Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De wereld is een schip (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van De wereld is een schip
Afbeelding van De wereld is een schipToon afbeelding van titelpagina van De wereld is een schip

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.06 MB)

Scans (23.14 MB)

XML (0.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De wereld is een schip

(1966)–Jan Noordegraaf–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

8

De volgende morgen stond ik als ruimsgast in ruim drie; van Dorp had weinig moeite me te overreden, hoewel hij in feite in dit opzicht alleen via kapitein de Vos een voorstel kon doen. De diensten aan boord van een schip zijn vrij nauwkeurig afgebakend, en ieders werk wordt bepaald tot een bepaalde sektor van dienstverlening, zoals door rang en monsterrol worden gedikteerd. Maar dwars door elke afspraak heen moet een slingerlijn lopen die uitwijken mogelijk maakt, en het is vanzelfsprekend dat takt en beleid in een kleine ge-

[pagina 157]
[p. 157]

meenschap zoals een schip hierbij van groot belang zijn.

Om kort te gaan: een markonist behoeft niet in een ruim te gaan staan, evenals 'n stuurman geen lagers behoeft te verpakken en 'n machinist geen middagbestek nemen. Degenen die varen of gevaren hebben zullen onmiddellijk aanvoelen wat ik bedoel; de anderen zullen er goed aan doen hun hoofd niet te schudden over zogenaamde kleinzieligheden die zij nooit op een lange reis onontkoombaar als het weer op zich af zagen komen.

Nee, van Dorp had geen moeite; ik was er rijp voor nauwer betrokken te geraken in de kleine gemeenschap waarin ik als enig radio-man geplaatst stond. De waarschuwende vingers die ik hier en daar zie opsteken, negeer ik; de strekking van dit boek is uiteindelijk die van menselijkheid boven verstarring; een gegeven dat ik nog steeds waar hoop te kunnen maken, naarmate ik verder schrijf. Van Dorp behoefde geen takt te gebruiken. Ik stond weldra in het broeierige tussendek van ruim drie, onderdeks en uit de zon, toezicht houdend op het lossen van kartonnen dozen met een bekend Hollands jeneversoort en gammele kratjes Frans bier. Het leek een uitdragerswinkel in het ruim; allerlei soorten lading, verpakt in allerlei soorten en grootten materiaal waren zo netjes mogelijk naar gelang hun bestemming gestuwd. Een van de moeilijkste zaken bij het beladen van een schip is zodanig te stuwen, dat niets eruit gehaald behoeft te worden, om een ander gedeelte te kunnen lossen; op het moment dat ik beneden stond, drong deze waarheid sterk visueel tot me door.

Twee gangen roetzwarte, praktisch naakte negers bevolkten het ruim; de ploegen wisselden elkaar voortdurend af; terwijl de ene werkte, rustte de ander onderdeks uit. Soms scharrelden sommigen rond tussen balen en kisten overige lading, maar er viel niets verdachts te bespeuren, en ik kon het hen moeilijk verbieden.

Er gingen dertig dozen op zo'n gevlochten, stalen boternet, dat dan werd dichtgevouwen, aangehaakt, en slingerend aan de laadrepen van boven het open ruim verdween. De negers werkten onder voortdurend, monotoon gezang; als de voorganger af en toe een komisch woord scheen te gebruiken, vielen de anderen hem in koor, gierend van de lach, bij.

Toch werd er in het begin goed gewerkt, maar naarmate het warmer werd, begon het tempo enigszins te verlangzamen; de voorman aan dek, die met hardklinkende woorden zijn makkers aanvuurde, moest steeds meer toneel gaan spelen omdat de produktiviteit, waarop men aan de wal stond te foeteren, weer op te voeren.

Er werd een emmer water aan een touw in het ruim neergelaten; de

[pagina 158]
[p. 158]

negers lieten alles vallen en stoven erop af, drinkend als paarden, als ze aan de beurt waren; de laatste gooide de rest over zich heen.

Ik gaf hem geen ongelijk; de hitte begon steeds meer te overheersen. De zon scheen, als een vulkaan die hitte straalde, naar binnen; de winches aan dek ratelden en rammelden oorverdovend, versterkt door het klankbord van het ijzeren dek, waarop ze stonden.

Ik piekerde over het verschijnsel neger en blanke. Waarom was iemand blank of zwart? Vanwege de zon en de genetische eigenschappen alleen, of stak er iets afschuwelijk ingewikkelds achter, dat bij de Schepping was ingesteld? Was het een kwestie van evolutie in een bepaalde landstreek; was het uitgroei die bij een bepaalde breedte op aarde hoorde? Dan had de techniek wel voor problemen gezorgd, door afstanden te laten wegvallen.

Mijn gedachten werden onderbroken doordat een doos, bovenaan een stapel staande, naar beneden tuimelde; het ladingstof op het tussendek begon onmiddellijk donker te kleuren. Enkele negers betten hun buigzame vingers in het vocht en proefden er van; ze trokken 'n vies-vrolijk gezicht en begonnen te juichen.

Goedmoedig gestemd kwam ik tot aktie; ik zette de doos apart en gebaarde naar de voorman, dat hij door kon laten halen, waarna de klaarstaande hijs omhoog zwaaide. De negers schreeuwden en gebaarden lachend en ik lachte terug, neerzakkend op een enorme baal textiel die onderdeks lag.

Deze negers waren vrolijke kinderen; hun mentaliteit kon ik onmogelijk peilen, en waarschijnlijk zij de mijne niet. Even later kwamen de kratjes met bier aan de beurt; in het zinderende ruim was de gedachte aan koud bier een maximale verleiding, maar als ik dacht aan de lauwe inhoud van de kratten gruwde ik.

‘Bier mot koud wese en jenefer ook,’ zei de chef vaak; ‘anders is het puur fergif, weet je det?’ En aangezien Joop het volmondig beaamde, moest het wel waar zijn.

'n Volle hijs die al enkele meters boven het luikhoofd hing, kwam vrij snel terugvallen, waardoor enkele kratten de schok niet konden doorstaan en vloeizaam van hun inwendige kneuzingen blijk gaven.

Het beviel me helemaal niet. ‘Allee, allee!’ riep ik tegen de over de kuip hangende winchdrijvers, waarna de hijs met stukken en al buiten zicht verdween; enkele negers volgden met wijdopen monden het lekkende net, en het leek me toe dat er opzet in het spel was. ‘Pas bon! Pas bon!’ riep ik hen toe.

Ze smoesden met elkaar en lachten, maar ik lachte niet meer terug. Hun gezichten verstrakten; 'n zekere vijandigheid sloop het ruim binnen, waardoor ik me tussen de schamel geklede mannen het mik-

[pagina 159]
[p. 159]

punt en middelpunt van een groep homosexuelen begon te voelen. De toestand werd even precair, want om een of andere reden waren de winches aan dek opgehouden met ratelen.

Tot mijn grote opluchting zag ik van Dorp aan het luikhoofd verschijnen. ‘Alles goed?’

‘Hijs naar beneden gekomen, stuurman!’

‘Niet te zwaar aan tillen! Gewoon doorgaan!’

‘Okee, stuurman!’ 'n Overzwaaiende hijs verjoeg hem van de rand van het ruim; ik was opnieuw alleen.

Ik besloot even later om poolshoogte te gaan nemen tussen de overige lading, waartussen de negers rondscharrelden als ze vrij waren. Er lagen lege flessen overal in het rond, maar teruggekomen op het luikhoofd, zag het er weer naar uit dat een hijs omlaag gekomen was.

Aan het andere einde zag ik tot mijn verbazing een praktisch naakte neger tevoorschijn komen met een paar gloednieuwe schoenen aan zijn bruine voeten.

‘Pas bon!’ zei ik opnieuw, want ik vond het ronduit gezegd een lage streek, maar verder kon ik niet veel uitbrengen: alle regelmatige en onregelmatige Franse woordjes die ik vroeger zo prachtig had kunnen opspuiten, bleven onmachtig in mijn keel steken en ik vond geen woorden deze neger zijn schoenen te laten uittrekken. De kerel begon, of er niets in de weg was, zijn pas verworven bezit met ladingstof te camoufleren.

Ik dook kwaad onderdeks, vond een opengebroken kist en begon die met een keg dicht te timmeren, maar mijn volgende ervaring was toch, dat nog meer negers er geschoend bijliepen.

Zwetend, scheldend en woedend wordend bezwoer ik mezelf niet meer van het luikhoofd weg te gaan, wat er ook gebeurde, toen ik ontsteld konstateerde dat de mannen niet geheel vast meer op hun benen stonden.

Ik keek verslagen omhoog, roepend om stuurman van Dorp, maar keek in het grijnzende gezicht van de volle zon, bijna spottend door het spinrag van touwwerk heenglurend.

Tot de overtuiging komend, dat weggaan uit dit ruim een komplete chaos zou kunnen betekenen, zakte ik opnieuw neer op de baal textiel, maar mijn toch al gedrukte stemming rees tot verbijstering, toen een zwaaiende neger verscheen met een dikwollen slaapmuts op, in allerlei bonte kleuren.

De man was tussen de balen vandaan gekomen, beschouwde het tussendek blijkbaar als zijn privé-dansvloer, en begon - aangevuurd door gezang van de anderen - een oerwouddans ten beste te geven,

[pagina 160]
[p. 160]

intussen kwistig slaapmutsen rondstrooiend.

Het werk werd onmiddellijk totaal stopgelegd; de negers bewonderden elkaar als vrouwen op een mode-show, en het werd me bangduidelijk dat dit nooit meer te verbergen zou zijn.

Ik deed een vergeefse poging de slaapmutsen terug te krijgen; vanzelfsprekend kwamen ze uit de lading. Maar er ontstond een gedrang om me heen van negers, die hun vrolijke stemming beslist wilden overdragen, en die me tenslotte dekoreerden met een slaapmuts op het bezwete hoofd.

De voorman kwam naar beneden, herstelde tijdelijk de orde door 'n paar dreunen uit te delen, maar de meesten waren zo verdiept in de kleurenkombinaties van hun mutsen, dat ze hem nauwelijks aandacht schonken. Met een gevoel van volslagen hulpeloosheid keek ik omhoog, waar de winchdrijvers lachend hingen te kijken. Lang kon de situatie niet onopgemerkt blijven; in plaats van het normale lawaai was er aan dek een groot gejoel ontstaan.

Ten einde raad begon ik zelf een hijs klaar te maken voor vervoer, zeulend met de kratten, en op dat kritieke moment verscheen van Dorp witgloeiend aan het ruim.

Wat hij zag, had hij zijn gehele leven nog niet meegemaakt: een ruim vol zingende, zwaaiende negers die schoenen droegen en zotte slaapmutsen op hadden, terwijl er maar ééntje werkte: de ruimsgast. Hij keek me aan alsof hij een aap was, die in het Rijksmuseum naar de Nachtwacht stond te gluren.

‘Hee,’ riep hij. ‘Wat stelt dat voor? Laat die kerels werken, vooruit!’ Ik haalde ontmoedigd de schouders op en maakte een hopeloos gebaar; het was me uit de hand gelopen op een onbegrijpelijke manier. Aan het ruim verschenen steeds meer mensen; ik zag zwarte en witte gezichten met blinkend witte tanden overal rond me heen.

‘Hatjee!’ hoorde ik de hofmeester roepen. ‘De markonist als dieretemmer. Komp dat sien! 'n Borrel entree!’

Aangestoken door dat spontane medeleven, begonnen de negers nu openlijk vuurwater te drinken en hun schoenen schoon te poetsen. Van Dorp dook woedend omlaag langs de ruimladder.

‘Daar kompt de getemde beer!’ riep de chef, maar ik gebaarde hem rustig te blijven, waar hij zich niets van aantrok. ‘Meestir, kom is kijke!’

Van Dorp bedankte kankerend voor een slaapmuts, trachtte wanhopig orde te scheppen, maar zag weldra het hopeloze daarvan in. Enkele muffe negers, die toch al op het boternet lagen, werden zonder verdere plichtplegingen omhoog gehesen naar het hoofddek.

Wat van Dorp me toefluisterde was volledig Hollands, maar ik kon

[pagina 161]
[p. 161]

niet helpen te lachen om het naar boven zwaaiende net, waaruit aan alle kanten als de armen van een oktopus lichaamsdelen staken.

Ik volgde de negers die het ruim uitgejaagd werden en werd aan dek met gejuich ontvangen, alsof ik een heldedaad verricht had. De aan dek liggende negers overtuigden me zonder meer van de ernst van de situatie.

‘Dat deed je expres, broeier!’ zei van Dorp. ‘Niet waar!’ zei ik, maar Wiebe sloeg me zo enthousiast op de schouder, dat van Dorp wel overtuigd moest raken van mijn kwade wil: hij had me geprest om ruimsgast te worden, en ik had dat in het honderd laten lopen om eraf te zijn, maar niets was minder waar.

‘Kijk dat stalen smoelwerk!’ zei Vlaring.

‘Waarom heb je me niet geroepen?’ zei van Dorp.

‘Kon ik dan weg uit het ruim? Ik heb steeds naar u uitgekeken. Waar was u dan?’ zei ik.

Hij scheen zich te bezinnen; waarschijnlijk had hij best eens wat meer aan het ruim kunnen komen. Hij draaide zich weifelend om en keek in het gapende ruim naar beneden. We volgden zijn voorbeeld, in afwachting van zijn volgende reaktie.

In het verlaten ruim viel iets om; een grote, stofgrijze neger kwam tevoorschijn kruipen. Hij rolde tussen de balen vandaan, bleef uitgeput op het luikhoofd liggen, en begon toen op handen en voeten rond te krauten, onderwijl allerlei geluiden uitstotend.

Het wankelende sentiment sloeg onmiddellijk om naar enorme lachlust, maar juist kwam de dominerende figuur van de Ouwe het hoekje om van de machinekamer. Langzaam, bijna statig, daalde hij het trapje af naar de achterkuil.

Onzeker werd er nog wat doorgelachen, maar geleidelijk smoorde elk geluid; een geladen stilte ontstond.

De Ouwe ontdekte Vlaring, die hem gisteren tijdens het meren zo had toegeroepen; zijn gezicht betrok bedenkelijk.

‘Goede middag, kapitein,’ zei Joop plotseling, en wijzend op het open ruim voegde hij er vormelijk aan toe: ‘Ziedaar, sir; de laatste der mohikanen!’

De Vos keek verbaasd naar beneden, waar de dronken neger nog steeds pogingen deed om overeind te komen. In grote spanning keek ik naar zijn gezicht.

De fronsen trokken geleidelijk weg, 'n grote grijns ontstond. ‘Op weg naar de vrijheid!’ zei hij.

In het klaterende gelach dat onhoudbaar begon op te stijgen, was er één man harder en langer hoorbaar dan alle anderen.

Hij droeg een voorschoot met de punt ervan in zijn broekriem en hij

[pagina 162]
[p. 162]

had platvoeten. Precies geraden: het was inderdaad de kok en het kostte me inderdaad een borrel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken