Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De wereld is een schip (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van De wereld is een schip
Afbeelding van De wereld is een schipToon afbeelding van titelpagina van De wereld is een schip

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.06 MB)

Scans (23.14 MB)

XML (0.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De wereld is een schip

(1966)–Jan Noordegraaf–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

5

Enkele minuten geleden knapte er iets in mijn gedachtenwereld; wat ik waarnam was de grote rode lamp, het gevaarteken dat ik met feilloze zekerheid had leren onderscheiden uit tientallen andere puntstreep kombinaties van het morseschrift.

SOS SOS, - drie punten, drie strepen en opnieuw drie punten, aaneen geseind als één lang teken. Het spoelde als een vloed mijn hersenen binnen, en zoals het ‘help’ van een verdrinkend kind een vader aanzet tot het uiterste, zo riep dit SOS op tot onmiddellijke aktie, al het andere met één slag op de achtergrond schuivende.

Voor het eerst was ik weer dankbaar voor mijn opleiding; nu was zij dienstbaar, nuttig en hard nodig.

‘SOS de DANX german steamer grethe altendorff approx posn. 30 miles east of dover requires assistance engine trouble please answer.’

Met hanepoten, rijk aan zonderlinge uitschieters, stond het bericht er in nauwelijks leesbaar handschrift. In gedachten zag ik dat schip drijven; rijzend als een zon, boven op een golftop; dieprood en druipend waren de kimkielen; de schroef hing dodelijk stil.

Even later was alleen nog maar het topje van de mast en een klein deel van de bovenbouw zichtbaar; de rest was verdwenen achter de monsterachtig hoge, toornige deining.

‘SOS van DANX roepnaam van het duitse stoomschip grethe altendorff, benaderde positie 30 mijl ten oosten van dover vraagt assistentie wegens machineschade. antwoord alstublieft.’

Zo stond het er; mijn hersenen vertaalden het met een moeiteloosheid die me verbaasde. Onmiddellijk na ontvangst van het bericht liep kapitein de Vos ermee naar de kaart. Hij scharrelde rond met plyschaal en passer, metend en berekenend.

We waren er vlakbij; dat klopte met de sterkte van de seintekens die ik had opgevangen. Ze waren keihard geweest; veel harder dan de stemmen van de krachtige kuststations aan de veilige, vaste wal van de landen rondom de Noordzee.

[pagina 35]
[p. 35]

We waren er inderdaad vlakbij en dat gaf te denken; wáár zat deze Grethe Altendorff, vóór of áchter ons? Dat laatste betekende dat we rond moesten; rond met zulk weer en met een gekneusd luik één.

‘Wat doet die vent ook buiten?’ zei de Vos in zichzelf, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, dat wij hier ronddreven.

‘Geef 'm antwoord en laat 'm seinen, want dan kunnen we hem peilen.’

Resoluut zette de Vos de deuren van de kaartekamer en radiohut op de haken, waardoor zijn gezag onmiddellijk van voor tot achterzijde voelbaar werd.

De sonore stem van het Engelse kuststation North Foreland Radio had DANX al geantwoord. Nu ging de dunne etherstem van de Unicum piepend de lucht in onder invloed van mijn trillende pols die de seinsleutel bediende.

‘DANX van Unicum. Hoor je me?’

‘keihard, old man. kom maar.’

‘DANX van Unicum. kunt u seinen? dan kunnen we u peilen.’

‘van DANX. ogenblikje.’

‘Komt ie, sparks?’ vroeg de Vos me. Hij las over mijn schouders mee wat ik opschreef; ik voelde zijn hete adem als vocht in m'n nek blazen.

‘Ogenblik zegt ie, kaptein.’

Een langgerekt seinteken barstte plotseling uit de ontvanger, zo hard dat mijn trommelvliezen er bijna van bezweken.

Kapitein de Vos rukte de alpino van zijn hoofd, liep haastig de kaartekamer binnen, en greep naar de richtingzoeker die in een hoek stond weggeduwd; een hoek die feitelijk niet gemist kon worden.

‘Zet je antenneschakelaar over!’ snerpte zijn stem. Ik rukte aan de schakelaar. In de kaartekamer flitsten de schaallichtjes van het apparaat hevig en onverwijld aan.

De Vos smeet zijn wanten op tafel; hij trok de hoofdtelefoon diep over zijn oren en begon verwoed aan de zoekspoel te draaien. Steeds kleiner werden die bewegingen, toen plotseling weer even groter, totdat de wijzer onherroepelijk naar achteren bleef wijzen, iets aan stuurboord.

Langzaam, bijna beheerst, legde de Vos de hoofdtelefoon op tafel terug. Hij keek me aan met een blik, waaruit ik zijn stemming en gedachten probeerde te proeven.

‘Da's nou beroerd,’ zei hij. Ik knikte heftig; door mijn eigen ellende heen benijdde ik deze man niet; hij moest beslissen voor ons allemaal. Er was in feite al voor hem beslist; er was geen weg terug: de ere-kode van de hulpverlening op zee overheerste.

[pagina 36]
[p. 36]

‘Da's nou beroerd op je eerste reis, sparks,’ zei hij. ‘Ga maar gauw de stuurman porren en kom snel terug om die Duitser te waarschuwen, dat we er aan komen, begrepen?’

Ik slikte, niet begrijpend hoe de Ouwe nog tijd had aan mij te denken, en struikelde de binnentrap af via de deur, die de Ouwe voor me open hield.

‘Twee trappen af, opschieten,’ riep hij me nog achterna. Maar waar woonde van Dorp precies; waar in die wirwar van schotten en deuren?

Ik begon te roepen en te bonzen tegen het hout. ‘Stuurman, stuurman; de Ouwe wil dat u onmiddellijk boven komt. SOS SOS!’

Als bij toverslag kwam van Dorp tevoorschijn; hij droeg een lange onderbroek die hem bijna potsierlijk stond, en had grote ontsteltenis op zijn gelaat geschreven.

‘Heeft luik één het begeven? Allemachtig!’

Maar ik was al weer weg en klauterde als een aap op handen en voeten de hellende trap op naar de radiohut, waar ik hijgend als een paard, dat de match wil winnen, aankwam.

‘Hij komt, kaptein,’ riep ik, neervallend op de stoel.

‘Unicum van North Foreland, waar bent u?’

‘Hier Unicum, we zijn vlak bij de grethe, maar we moeten eerst nog draaien, we have to (wat is ronddraaien in het Engels?) reverse course first.’

‘van North Foreland, thanks.’

‘Unicum van DANX. are you coming?’

‘wir kommen,’ seinde ik.

‘danke schön.’

Op dat moment kwam van Dorp de brug op stuiven; zijn gezicht stond op springen. Hij had de tijd niet genomen zich behoorlijk aan te kleden.

‘Wat is er aan de hand, kaptein? Heeft luik één het begeven?’ vroeg hij stotterend.

‘Welnee, man. Een mof achter ons in nood en of we komen,’ verklaarde de Vos.

Er leek een loden last van van Dorps schouders te glijden; ik zag zijn knieën knikken, en door mijn gejaagde nervositeit heen probeerde ik te glimlachen; maar het werd een grimas, waarom van Dorp - ook al was hij opgelucht - woedend werd.

‘En die broeier schreeuwde SOS SOS, kaptein,’ riep hij kwaad. ‘Hij zei dat we in nood verkeerden.’

‘Misschien straks wel,’ zei de Vos. ‘We moeten rónd, van Dorp. Roep de hele zooi in de midscheeps. Opschieten.’

[pagina 37]
[p. 37]

Vloekend verdween de stuurman door het trapgat naar beneden. De Vos blies langdurig door de spreekbuis naar de machinekamer.

‘Meester Trouw daar? We moeten rond, meester. Er zit een Duitser achter ons in nood. Haal alles standby en reageer scherp, meester.’

‘Ay ay!’

De fluit ging weer op de buis.

‘Unicum van North Foreland, how?’

‘wachten,’ seinde ik. ‘we still have to reverse our course.’

‘Ik wacht,’ seinde DANX.

‘van Unicum, gaat het nog, DANX?’

‘van DANX. gaat wel. gaan tekeer als dronken zeeslang.’

‘van Unicum, we doen ons best.’

‘thanks, old man.’

‘Volle kracht!’ zei de Vos. ‘Bakboord roer!’ De telegraaf rinkelde kort en indringend.

Traag begon de Unicum koers te wijzigen; het slingeren werd heviger, omdat de zee weer meer van opzij binnen kwam.

De boeg dook schuinsweg de golven in; woekerend met haar lengte probeerde het schip kool en geit te sparen door hier een stuk dal en daar een stuk golf te pakken, maar waar het water wegweek, verdween de draagkracht.

Het schip kraakte aan alle kanten; de spanten bewogen als ribben heen en weer, steun zoekend bij het vlees van de scheepshuid.

Bwoeng! Daar was het weer. Een enorme brommer klapte binnenboord en rolde schuimend uit tegen het brughuis, dat trillend de schok opving. We zwiepten en schudden heen en weer en op en neer, en grepen ons beet waar dat mogelijk was.

Steeds groter werden de bewegingen van het schip; steeds grover de hellingen van het dek. Onwerkelijk scheef werd de wereld; ze hing in onbalans. De horizon stond schuin en de golven dreven de hemel in.

‘Hard bakboord,’ riep de Vos.

‘Hard over, kaptein,’ zei matroos Arie Pronk achter het wiel. Hij hing er aan met zijn volle gewicht, naast het bordesje staande, alsof dat zou meehelpen de draai van het schip te bespoedigen; het schip dat het gevaar de flank toekeerde.

De Vos trommelde met zijn vingers op de ruit vóór hem. Het schip scheen maar niet te begrijpen dat het zo snel mogelijk rond moest. Het was gewend aan langere deining; aan deepsea swell, zoals die ontstaat op de wijdopen vlakten van een machtige, windgeveegde oceaan. Hier was de golfslag veel korter; het schip werd erdoor op de rug genomen, viel zwaar terug, zette door omlaag en dreef dan

[pagina 38]
[p. 38]

veel te traag de volgende helling op; het werd erdoor overspoeld.

Bijna dwarsop kwamen de golven nu binnen met witschuimend, brullend geweld. Ze waren verpletterend sterk. Van voor tot achter rees en daalde het schip, alsof het rechtstandig aan de masten omhoog getrokken werd; alsof een jonge zeegod speelde met een speelgoedbootje.

‘Unicum van DANX.’

‘DANX van Unicum. we draaien nu. denken jullie het nog een poosje vol te houden?’

‘Unicum van DANX, cannot read you, tekens vallen weg. Wat is er loos?’

‘van Unicum. Wacht even, wacht ev...’

Het schip helde door; tien, twintig, dertig, meer dan vijf en dertig graden. Een scherm van draaierig groen water hing voor bakboordszij; een bruisende muur die van geen wijken wist.

Er ruiste water op de bovenbrug; het werd schemerig. Het leek me toe, dat de wereld bezig was te vergaan.

Ik hoorde een kreet, zag boeken door de lucht vliegen en hoorde het geluid van zware, schuivende voorwerpen, terwijl ik machteloos op de snijdende rand van de werktafel hing, met ingesnoerde maag.

Onder mijn voeten rolde de stoel klem. Machteloos en lui bleef het schip zo liggen, alsof het geen kracht meer had zich op te richten.

Ik keek naar de zee die voor de poorten heen en weer vloeide, en zag grijnzende gezichten en kronkelende monsters in het schuim dat steeds dichterbij kwam, recht op het glas af. We schenen plat op het water te liggen, balancerend aan de rand van een afschuwelijk diepe afgrond. Zou het schip terugvallen of doordraaien?

Klets! De druppels verdwenen plotseling en maakten plaats voor stijgend water; ik dacht dat ik het tegen mijn oogballen voelde drukken. Het leek me toe of ik met wijdopen ogen rondzwom als een vis in een zee-aquarium.

Een enorme dreun tegen het schot; gekraak achter de poorten van splinterend hout; alsof een woudreus geveld werd, die neersloeg op de bovenbrug.

‘De sloep gaat er aan,’ hoorde ik roepen.

‘Unicum van DANX.’

Mijn hand tastte rond naar de seinsleutel, maar vond niets op de plaats waar die gestaan had. Er hing alleen een stuk rubber snoer van de tafel omlaag. Aan het eind daarvan zou de seinsleutel zijn, onbereikbaar ver op dit moment.

Het maakte me wanhopig. Mijn oren gonsden van het hels lawaai van plassend water en krakend hout. Het schip bleef lui liggen, alsof

[pagina 39]
[p. 39]

het niet kiezen kon tussen doorgaan of terugkomen in haar rechte stand.

‘Alles wat je hebt, meester!’ schreeuwde de Vos.

‘Unicum, hoor je me nog?’

Er liep een zware siddering door het schip; het herinnerde me aan de stuiptrekkingen van een konijn, dat ik wel eens achter de oren had zien slaan: 'n dodelijke, instinktieve angst voor wat er nog meer kon komen.

In het stuurhuis vloog een ruit aan scherven; zomaar, zonder veel lawaai te maken. De wind barstte naar binnen; het leek of er iemand op de brug huilde.

‘Unicum van North Foreland. how?’

‘Unicum van DANX, how?’

Onverwacht begon het schip recht te vallen; pijlsnel verdween het wervelend blauwgroen van achter de poorten. Steeds bleker wordend licht barstte de hut binnen; even later flitste de streep van de kim voorbij en was er niets dan lucht te zien. De zee leek leeggelopen, verzwolgen in onderaardse ruimten.

Verbaasd keek ik naar de voort jagende wolken, overmand door een gevoel van geweldige opluchting, dat infernale onzekerheden verdreef.

‘Unicum van DANX.’

Ik werd van de rand van de tafel geslingerd, zweefde omlaag naar waar de stoel behoorde te staan, en daar ver voorbij. Schampend langs de keiharde poten van de omgevallen stoel raakte ik het dek, waarna mijn hoofd achterover sloeg en hard tegen het beschot klapte.

‘Unicum van North Foreland.’

‘North Foreland van DANX. ik hoor 'm niet meer.’

‘van North Foreland. hij moest rond. I am worried.’

‘van DANX. ik zal 'm nog eens roepen.’

Ik luisterde verdwaasd naar al die seintekens; ze kwamen van ontzettend ver aanrollen, vielen zonder betekenis over elkaar heen en probeerden op te staan, om zin en betekenis te gaan vormen; maar ik had de macht niet ze op een rijtje te zetten; ik was te duizelig.

‘Sparks,’ hoorde ik roepen. ‘Kom overeind, kerel. We zijn rond. Vertel ze dat!’

Ik voelde me opgetild worden en neergezet in de stoel; mijn rechterhand tastte automatisch in de richting van de seinsleutel, maar daar was niets. Ik kreunde en tastte naar mijn hoofd.

‘Kom bij de tijd, man! Je bloedt. Je lijkt de vlag wel: rood, wit en blauw.’

[pagina 40]
[p. 40]

‘De sseinssleutel is weg,’ mompelde ik.

‘Unicum van DANX.’

‘Hier!’ riep de Vos. ‘Geef antwoord, verdomme!’

Plotseling stond hij er weer: een blinkend stuk koper op een houten voetstuk; de sleutel tot verbinding met de buitenwereld.

‘D AN X van Unicum,’ seinde ik moeilijk.

‘van DANX. glad to hear you.’

‘van Unicum, we zijn nu rond.’

‘van DANX. hier ook goed nieuws, we hebben weer stoom, old man. we draaien weer. okay?’

‘WAT?’ riep de Vos, die over mijn schouder had meegelezen. ‘Wat wil ie nou? Wat betekent dat nou allemaal?’

‘Van Unicum. What do you want now?’

‘Van DANX. onmiddellijk gevaar is over. QUM with caution.’

‘Wat betekent QUM?’ vroeg de Vos.

Ik keek hem volkomen verwezen aan. ‘Dat betekent einde noodverkeer, kaptein.’ Ik voelde me persoonlijk verantwoordelijk voor dit laatste bericht.

‘van North Foreland Radio. dit is QUM with caution. u kunt allen koers en vaart vervolgen, maar opgelet.’

Een ingehouden koor van radiostemmen barstte oorverdovend los uit de luidspreker; iedereen had kennelijk berichten voor iedereen; de verplichte stilte tijdens SOS was afgelopen. Het werd weer knokken in de ether om een plaatsje. De schepen die elkaar eensgezind geholpen hadden of alleen maar stil hadden geluisterd, verdrongen elkaar nu weer, en wie de grootste bek had, of ergens het dichtste bij was, won het duel.

De verplichte stilte was als het centrum van een cycloon gepasseerd; nu barstte de morse-storm opnieuw in volle hevigheid over de Noordzee los.

De Grethe Altendorff vervolgde haar weg, maar de Unicum lag gedraaid.

Uit de kaartekamer staarden enkele paren ogen de radiohut binnen. Met een intensiteit die belachelijk aandeed temidden van het geweld van de storm, staarden we elkaar aan en probeerden elkanders gedachten te raden.

Plotseling waren we alleen maar dodelijk vermoeid en leeggelopen van spanning. Er was alleen nog maar ruimte voor kou, kwaadaardig water en afmattend geslinger. Het hoge doel, waarvoor wij ons hadden willen inzetten met alle beschikbare kracht - het redden van andere mensen - bleek niet nodig te zijn.

Als loden poppen deinden we willoos heen en weer; verslagen, maar

[pagina 41]
[p. 41]

met een ondertoon van enorme opluchting.

‘Unicum van DANX.’

‘kom maar,’ seinde ik.

‘danke schön old man und verzeihung.’

‘Bullshit, bloody bullshit,’ zei de Vos, minachtend snuivend.

‘bitte sehr,’ seinde ik sarkastisch terug.

‘kaptän sagt vielen dank.’ Ik herhaalde die woorden hardop.

‘Laat ie z'n moers taal spreken,’ zei van Dorp.

‘Wie?’ vroeg de Vos.

‘Unicum van DANX.’

‘k.’ (Ik kreeg er steeds minder zin in.)

‘vielen dank, nicht?’

‘van Unicum. 88.’

‘Wat betekent achtentachtig?’ vroeg de Vos.

‘Love and kisses,’ zei ik toonloos, te afgemat om er zelfs maar bij te glimlachen. Maar op de brug begon iemand hard te lachen; overdreven hard bijna, alsof hij behoefte gevoelde de gespannen, nijdige sfeer te breken.

Ik besloot dat die man mij goed gezind moest zijn, al had ik hem - tweede stuurman Westland - nog nooit gezien. Hij bewees me een enorme dienst op dat moment.

Zijn gelach verstierf tot stilte; water op, water neer, totdat een manklopende man de brug op kwam strompelen met een dienblad balancerend in zijn rechterhand.

‘Ha, daar heb je de hofmeester,’ zei de Vos. ‘Met koffie nog al liefst.’

‘Wat loop je mank, chief?’ zei van Dorp.

‘Bin d'rnet tege de trap gelasert, mit die akelige draai. Me kan is gebroke en me dienblad ofer de muur geblase. 't Woei so uit me age jatte. Niet te gelove. Ik dacht det me tot onze foorfadere fersamelt souwe worde.’

Ik keek naar die zonderlinge verschijning, gekleed in fragmenten khaki en blauw. Hij was een man van middelbare leeftijd, met een verweerd, bijna wreed gezicht, waarin de kou en de ellende diep geschreven stonden. Er hing hardnekkig een druppel aan zijn neus, die op niet te miskennen wijze van overmaat blijk gaf.

‘K'eb mar effe 'n flinke sooit geset, keptaan,’ zei hij steunend. ‘Asse me straks die lui fen die Greta Garbo afpulleke, wille die ook wel 'n klaan pikketanissie.’

‘Wat? Welke lui?’

‘Nou, fen die Duitse mof uit germenie, fan die sinkert, keptaan. Joop de kok segt, det...’

[pagina 42]
[p. 42]

‘O, zegt Jóóp dat? Hoe weet die vetbult dat nou weer?’

‘Weet ik feel? In de soep geloerd seker.’

‘Dat zinken gaat niet door,’ zei van Dorp.

‘WAT?! W'rom niet?’

‘Hij heeft weer stoom.’

‘Wat 'n bloedlijer, seg. Is tie nou helemaal belasert? Sijne me daarfoor haas fersope? Me hallefe kemaliwant naar de gossimijne, me baboe uit der bloedeige lijsie gefalle en Pietjes radio in de fernieling. Allemaal fer niks?’

Intussen ging hij ijverig door met het uitdelen en volschenken van kopjes op een manier, die een jongleur in een duur cirkus hem niet zou kunnen verbeteren. Hij goochelde het spul van de een naar de ander.

‘As ik die lui in me pote had, sou ik se subiet fersuipe, weet je det?’

‘Maar chèf toch!’

‘In de koffie, bedoel ik.’

Er werd mat gelachen om die opmerkingen. De koffie vulde de magen en de kracht keerde terug in onze leeggelopen, verkleumde lichamen.

‘Ook 'n bakkie, marrek?’ zei de hofmeester. ‘Dan ken je de wasbak weer fulle.’

Ik keek hem verbouwereerd aan; mijn korte staat van dienst was het schip dus al rond. Het was inderdaad geen fraai entree geweest. Nu alle deuren wagewijd open stonden, voelde ik me naakt en onbeschermd tegenover al die vreemde ogen staan. Ze priemden door en langs me heen en zagen de rotzooi in de hut.

Het leek of de storm daarin had huisgehouden; blauwstreperig ondergoed bedekte de vloer en het bloed, dat uit de hoofdwond gelopen was, zat als een grote rode vlek tegen de witte verf van het beschot gekleefd.

‘Misschien was er helemaal geen Grethe Altendorff,’ zei van Dorp plotseling. ‘Misschien probeerde deze knul alleen maar voor zeeman te spelen.’

Het bloed joeg naar mijn hoofd; de wond begon te kloppen en werd opnieuw pijnlijk. De blik die ik van Dorp toewierp was een mengsel van verontwaardiging en grote woede. Ik wilde wat zeggen, maar de woorden bleven in de keel steken.

‘Van Dorp,’ zei kapitein de Vos. ‘Geef 'm straks een pleister op z'n kop. Deze zeeman kotst niet meer.’

Mijn woede verdween; ze maakte plaats voor dankbaarheid. Er was plotseling iets vertrouwds en bekends teruggevallen in deze vijandige, schuddende wereld. Een zonnestraal genegenheid dreef als

[pagina 43]
[p. 43]

een volslagen wonder door de grauwe, benauwende kilte die op de brug heerste.

‘Deze zeeman kotst niet meer.’ Met iets van triomf keek ik naar van Dorp en tastte grinnikend naar het bloed tussen mijn plakkende haren; de hand die ik terughaalde was vuurrood.

Ik keek rond en scheen alles met andere ogen te zien. Kapitein de Vos hield de hete kom als een kostbaar kleinood in beide handen gevat; er liep een morsstreep over zijn jas. Stuurman van Dorp slurpte hoorbaar; hij scheen de wereld om zich heen totaal vergeten en goot zich langzaam vol met warmte.

Opnieuw kreeg ik dat ontstellend sterke gevoel van bekendheid. Het obsedeerde me bijna: alles leek eeuwen oud. Maar voor het eerst was ik er een pertinent deel van; de plaats waar ik zat was niet langer leeg; ik hoorde er bij.

‘Zorg voor droog brood, chief,’ zei de Vos. ‘En laat Pietje de stal even uitmesten.’

‘Uitmèsten,’ spelde van Dorp nadrukkelijk, zonder op te kijken.

‘De Augiasstal,’ voegde ik er toonloos aan toe.

‘Waffere stal, prefesser?’ vroeg de hofmeester.

‘Professor Kòts,’ zei van Dorp.

‘De sloep heeft zichzelf vrijgezet,’ kwam kapitein de Vos er tussen. ‘Da's weer een zorg minder. Opgedonderd allemaal. Ik moet zien de sjees in de vaart te houden, ondanks jullie allemaal.’

Onder de lichte zweepslag van die plotselinge woorden stroomde de kaartekamer leeg; de deuren gingen weer van de haken en werden gesloten.

‘Borreltje drinken, marrek,’ zei de hofmeester nog. ‘Dat hellept tege seesiekte.’

Toen leek het me een grove onwaarheid; nu moet ik zeggen dat hij in extreme gevallen gelijk gekregen heeft.

Bwoeng! Krakende schotten, schuddende dekken, huilende wind.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken