboratorium. Voor hoelang? Hij glimlacht om wat hij krijgt. Geschenken zijn bruikleen. Simon is niet verwend met bestendigheid.
Van de andere hovelingen is de landsheer vervreemd. Deze zomer heeft hem oud gemaakt. Hij heeft de handen vol aan zijn steden en bezorgde magistraat. De zijdeoogst is goeddeels mislukt, het wolgilde produceert te weinig, de Sterfte heeft de handel geschaad. Zwaarder weegt hem de dood van Bartolo, die even vriendelijk was als dom, en in elk geval zijn zoon; een zoon waar hij niet veel geduld mee heeft gehad. Het lot dat de jongen trof laat hem geen rust: hij voelt er zich verantwoordelijk voor. Hij had de domoor niet aan zijn eigen beperkte inzicht mogen overlaten. Rovers? Natuurlijk zijn het geen rovershanden, waarin hij viel. Rovers doden geen rijke prooi, ze verlangen een losgeld. De moordenaars die in de Dolomieten toesloegen hebben de jongen eerst en alleen uit München weg- | |
| |
gelokt. Over Bartolo heen hebben ze zijn vader willen treffen. Die heeft dat dadelijk doorzien en manschappen naar het gebergte gestuurd om de feiten te achterhalen, het lichaam te bergen. Tot dusver vergeefs.
Voor het eerst van zijn leven ziet de Scaliger zich door het verleden achtervolgd. Zovaak hij met Beatrice alleen is geeft hij toe aan een dwang om over Bartolo te praten. Ze is de enige tegen wie hij dat doen kan, ze was Bartolo's bruid en Bartolo's beschermster; dat drijft de vader dikwijls naar het slot aan het meer.
Beatrice hoort hem aan met een rustig medeleven. Ze beklaagt de jongen van harte maar eigenlijk gaan hij noch zijn vader haar meer aan. Ze hoeft niet meer te trouwen. De nachtmerrie is uit. Ze kan terug naar Ravenna. Een paar maal dringt het tot haar door dat de Scaliger haar nader is gekomen en haar meer nodig schijnt te hebben in zijn verdriet dan ooit in zijn voorspoed. De gedachte vervult haar met afwezige verbazing. Ze ziet de verouderde man tegenover zich, zijn lippen bewegen, zijn wangplooien hangen als lege zakken over zijn kaak. Ze denkt aan een droom waarin er bezoek naar het slot kwam; voor hem, niet voor haar. Uit de koets kwamen bisschop Pietro met donna Taddea, haar eigen jeugdvriendin Letitia, en een vrouw waarvan ze wist: dat is donna Agnese. Pas toen ze wakker was besefte ze: doden, alle vier. Ze heeft er Simon over gesproken: is dit een voorspelling? Komen ze hem halen? Maar Simon, charlatan of niet, staat wantrouwig tegenover voorspellende dromen. Voorzichtig heeft hij gesuggereerd: zoiets kunnen mensen dromen als er iets dood is tussen hen en de betrokkene; Beatrice weet: dat is het. In haar hart heeft Cane opgehouden te bestaan. Ze kan naar hem kijken of ze hem nooit eerder zag. Wat heb ik in hem gezocht? Wat heb ik van hem verwacht? De Lessini, Venetië, ze schudt haar hoofd, perplex. Zelfs de haat en de wraakzucht, die haar vervulden, vindt ze niet meer terug. Het was een andere vrouw die hoopte, huilde
| |
| |
en haar vuisten balde. Al de spanningen en vernederingen zijn uitgewist door de spons van de pest. Enkel haar schuld is blijven staan: een jaar lang falen tussen sterfte en sterfte. Dat is een zware last, en de Polentaanse ziet in dat er een heel leven nodig kan zijn om deze mislukking goed te maken. Ze denkt erover, terwijl ze verstandige en bemoedigende woorden tot de landsheer richt. Achter al haar gedachten en woorden ziet ze intussen maar één beeld, één dode. Niet Bartolo, geen van de getroffen burgers, maar Pietro de bisschop die al tientallen jaren dood was zonder dat iemand het wist. Zijn onthullend heengaan heeft haar veel zwaarder geschokt dan welk ander voorval ook. In later jaren zal voor haar de Pest in Verona versmelten tot de Dood van de Ketterbisschop.
Hij heeft een opvolger gekregen. De Polentaanse was zo ziek niet of ze heeft haar keuze bepaald en doorgedreven. Een Scala-bastaard en zijn naam is Pietro; doch daarmee houdt de overeenkomst op. De oude herder was verstorven en geleerd. De nieuwe is een monnik geworden vechtjas, die nauwelijks lezen kan. In Ravenna ontvangt hij zijn wijdingen en Latijnse les; de oom van de landsvrouw leidt hem persoonlijk op. De oom van de landsvrouw was in het minst niet verbaasd over de praktijken die wijlen zijn ambtgenoot uitoefende achter zijn barnstenen masker; hij had de huichelaar altijd gewantrouwd. Persoonlijk zal hij de nieuwe bisschop in Verona installeren en terstond een zuiveringsactie beginnen. Beatrice heeft voor zichzelf besloten dat ze in het gezelschap van haar hoogwaardige oom naar huis zal terugkeren. De landsheer toont weinig geestdrift voor dat plan. Hij zegt waarempel wat ze maanden lang hartstochtelijk verlangd heeft uit zijn mond te horen: dat hij haar niet missen kan. Het komt te laat. Haar gedachten gaan terug naar de bisschop, de oude, de nieuwe: het enige goede dat ze in Verona heeft weten te verrichten. Ze verbergt haar voldoening over haar keuze zo slecht dat de nar Calendou haar toegrijnst: de dood van varkens en heiligen brengt vreugde in
| |
| |
huis! Het is een vreugde die noch door de clerus noch door de burgers gedeeld wordt. Hun nieuwe opperhoofd is geen heilige en geen hoogvlieger: een joviale babbelaar, en dol op triktrak. Van hun dode herder willen ze geen kwaad woord horen, en de aangekondigde zuivering stuit op heftige protesten. Beatrice blijft er gelaten onder. Voor ketterijen bestaat in elk geval geen gevaar meer. Vanuit Ravenna heeft de nieuw-benoemde alvast om gebedsoefeningen en allerlei processies verzocht. Daar verwacht hij genade van, hij bedoelt ze niet eens als zoenoffer voor het gewraakte processieverbod van de landsheer. Die struikelt plotseling over vaandels en baldakijnen, waarheen hij zijn paard ook wendt, en laat zich kribbig ontvallen: hij had nooit geweten dat er zoveel heiligen te vereren vielen in Verona. ‘Maar Heer,’ zegt de nar, ‘dat is toch geen wonder. Waar tirannen heersen ontbreekt het zelden aan martelaars.’
Bij het volk geldt de barnstenen bisschop nog steeds als martelaar nummer één. De martelaar van de naastenliefde! In het hele bisdom worden er zielemissen en bidstonden voor hem gehouden. Beatrice zit er peinzend bij. Ze raakt niet uitgedacht over het wapen dat de kettermoeder sleep voor haar zoon en werktuig. De sacramentele kracht van de hele kerk kan ermee vernietigd worden. Ja-zeggen, nee-willen, schijn-priesters, schijn-handelingen, het is te eenvoudig. Het kan niet slechts in één ketter brein zijn opgekomen. Overal en in alle tijden kunnen vijanden de hiërarchie zijn binnengedrongen met geen ander doel dan dit. Wie weet nog of zijn zonden vergeven worden? Wie weet nog of het Christus' lichaam is dat hij ontvangt? Bid dan toch, zegt zuster Waterkruik, waar is je vertrouwen? Wat staat er geschreven over de Poorten van de Hel?
Ook Simon Judeo heeft van haar zorgen gehoord. Ze heeft hem de dood beschreven die hij zo kundig voorspelde, en gezegd: het is jammer dat hij niet tevens voorzien heeft wat voor man daar sterven zou.
‘Niet?’ heeft Simon meesmuilend gevraagd. ‘Moest hij
| |
| |
werkelijk zo nodig ijlen voor Madonna hem doorkreeg? Een ketterzoon die wijdingen afreisde als een jongleur de jaarmarkten! Dat spelletje had ik twintig jaar terug al in de gaten.’
‘En je hebt niets gezegd?’ Beatrice was tegelijk ongelovig en verontwaardigd. Maar Simon haalde de schouders op: ‘Riskeert Madonna haar hoofd voor fraude in Mekka?’
Een andere keer zegt hij: ‘De bisschop was slim. De meeste Scala's zijn slim. Te slim voor christenen, als ik het zeggen mag. De landsheer van Verona had het spel even goed kunnen doorzien als ik, maar het speelterrein kon hem niet schelen. - Voor ons was de bisschop bang,’ zegt meester Simon. ‘Daarom zijn we buiten de deur gezet. Vroeger hadden de joden het goed in Verona. Het is hier niet zoals elders, waar we samen gesjochten zijn. Als de ketters het moesten ontgelden, hadden wij vrijaf; en omgekeerd.’ Hij draait zijn handpalmen omhoog met een gelaten grijns. ‘De Fortuin draait haar rad en geen mens zit altijd boven. Alleen zitten wij wel erg vaak beneden, de laatste duizend jaar.’
In Ravenna had Beatrice misschien nog gezegd: dan hadden jullie je maar moeten bekeren. Nu zakt ze in haar eigen vraagstukken terug en verzucht: ‘Geen Scala-slimheid voor mij. Van al de machinaties begrijp ik niets. Ik ben te dom.’
‘Niet te dom. Te jong,’ troost Simon. ‘Jullie Europeanen huisden gisteren nog in holen. Wat voor wijsheid kan het dan zijn, die zich vandaag al door jullie pachten laat? - Zekere Solon,’ zegt Simon, als hij haar geprikkeld ziet, ‘kreeg van Egyptische priesters te horen dat zijn verwaten Griekenvolk een troep kinderen was, waar men geen wijsheid aantrof die zich het grijsharig gezag van de ouderdom had verworven. Hij logenstrafte die uitspraak door haar te beamen. Ook zelfkennis is wijsheid.’ Beatrice is zo afwezig niet, of ze vraagt na op het verhaal: waar het staat, of het geloofwaardig is. Ze vreest dat Simon in haar is teleurgesteld. In Ravenna vond hij een heel ander brein tegenover zich. In Venetië heeft hij haar op het
| |
| |
eptepunt van haar vertwijfeling gezien. Ze wil iets goedmaken. Ze vergeet dat een geneesheer door de achteruitgang van zijn patiënt veeleer wordt uitgedaagd. Haar streven naar nieuwe belangstelling is juist wat hij trachtte te wekken. Hij glimlacht als ze om boeken en pennen vraagt, omdat ze nu wezenlijk Hebreeuws wil gaan leren. En Grieks.
September heeft het meer omneveld. De zon is romig, de overzij onzichtbaar. Binnen de meerpalen heeft het water de dromende onwezenlijkheid van de lagune. De wijngaarden worden leeggeplukt. Ze leveren de landsheer zijn beste wijn; hij heeft ze gekregen van een graaf uit de buurt, en Beatrice zit graag op een van de druiventerrassen en ziet ze vredig glooien naar het meer. Tot ze dorpsgeruchten opvangt: de landsheer heeft die akkers niet gekregen. Hij heeft ze geruild voor een vrouw waar hij genoeg van had. Beatrice weet wie in het huis van de vorige eigenaar getrouwd is: de moeder van Bartolo en Antonio. Ze is er in het kraambed gestorven. Aarde en gewassen maken de Polentaanse tot een heiden zodat ze denkt: hier leeft die vrouw nu voort, in een zonnige helling en een warme Bardolino. Voortleven in de lievelingswijn van Cane, ze glimlacht. Het verhaal kan waar zijn, ze neemt er geen aanstoot aan, ze interesseert zich niet langer voor Cane. Ik had moeten sterven zolang ik nog van hem hield, denkt ze vaag. Dan was ik teruggekeerd in Madonna Verona, zijn enige wettige vrouw. Ik zou in de torens en bruggen zijn die hij bouwt, in de fonteinen, in het kleine klotsen van de rivier tegen de kaden. Ze denkt het als een spel, ze zal nog in jaren niet sterven. Ze heeft te veel goed te maken. Ze heeft het bewijs nog te leveren dat ze de lafaard niet is waar God haar voor houdt. Ze leest haar brevier, ze verzuimt geen mis, ze bezoekt de vissershutten van het dorp of de geest van donna Taddea in haar is gevaren.
Van tijd tot tijd ontmoet ze meester Simon aan de oever. Er groeien daar kruiden die hij gebruiken kan, en soms moet een visser zoetwaterslakken voor hem vangen. Maar hij houdt niet
| |
| |
van water en hij houdt niet van buitenlucht. Het leven heeft hem een diepe achterdocht tegen struikgewas en holle wegen ingebrand, hij is altijd op dekking bedacht, als een dier. Steevast voorziet hij onweer, of een valwind, als weerprofeet is hij niets waard; maar de voorwendsels waarmee hij zijn beschermvrouw het slot weer in tracht te lokken zijn talrijk en hebben altijd succes, want Beatrice kan de oude man niet veel weigeren.
Misschien dankt ze daaraan haar leven. Misschien is zijn blik in de toekomst zo troebel niet, en is het aan zijn haast te danken dat haar geest nog niet in de bruggen van Verona hoeft te huizen. Een middag, ze zijn al terug bij de poort, galoppeert er plotseling een ruiter achter hen aan en een lans vliegt door de lucht die door het schild van de wachter maar net wordt opgevangen. De ruiter trekt terug zo snel als hij kwam, maar buiten schot houdt hij in en kijkt om.
‘Moordenaarshoer, ik krijg je nog wel!’
De Polentaanse valt flauw in de armen van haar kamenier. Niet om de stuiversromantiek van lans en scheldwoorden, maar om de stem van Bartolomeo della Scala.
De koerier die de landsheer uit de raadsvergadering komt halen krijgt de wind van voren. Het is de wachter die de lans heeft opgevangen, maar dat de lans afkomstig zou zijn van Bartolo wil de Scaliger niet geloven. Zenuwen! Hysterie! Zelf rijdt hij mee met het escorte waar Beatrice om vraagt. Hij vindt het slot en het dorp in beroering ondanks het late uur, en de Polentaanse wit en versteend en niet in staat om te praten. Het enige samenhangende verslag geeft Simon Judeo. Niet enkel de kamenier en de wachter hebben de jonge Scala herkend, hij is ook gezien in naburige dorpen. Een vrouw die hem te drinken gaf, een visser die zijn net voor hem uitwierp. Zenuwen? Een dubbelganger? Ze zullen hun betreurde afgod niet kennen! Hij heeft hun verteld van de overval in het gebergte, van de schur- | |
| |
ken die hem met paard en al de afgrond in dachten te schieten, maar daarvoor was hij een veel te vaste ruiter en kende hij de bergen te goed. Hij droeg een litteken over zijn voorhoofd, een ringbaard om zijn kin, maar het was wel degelijk Bartolo. Simon aarzelt voor hij zegt: ‘Huurlingen noemde hij de kerels. Hij meende te weten wie ze gezonden had.’
‘Waarom komt hij dan verdomme niet bij me!’ tiert de Scaliger.
Simon zwijgt en kijkt hem aan; en de ander wordt wit en zegt tenslotte: ‘Nee... dat kan hij niet denken...’
Maar als ze de volgende morgen in Verona terugkeren zijn daar overal vlugschriften verspreid waarin de vader wordt aangeklaagd die, na zijn moorden op talloze anderen, ook zijn eigen zoon uit de weg wilde ruimen om zich ongestoord aan diens bruid te kunnen vergrijpen. De bekende snorkende dramatiek, maar ditmaal is de ondertekenaar niet Alboino en niet Fregnano, het is Bartolomeo della Scala. Zijn naam is plotseling overal. De jongen zelf is in het niets verdwenen. Zijn vader stuurt oproepen en verkenners naar alle windstreken, maar de nasporingen blijven vruchteloos.
Het nieuws van Bartolo's behoud springt als een vuur de landen door tot Vicenza toe, en overal raken de gemoederen in brand. Er is geen huis of het avontuur van de jonge held vormt de inzet van weddenschappen. Waren het rovers? Was het de landsheer? Waar de stemmen tot gefluister dalen wedt men op de vader. Hij heeft de bruid van zijn zoon verleid. Hij draait zijn hand niet om voor een moord. Hij heeft nooit om Bartolo gegeven. Het wemelt van fluisterende gangmakers. Het wemelt van spionnen en infiltranten, Verona gonst ervan. Uit Rimini de boodschap: de schildknaap Antonio is al weken vertrokken. Uit Venetië: beide bastaards verlieten hun huis. De draslanden rond Mantua zijn voldoende gedroogd om troepen te dragen. Er is beweging op de weg naar Milaan.
Als de Polentaanse vervoerd kan worden, brengt men haar
| |
| |
rechtstreeks naar het kasteel aan de rivier. De Scaliger wil haar dadelijk bezoeken. Het absurde gerucht van zijn verhouding met Bartolo's bruid moet de wereld uit. Artsen moeten haar maagdelijkheid vaststellen. Zelfs moet ze de stad in, de Engel van de Adria, om het volk te overtuigen. Oproepen naar Bartolo, uit haar naam opgesteld, zijn al verspreid, maar dat is niet voldoende. Zelf moet ze meewerken. Als hij ooit haar hulp heeft nodig gehad...
De Polentaanse wil hem niet zien. Geen mens wil ze zien. Zelfs Simon Judeo krijgt geen plaats meer in de duisternis die ze nu is binnengegaan. Bartolomeo heeft zijn vader een moordenaar genoemd. Hij had de bewijzen in handen. Beatrice da Polenta, die geen week tevoren glimlachte om de laatste schurkenstreek die van Cane verteld werd - nu leeft ze in een poolnacht van ontzetting. Bij deze moord is ze zelf betrokken. Cane die haar toenadering zoekt sinds het bericht van Bartolo's dood, Cane die haar niet naar huis wil laten gaan: kan er één andere reden zijn waarom hij de bruidegom uit de weg wilde ruimen...?
de anderen. peschiera. De dunne man aan het hoofd van de tafel kucht en kucht en vouwt zijn vingerstot ze kraken. Er zijn teveel mensen. Hij verdraagt zoveel mensen niet meer. Al die jaren alleen, en nu die horde, de overgang is te groot. Hij is gastheer. Hij is voorzitter. Hij is de enige wettige erfgenaam. En hij wil naar bed. Voor de derde maal tikt hij op de tafel. Zijn schrale stem probeert de volzin die het hinderlijke gesprek kan beëindigen. Ze horen hem niet eens. Ze hebben het veel te druk met de huid van de wolf die nog geschoten moet worden. Alsof er iets te verdelen valt! Of hij de baas niet wordt, de enige. Hoor ze rukken aan geld, macht, vrouwen. Vrouwen in de mond van neef Fregnano. Zijn woorden halen hun puilende vormen en hun nestlucht lijfelijk de kamer in. De dunne man Alboino kan neef Fregnano niet aanhoren zonder kokhalzen.
| |
| |
De oude edelman lacht geërgerd. ‘Kom ter zake,’ zegt hij. ‘Het gaat toch helemaal niet om die meid uit Ravenna. We spelen haar uit tegen de goegemeente, allicht - maar wie hij in zijn bed haalt laat ons immers koud. Hij is een tiran en zijn beleid is de pest, en daarom moet hij eruit.’ Hij lijkt opzij en schrikt vluchtig, want hij heeft de aanwezigheid van Bartolomeo vergeten.
De balling Malaspina vervolgt zijn requisitoir. Van de hebzucht, leest hij, en somt op wat de paragraaf bevat. Belastingexcessen, vorderingen, confiscaties. De gildepolitiek doorbroken, de statuten geforceerd, de economie ontwricht door het persoonlijk winstbejag van de usurpator. Hij heeft het land aan de armoede prijsgegeven. De wolproduktie is teruggelopen met zevenendertig procent. De zijdeproduktie...
Zie je wel, zij deugen net zo min, denkt Bartolo, de ogen verwijtend op de oude edelman gevestigd. Ze hebben net zo min moraal. Ze staan niet aan mijn kant. Wie zegt me dat het waar is wat ze van die overval vertellen? Bices gezicht, ze vermoedde geen kwaad, haar geweten was zuiver. Een gezicht van een andere orde dan deze smoelen. Wie zegt me dat ze niet liegen? Maar dan is het een dodenburcht waar we in terecht zijn gekomen.
Dat zijn nog eens muren, denkt Antonio, bij de vensternis wel twee ellen dik. Hij is nooit eerder binnen geweest in de burcht van Peschiera en berekent hoe de plattegrond eruit moet zien. Ouderwets maar degelijk, denkt hij tevreden, en is dadelijk bezig, het gebouw te verdedigen. Hier trek ik me terug als de nood aan de man komt. Met Samaritana. Een knappe jongen die ons te pakken krijgt. Triomfantelijk kijkt hij rond.
Van de wreedheid, leest de balling Malaspina. Hij heeft systeem gebracht in de zonden van zijn vijand, hij heeft er zich aan overgegeven met zorgvuldige, juridische wellust. Minuten lang licht zijn dode
| |
| |
stem de categorieën toe. Van de wreedheid: Moord. Marteling. Vrijheidsberoving. Zijn eigen broer gewetenloos gekerkerd. Zijn eigen vrouw in een val gelokt om haar jammerlijk te laten sterven. De volzinnen van de balling zijn ondenkbaar zonder de bijwoorden jammerlijk en gewetenloos. Van driehonderdnegenentachtig personen staat vast dat de usurpator hen zonder enige reden of vorm van proces...
Het is niet waar, denkt Guglielmo hardnekkig. Hij heeft hoofdpijn en het requisitoir kan hem gestolen worden; hoeveel uren zitten ze hier al? Hij moet niet weg om zijn gildepolitiek en zijn rechtspraak. Zijn beleid is niet funest. Het is goed. Aan een crisis na een sterfte heeft geen heerser schuld. Hij moet weg omdat hij als mens heeft afgedaan. Hij kan zijn driften niet langer beheersen, daarom is hij Verona niet langer waard. Machtswellust. Zinnenwellust. Het is een kruistocht die we ondernemen. Als ik de dynastie eenmaal hersteld heb...
Was mijn vader maar hier, denkt Bartolomeo. Mijn vader zou ze wel doorzien. Voor mij is dat niets, en ik ben zo moe. Wat steekt er achter die huicheltronies? Als ze zelf de baas willen worden, zou ik ze eigenlijk in de weg staan. Guglielmo is koud en Alboino is gek en Malaspina verbitterd en de rest is immoreel. Ze zijn mijn vrienden niet. Hij kijkt naar de tweekleurige puntschoenen van neef Fregnano, Franse mode, opzichtig, onpraktisch - maar mooi handwerk. Ik wou dat ik schoenmaker was. Een vak verstaan en zeggen wat je bedoelt. Huichelen is zonde, al heet het politiek. Zijn blik klimt omhoog en blijft hangen aan een open, hartelijke glimlach. Fregnano is de enige goede hier, denkt Bartolo.
Van de onrechtvaardigheid, leest de balling Malaspina, en weidt uit over de willekeur van zijn vijand. Burgers beknot en adel geweerd. Zinloze voorrechten aan boeren en buitenlanders. De grondstop. De extra-lasten. De opheffing van privileges. Van de goddeloosheid, leest de balling, en staat stil bij processieverbod en kerksluiting. De
| |
| |
nepotistische druk op de jongste bisschopskeuze. Aanklachten van wijlen bisschop Pietro tegen zijn halfbroer, een hele lijst. En een tweede lijst met uitlatingen van de usurpator zelf, lasterlijk genoeg om hem de ban te bezorgen.
Voor spek en bonen, fluistert de dunne man Alboino, hij kan zijn gedachte niet meer binnensmonds houden. Ik kom er niet aan te pas. Heb ik daarvoor negen jaar in de hel gezeten? Zijn daarvoor mijn vrienden weggesleept: Rosso, Buonhuomo, Pierino? De bruten, wie denken ze dat ik ben? Ik heb Horatius vertaald. Ik heb een proclamatie getekend, het was prachtig. Ze menen er niets van. Ze zoeken alleen hun fortuin. Hij ziet ze dringen voor de trog van Verona, botte gulzige varkens. D'ruit trap ik ze, denkt hij bevend. Al moest ik ze stuk voor stuk aan de bomen hangen. Behalve Bartolo misschien... Dat is een lieve jongen geworden.
‘Zei je niet dat die hoofdman een mof was?’ vraagt Fregnano zachtjes. ‘Wat miste hij ook al weer, twee vingers? Ik geloof dat ik die kerel ken. Ik weet het wel zeker. Die heeft de ouwe ook op ons al eens afgestuurd. Het is een van zijn vaste moordenaars.’ Hij ziet vage verwachtingen wegvliegen van Bartolomeo's onrijpe gezicht en klopt hem troostend op de schouder. Guglielmo die kwaad is over het fiasco in de Dolomieten! Of er een betere aanslag denkbaar geweest was dan deze mislukte! De mof krijgt geen geld. En de onsnapte lieveling slaat tegen de vernielgrage poten van zijn volk als een ossenprikkel.
Van de ontucht, leest de balling onverstoorbaar Hij heeft bijzonder veel werk gemaakt van de ontucht: zijn eigen leven is er op gekanteld, het leven van de Wolfshond zal er op barsten, hij heeft het gezworen. Vierendertig adellijke dames weet hij te noemen waaraan de usurpator zich vergrepen heeft, met inbegrip van de Polentaanse en de vrouw van Malaspina zelf. Aangaande de burgervrouwen kan worden opgemerkt...
| |
| |
‘Schrap dat stukkie maar liever,’ roept Fregnano rauw. ‘Maak je toch niet belachelijk, man. Heb je ooit een wijvenlijst gemaakt van je baas in Milaan? Daar is de Wolfshond nog impotent bij. Wat je hier geeft is geen beschuldiging, het is een compliment. Als die meiden niet zelf op hun rug wouen liggen...’ Naast hem maakt Alboino een geluid of hij gaat huilen. Of is het Bartolo? Kinderen, dat gebroed van de Wolfshond. Zelfs de verwaten snotneus die zo nodig uit Rimini moest weglopen: nu zit hij hier en gaapt en heeft enkel oog voor de vesting. Goed voor hem. Hij zal er de rest van zijn leven mogen doorbrengen. Als er sprake is van een rest.
Daar zul je voor boeten, denkt de lummel uit Rimini. Aan de bomen zal ik je hangen, jou en de hele troep, en ik zal heer van Verona wezen. Je denkt mannelijk te zijn. Je bent alleen plat en ondiplomatiek. Dan ik! Verslijt me vooral voor net zo'n sufferd als mijn broer. Des te verbaasder zul je kijken als ik terugsla. Als ik je grijp en opknoop en de baas word. Zul je de oude Polenta zien kijken als ik straks mijn gezanten naar Ravenna stuur...
Van de trouweloosheid, leest de vlakke stem van de balling. Van de onwettigheid zijner regering. Van zijn provocaties jegens de buurstaten... Malaspina heeft het gevoel dat geen sterveling naar hem luistert. Niemand verlangt dat er recht geschiedt, niemand is geïnteresseerd in de achtergronden van dit gebeuren. Het vluchtigste van alle monsterverbonden houdt hen samen. Het laatste stompje levenskaars van de Wolfshond houdt hen samen. Nauwelijks dooft het of ze gaan elkaar te lijf. Jullie doen maar, denkt de balling, en leest. Van de lichtvaardigheid zijner politiek. Van zijn ondeskundigheid en onvermogen...
Onvermogen! denkt Guglielmo. Of hij ons niet allemaal in zijn zak steekt. Dit requisitoir hangt van onzin aan elkaar. Een wichelroede: enkel naar stommelingen slaat ze door. Het volk zal erin zwelgen. ‘Wij zijn u grote dank verschuldigd,’ zegt hij als de balling eindelijk
| |
| |
is uitgepraat. ‘U hebt de doctrine van de revolutie voor ons geformuleerd. Had de glorieuze Brutus een apologie als deze bezeten, de geschiedenis zou anders denken over zijn tirannenmoord.’ Hij kucht. ‘En behalve grond onder de voeten geeft u ons wapens in de handen,’ zwenkt hij. ‘Als ik mag teruggrijpen op uw gegevens over de Milanese eenheden die u achter Brescia gelegerd hebt...’ Glimlachend ziet hij van de een naar de ander. Aan de bomen zal ik jullie hangen en heer van Verona wezen.
...Troepenconcentraties militaire posities het leerzame experiment van Villafranca de bastions zijn slecht bemand. Klop klop klop op tafel: ‘heren, het is laat...’ De bevolking verdeeld de clerus aan onze kant de vrouwen die hij misbruikt heeft. Schei toch uit over vrouwen. Zijn levensgewoonten bestudeerd de wijn die hij drinkt de kerken die hij bezoekt maar onze beste kansen liggen in een straatgevecht. Het recht aan onze kant de bevolking verdeeld gewetenloos jammerlijk de bastions slecht bemand troepenconcentraties...
Schaduwen tegen schaduwen in de vroege ochtend. Ze krijgen botten, pels, muil. Ze krijgen armen, speren, klaroenen. De Wolf van Verona verdedigt zich tegen de jagers van de wereld.
Dit is geen jachtfeest. Het is een godenschemering. De Wolf was baas over deze landen. Hij heeft Verona gemaakt. In hem verheft zich een heel geslacht van heersers op de achterpoten. Zijn wapenfeiten, zijn gebouwen en bruggen, zijn ervaring en zorg en omzichtigheid, staan als bondgenoten om hem heen. Een wolf als de Wolf van Verona is zeldzaam. Hij weet dingen waar geen ander van weet. Hij heeft zijn reserves, en achter elke verschansing weer een latere. Hij is nog nooit overwonnen en hij verdedigt meer dan zijn huid: zijn gelijk, zijn eer, zijn liefde. Hij verdedigt Verona.
Maar hij gaat het verliezen. Zijn maat is vol en zijn tijd is om. Misschien heeft hij teveel gewaagd. Misschien heeft zijn godheid besloten: nu is het uit. Ook wolven hebben hun rad van fortuin. Als het wentelt zijn ze verloren.
| |
| |
Morgen leveren de schaduwen slag. Drijvers zullen het wild opjagen, speerwerpers houden de vluchtgangen dicht. De een na de ander zullen de wolfsbroeders vallen en het laatst valt de Wolfshond zelf. Door mijn hand, zweert de balling Malaspina. Door mijn hand en het laatst. Eerst zal hij het rapalje kennen dat hem onttroont. Hij zal weten dat al wat hij deed vertrapt gaat worden door de laarzen van Milaan. Zijn hele troetelkind Verona gaat naar de bliksem en hij zal het weten. Lieve God, wat heeft hij dat doodsuur verdiend. Geef me de dood van de Wolfshond, bidt de balling Malaspina. Laten deze handen zijn vervloekte leven beëindigen. Verhoor me en ik ga in een klooster. Amen.
|
|