van het schip, maakte een klein loodsbootje zich los van de wazige haveningang, aan weerskanten waarvan het kalm lijkende water toch witschuimend omhoog spatte tegen de pieren, die de haven beschermden. Het bootje kroop hevig slingerend naderbij, 'n slaphangende loodsvlag voerend, en kwam uiteindelijk met een enorme, schuimende bocht langszij.
Onder de kritische blikken van de nieuwsgierige bemanningsleden die aan dek stonden, klauterde de loods aan boord langs de touwladder, en werd door stuurman van Dorp naar de brug geleid. De loods was kennelijk een Fransman; hij droeg een uitzonderlijk korte witte broek en een alpinopetje, dat ook gekrompen leek.
Ons bonte gezelschap wereldreizigers draaide frontaal en zuinig kijkend met de passerende loods mee; hij werd aangegaapt als een wezen van een vreemde planeet. De hofmeester maakte overbeleefd een diepe buiging, de handen voorgekruist op de borst, en zei op Arabische wijze: ‘Salaam!’, maar de loods reageerde daar niet op. ‘Blanke negir met 'n schaamlappie!’ siste de hofmeester kwaadaardig tussen zijn tanden, maar ondanks het opstijgende gelach liep de loods zonder om te kijken door naar de bovenbrug, waar hij handen schuddend met een neutraal kijkende Ouwe in het stuurhuis verdween.
De hofmeester keek hem verontwaardigd na, vergetend zijn gekruiste armen te laten zakken. ‘Kijk,’ zei Joop, wijzend op de hofmeesster: ‘Daar staat Sjeik Alie Ben Hofjood.’
We lachten, in de eerste plaats omdat we lachen wilden. Joop had zich al weer omgedraaid en zwaaide joviaal naar de negerbemanning van het loodsbootje, dat moeilijk terugtufte naar de haven.
‘Dat zijn beste knapen, weet je dat?’ zei hij. ‘Van die blanken hier moet je het niet hebben. Dat is allemaal pain de luxe met marseillaisesaus.’
Pietje keek de kok bewonderend aan.
‘Spreek jai Frans, Joop?’
Joop nam een modestandje aan en zei op bijna plechtige toon: ‘Alleen hoog kombuisfrans, edele heer!’
‘Kaak manne,’ zei de hofmeester, die kennelijk op wraak belust was, ‘publieke kok op leeftijd!’
We lagen slap van de lach en porden Joop in zijn dikke speklaag; daarna kregen we gaandeweg weer meer aandacht voor de naderende wal.
In het steeds vlakker wordende water deinden de omtrekken van de havenhoofden, totdat de boeggolf van het voorzichtig voortglijdende schip met enkele golvingen de spanning van het olietrage waterop-