nen met een zoekend gebaar dat hulpeloos leek.
‘Moeder, boven het lied van zee en winden klinkt zacht uw vertrouwde stem,’ mompelde hij. ‘Van harte nog vele jaren toegewenst van je... Jakob.’
Hij grinnikte, maar ik gaf geen kommentaar, want het viel niet precies te voorspellen hoe Jakob op die tekst zou reageren. Na al die dagen op zee: wat wist ik van deze man?
Hij keek me aan alsof ik die tekst had uitgevonden. ‘Zijn d'r werkelijk idioten die zoiets seinen?’ vroeg hij.
‘Ik denk van wel, boots. Anders zou ie er niet in staan,’ antwoordde ik.
‘Ze zou denken dat ik tropenkolder had,’ antwoordde Jakob daarop. Dat kwam overeen met wat ik er zélf van dacht; dus staken we lachend een sigaret op, blij elkaar begrepen te hebben. Het werd gewoon: van harte, Jakob.
‘Ze is al acht en zeventig,’ zei hij, terwijl we afrekenden. ‘Best wijfie, weet je dat?’
Ik probeerde me haar voor te stellen, maar dat wilde niet lukken. Jakob gaf me toen de foto, die hij uit zijn portefeuille haalde.
Ik keek ernaar; 'n slonzig, afgeleefd oud vrouwtje, met het gezicht van een gevallen engel.
‘Moeder vergeet ik nooit,’ zei Jakob. Er schoot onwillekeurig een brok in mijn keel en mijn hoofd werd warm. Ik voelde mezelf een blaag, omdat ik veel jonger was en toch nauwelijks aan mijn eigen moeder had gedacht. Dat was ook een heel best wijfie.
Zou Jakob die foto altijd bij zich dragen, of speciaal hebben meegenomen uit zijn hut?
‘Bedankt,’ zei Jakob toen hij opstond, en - alsof hij mijn gedachten geraden had - voegde hij er aan toe:
‘Neem dat nou maar van Jakob an, marrek. D'r is maar éne vrouw die je nooit bedonderen zal, en dat is je eigen moeder.’
Weg was hij, de trappen af naar het dek, waar werk op hem wachtte. Ik bleef verbouwereerd zitten. Door die ene zin ging de wereld van Jakob voor me open, maar nog niet wijd genoeg, al viel er een heleboel bij te denken.
Misschien had het enig verband met dat litteken; misschien ook helemaal niet. Toch moest er een ervaring of een hele reeks ervaringen achter zitten.
Wat weet de ene wereld van de ander?