Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Die kwajongens! (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Die kwajongens!
Afbeelding van Die kwajongens!Toon afbeelding van titelpagina van Die kwajongens!

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (3.24 MB)

XML (0.06 MB)

tekstbestand






Illustrator

W.G. van de Hulst jr.



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Die kwajongens!

(1970)–K. Norel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 19]
[p. 19]

3. Wat is dat?

‘...En dan ga ik kijken hoe die ouwe Jochum zit te brommen,’ zegt Laurens tegen zijn makkers. ‘En dan geef ik een bons op de deur of een klap op het raam. En dan loop ik hard terug en dan gaan we samen naar het hol. Is dat goed?’

‘Ja, goed, goed, best, Lauw!’ roepen de jongens door elkaar.

Plotseling is het stil in het lokaal. De meester komt terug. ‘Wat hoor ik daar? Strafwerk en dan nog herrie?’ vraagt hij streng. ‘En wat doe jij daar, Laurens? Wou jij óók schoolblijven misschien?’

‘Nee, meester. Nee,’ zegt Laurens kleintjes.

De meester kijkt gelukkig niet meer naar hem. Hij heeft het nu tegen de andere jongens. Laurens schuifelt langs de banken in de richting van de deur.

De meester geeft de anderen strafwerk op. Laurens slipt weg. In de gang zet hij de sokken erin. Op straat blijft hij hard lopen.

Dat hij de dans van het strafwerk is ontsprongen! 't Is meer geluk dan wijsheid. Hij was voor een boodschap naar de bovenmeester, toen de jongens het grapje uithaalden. Klaas had een rotje aangestoken, dat vuurspuwend tussen de banken rondtolde. Toen Laurens terug kwam was het vuur al uit. De meester was bar kwaad. De makkers moeten een uur schoolblijven. Jammer! Maar daardoor heeft hij nu gelegenheid om bij de ouwe brombeer te gaan kijken. Hij wil zien hoe Jochum het opgenomen heeft dat zijn geit er vandoor is. Dan kan hij dat straks in het hol vertellen aan de makkers.

Hij loopt het dorp uit. Het wordt al donker. De wind joelt in de bomen en doet het water van de plas luid klotsen. De weg is eenzaam. Wat staat daar aan de kant? Het lijkt een reus, met een

[pagina 20]
[p. 20]

groot hoofd en lange, wilde rechtopstaande haren. Hij staat 'n beetje krom. Wacht die reus op hem? Bukt hij zich om op hem af te springen? Zal hij hem bij zijn kraag pakken en zeggen: ‘Ha, manneke, daar heb ik je. Jij hebt Jochum z'n geit gestolen, hee. Nu zàl ik jou...’ Het is geen reus. Het is een knotwilg.

Och, dat wist hij immers wel. 't Is de eerste van een hele rij, die aan de oever van de plas staat. Knotwilgen doen niets.

Maar Laurens vindt het toch niet prettig langs de knotwilgen te lopen. Ze lijken zo erg veel op boze, oude mannen met grijnzende gezichten en woeste pruiken op hun dikke hoofden. Hij loopt erg haastig helemaal aan de overzijde van de weg.

Nu is hij de plas voorbij. Hier is hij op de bosweg tussen hoge bomen. Het water klotst niet meer, er zijn geen oude mannen meer met woeste koppen. De wind snijdt ook niet meer zo ijzig in zijn gezicht als straks, toen hij over het water aan kwam stormen. Maar in het bos is het veel donkerder dan aan de plas. En boven Laurens' hoofd heerst woest lawaai. Daar huilt de storm in de hoge kruinen. Hij wìl niet bang zijn, niet voor de storm en ook niet voor de schemer. En ook niet voor ouwe Jochum. Dat hoeft immers niet. In het donker kan hij ongezien bij Jochums huisje komen. De ouwe krijgt hem nooit te pakken.

Kijk, ginds brandt licht. Dat is Jochums huisje.

Laurens is gauw bij het damhek. In de kamer brandt de lamp. De luiken zijn niet dicht. Zou hij het wagen naar het raam te sluipen? Dan kan hij ouwe Jochum zien. Misschien kan hij hem zelfs wel horen brommen. Ja, hij doet het! Hij zal goed kijken en goed luisteren. En dan: een slag op het raam. Hij zal die ouwe flink aan het schrikken maken. En straks zal hij aan de makkers in kleuren en geuren vertellen, wat hij gezien en gedaan heeft.

Zou hij het durven? Zijn hart klopt hard als hij door het hek gaat. Maar wat Klaas vanmiddag deed, was immers veel gevaarlijker. Die liep in 't licht, terwijl de ouwe Jochum van achter zijn gordijntjes naar hem kijken kon. Hij is hier in het donker. Niemand kan hem zien. De ouwe Jochum uit zijn kamer zeker niet. En Jochum kan hem ook niet horen, nu de wind in de bomen roezemoest.

Hij sluipt het erf op, achter struiken langs, diep bukkend. Hij kruipt

[pagina 21]
[p. 21]

naar het raam en richt zich dan voorzichtig op. Zijn hart bonst. Als ouwe Jodium nu eens klaarstond met zijn knuppel? Hij gluurt over de vensterbank.

Wat is dat?... Een meisje. Een klein meisjel Ze zit in een grote leunstoel. Het lamplicht valt op haar gezicht.

Laurens heeft in of bij dit huis nog nooit een kind gezien. De oude Jochum woont alleen, zonder vrouw en zonder kinderen. En nu dat meisje!

Ze is erg bleek. Ze heeft een nachtpon aan. Ze is zeker ziek. Maar wat heeft ze een vriendelijk gezicht. Het is vast een aardig meisje. Hoe komt dit kind bij ouwe Jochum? Wat moet het bij die brombeer? En waar is de oude? Laurens ziet hem nergens. Hij is niet in de kamer. Buiten soms? Laurens speurt rond. En dan slaat er opeens een felle schrik door hem heen. Daar, achter hem... Daar staat een man. Is het Jochum? Laurens bibbert.

Och, het is de paal van het damhek. Hij ziet vanavond telkens spoken. ‘Uche... uche...’ Het hoesten komt van de andere kant; het klinkt door het huis. Laurens ziet hoe achter in de kamer een deur opengaat. Daar komt Jochum aan, oud en krom. Hij heeft een emmertje in de hand. Dat laat hij aan het meisje zien. Hij laat zien dat het leeg is. En tegelijk bromt en gromt hij kwaad. Dat kan Laurens horen, al kan hij geen woord verstaan van wat de oude zegt.

Het meisje schrikt. Zij slaat de handen in elkaar, haar mond gaat open, haar wangen worden nog bleker, haar ogen nog groter van schrik.

‘Uche... uche...’ Jochums hoesten lijkt op het blaffen van een hond, zo luid en hol is het. Laurens ziet dat Jochum heel erg boos wordt. Zijn voet stampt op de grond, zijn magere vuist slaat op de tafel, zijn schrompelig gezicht wordt rood. Hij schreeuwt.

Dit is precies wat Laurens heeft verwacht, waarop hij heeft gehoopt. Hij wou de makkers graag vertellen hoe razend de ouwe brombeer was.

Maar nu rilt en huivert hij. Want Jochum scheldt en foetert op dat meisje, dat aardige, zieke meisje...

Zou hij op het raam slaan? Zou hij naar binnen dringen? Dat zou hij eigenlijk moeten doen. De deur openduwen. De kamer binnen-

[pagina 22]
[p. 22]


illustratie

[pagina 23]
[p. 23]

springen. Vóór Jochum gaan staan, en dan zeggen: ‘Raas, foeter, scheld en tier niet op dat arme kind.’ Maar dat durft Laurens niet. Hij kijkt maar toe, bang voor de ouwe, bang om het kind.

Zie, nu laat ouwe Jochum zich vallen op een stoel. Hij legt zijn ellebogen op de tafel en het hoofd in de handen. 't Is of hij huilt.

Dat is toch geen teken van kwaadheid. Jochum is nu een toonbeeld van ellende en verdriet.

En zie het meisje! Dat is helemaal niet bang voor hem. Ze is ook niet boos omdat hij op haar heeft gescholden. Ze glijdt uit de leunstoel en gaat naar Jochum toe. Ze slaat haar armen om zijn hals. Ze kust hem op zijn harde, grauwe stoppelbaard. Ze strijkt langs zijn gezicht, alsof ze tranen drogen wil.

Laurens kijkt toe, stom van verbazing. Zo heeft hij Jochum nooit gezien. Zo heeft hij nooit gedacht dat de oude brombeer wezen kon. Het verandert weer. Jochum duwt de hand van het meisje weg. Hij schudt zijn hoofd, wrijft ruw met de mouw langs zijn gezicht, staat driftig op. Zijn gezicht is nu niet meer verdrietig, maar weer boos. Hij balt zijn vuist, stampt met zijn voet, scheldt en hoest. Dit is de ouwe Jochum weer, de brombeer...

Maar tegen het meisje raast hij niet. Hij kijkt naar het raam. Laurens gelooft dat hij naar hèm kijkt, op hèm scheldt. Hij staat te trillen op zijn benen.

Het meisje wordt nog helemaal niet bang. Ze gaat weer op Jochum toe, slaat haar arm om zijn hals en drukt een zoen op zijn ruige mummelmond. 't Is of zij zegt: Toe, wees niet boos.

En dan zakt Jochums drift. Hij scheldt en bromt niet meer. Zijn boosheid is voorbij. Hij hoest wel erg en op zijn oud gezicht is het nu weer allemaal verdriet. Hij staart naar het lege emmertje.

Opeens... 't Is of een bliksemflits Laurens getroffen heeft, zo'n schok krijgt hij. Dàt is 't! Dàt is 't! Dáárom heeft Jochum zo'n verdriet; daarvan is het lieve meisje straks zo hard geschrokken...

Hij rent weg. Zijn klompen klepperen luid op het pad. Het hek slaat met een klap achter hem dicht. Hij holt de weg af.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken