onbevreesd en zonder schaamte, zo onbewust natuurlijk en tegelijkertijd zo tergend eerlijk dat alleen een wezen, haar roeping intuïtief aanvoelend, kon zijn zoals zij.
Wat was het leven in Europa dan achterbaks en gekompliceerd, dacht ik, en er kwam een scherp gevoel in me op, 'n weemoedig aangevoeld facet van dit zeeman zijn: komen en gaan, nergens thuis, en altijd het hangende besef dat men iets mist.
Ik zag nog hoe een straal speeksel sissend tussen haar blanke tanden vandaan spoot naar de straat, waarna haar gelaat die tevreden uitdrukking herkreeg, en toen was ik voorbij, de hoek om.
Er was nog meer verschil tussen haar en mij dan alleen die van de sexe. Duizenden mijlen scheidden ons, en alles wat daartoe behoorde - ras, huidskleur, opvoeding en religie - maar de mogelijkheden van de techniek hadden ons in elkaars gezichtsveld gebracht, waartoe we in feite nog niet rijp waren.
Ik dwaalde verder, straat na straat. De witte huizen van de blanken en de notabelen maakten plaats voor armetierige hutjes van riet en bamboe die willekeurig tussen de begroeiing leken te staan.
Nauwelijks een mijltje uit de kust scheen de invloed van Europa al volledig te tanen en op de houden. Dit was puur oerwoud; de gehele streek leek 'n grote broeikas. Het gistte en rotte onder de bomen; nieuwe en krachtige groei parasiteerde op het oude, tegelijkertijd het stervensvocht vasthoudend in de rulle bodem.
Palmbomen duwden hun lange, geschubde stammen omhoog, en dan was er plotseling het verstrooide gebaar van de bladerkroon aan de top, alsof een koninklijke kostbaarheid op handen werd gedragen. Hier en daar groeiden statige bananenstruiken, waaraan de vruchten keihard te rijpen hingen.
Een paar speelse, naakte kinderen liepen 'n eindje met me mee, gaven me de kleine, zwarte handen, en renden terug over het hete wegdek, dat ik door mijn schoenzolen voelde branden.
Toen ze verdwenen waren, voelde ik scherper dan tevoren de verlomende hitte en het zweet dat tappelings uit wijdopen poriën vloeide. Ik begon, moe geworden, koersnemend op de verblindende zon, terug te keren naar de stad die mijlenver verscholen leek tussen het woekerende groen.
De straatweg verlatend, baande ik me een weg tussen de begroeiing door. 'n Paar schurftige honden blaften me veel te dapper na, bogen dan plotseling dubbel en beten verwoed hun lijf af naar stekende parasieten.
Uitgestorven lagen een paar armoedige hutten, omgeven door spinnewebben, insekten, halfvergane takken en bomen, waarin miljoenen mieren krioelden.