ze thans verliep.
Wiebe liet op een avond van Dorp komen, omdat hij een dikke keel had die slikken moeilijk maakte; hij maakte zich er ongerust over een ziekte onder de leden te hebben, hetgeen met al die negers aan dek heus niet zo gek was.
Van Dorp haalde een stuk verband uit de medicijnkast, zei Wiebe dat maar stevig om zijn keel te wikkelen, en dan zou het de volgende morgen wel over zijn. In het ergste geval was er altijd nog een purgeermiddel voorradig; dat hielp overal voor als het nodig was. Wiebe kreeg nog twee APC'tjes en dook in zijn kooi.
Toen hij weer gepord werd, voelde hij zich een stuk beter. Hij scharrelde uit de kooi, stak het licht aan en zag dat zijn keel en vingertoppen geel zagen, waardoor hij zo schrok dat hij Vlaring riep en de kooi weer in dook.
Van Dorp werd erbij gehaald, en die ging even later de Boonakker halen. Bladerend in die papieren dokter, trachtte hij de oorzaak van de kwaal te weten te komen.
Gele koorts? Nee, de symptomen klopten bepaald niet. Geelzucht? Ook niet; het wit van de ogen was normaal.
Malaria? Nee, Wiebe had geen koorts. Leverziekten? Venerische ziekten; daar werd je niet geel van.
‘Hoe voel je je?’ vroeg van Dorp.
‘Beroerd,’ antwoordde Wiebe.
‘Was je maar lekker, hoor,’ zei van Dorp. ‘Ik kom straks nog eens kijken.’
Hij stapte met een bezorgd gezicht naar de Ouwe, want het beviel hem niet. Als het een besmettelijke ziekte was, waren ze nog niet klaar. Er was geen dokter bij de hand, en ze waren ver van een haven.
‘Ik ga met je mee,’ zei de Vos bezorgd. ‘Als het nodig is kunnen we altijd nog over de radio om hulp vragen.’
Maar Wiebe kwam hen onverwacht, bijna juichend van blijdschap, tegemoet lopen. Toen hij zich gewassen had en daarna opnieuw in de spiegel gekeken had, zag hij dat hij weer helemaal wit was; dat verband had kennelijk geel afgegeven.
‘Sorry, kaptein,’ zei hij opgeruimd. ‘Ik voel me nou weer helemaal beter.’
De Unicum lachte en Wiebe kreeg een nieuwe naam: number one, afgeleid van de Chinese voorman in de machinekamer van sommige schepen in de oost. Zo'n kerel zag tenslotte ook geel, al viel dàt niet af te wassen.