Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Die kwajongens! (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Die kwajongens!
Afbeelding van Die kwajongens!Toon afbeelding van titelpagina van Die kwajongens!

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (3.24 MB)

XML (0.06 MB)

tekstbestand






Illustrator

W.G. van de Hulst jr.



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Die kwajongens!

(1970)–K. Norel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 24]
[p. 24]

4. Die kwaje jongens!

Verschrikt en met gespitste oren luisteren Leentje en Jochum. Klepperende klompen op het toepad. Een harde klap van het hek... Jochum springt op uit zijn stoel. ‘Die jongens!... Daar zijn ze weer!... Die kwaje jongens... Zie je wel, Leentje, het is nog niet genoeg. Ze willen me nòg meer plagen, sarren... Ik zàl ze! Ik zàl ze!...’ Hij loopt naar het portaal. Hij grijpt de knuppel, die daar staat. Hij rukt de deur wijd open. ‘Kwajongens!’ schreeuwt hij in het donker. ‘Rekels! Lelijke dieven! Ik zàl je! Ik zàl je!’

Zijn stem is schor en hees. En nu kan hij niet eens meer schreeuwen, zo moet hij hoesten. ‘Uche... uche... uche...’

Er is geen jongen te bespeuren. Jochum ziet alleen de bomen, zwart in de avond. Hij hoort de wilde wind, die in de kruinen huilt. Hij hoort ook klepperende klompen, maar die zijn nu heel ver weg.

Brommend gaat hij weer naar binnen. Grommend laat hij zich in zijn stoel vallen. Van binnen piept en kreunt het, veel erger nog dan straks, en hij moet alweer hoesten! ‘Uche... uche...’

Leentje komt bij hem staan. Ze strijkt over zijn witte haar. Ze zoent hem op zijn stoppelige wang. ‘Wat plagen ze u toch,’ zegt ze. ‘En waarom, opa? Waarom doen die jongens dat?’

Hij schudt het hoofd. Hij weet het niet. De kwajongens plagen hem altijd. Maar dat kan hem op het ogenblik niet schelen. ‘Ze hebben nou jou te pakken, kind, niet mij. Jij moet melk hebben. Daarom heb ik je meegenomen. Al ben ik straatarm, melk van de geit kon ik je geven. Maar nu is sik weg. Ze hebben 'r gestolen, die kwajongens. En nu krijg jij geen melk; nu blijf jij ziek. Die rekels, die rakkers, die schavuiten.’

[pagina 25]
[p. 25]

Hij schudt zijn oude hoofd, boos en wanhopig, en hij hoest weer: ‘Uche... uche...’

Leentje staat er verlegen bij. Wat kan zij doen om opa een beetje op te fleuren? ‘Het is niks erg, als ik geen melk krijg,’ zegt ze.

‘'t Is wel erg,’ stuift de oude op. ‘De dokter heeft 't gezegd. Je moet melk hebben, véél melk. Dan word je beter en anders niet. Nu blijf je ziek. En dat is de schuld van die lelijke jongens, die kwaje rakkers. O, ik zàl ze. Ik zàl ze!’ Weer wringt hij zijn vuisten en flikkeren z'n ogen woest.

Leentje huivert. Een beetje van kou, maar ook om opa. Dan zegt ze: ‘Opa, wij kunnen er toch om bidden?’

Grootvader kijkt op. Zijn ogen zijn nog donker. ‘Bidden?’ gromt hij, ‘waarom bidden?’

‘Dat sik weer terugkomt. Dat wij weer melk kunnen krijgen.’

De oude schudt nors het hoofd. ‘Onzin. De geit komt niet terug. Er is geen melk voor jou. Daarom te bidden geeft geen zier.’

Leentje schrikt. ‘Geeft bidden niks?’ Bidden geeft véél, heeft moeder haar geleerd. God hoort het gebed.

‘Dacht jij dat met bidden de sik weer terugkwam?’ vraagt Jochum schamper. ‘Nee, m'n kind. Daarvoor helpt bidden niets. Ik moet er op uit. Ik moet de sik zoeken. Ik moet hem uit de handen van die jongens halen. Maar ik kan het niet. Ik ben te moe. Mijn borst doet zeer van binnen. Ik kan niet voor jou zorgen, Leentje. Je moeder kan het niet en ik ook niet. En dat komt door die jongens. Die lelijke kwajongens! Als ik ze hàd... ik zou ze! Ik zou ze!...’ Hij balt zijn vuisten weer en wil opstaan. Maar hij zakt in z'n stoel terug. Z'n borst kraakt en piept en hij hoest weer: ‘Uche... uche...’

‘God hoort het gebed,’ zegt Leentje overtuigd. ‘En Hij vèrhoort het ook. Op de manier, die Hij het beste vindt.’

De oude bromt en gromt en hoest. En hij klemt de hand tegen zijn borst. Het piept daar zo. En het doet zo'n pijn.

Opeens kijkt hij op het wekkertje. ‘Naar bed, Leentje,’ zegt hij, ‘gauw. Je mocht maar een uurtje op en het moest goed warm zijn in de kamer. En nu zakt de kachel af. Ik heb 'm vergeten, en ik heb jou vergeten... O, wat zorg ik slecht voor jou. Goed in de warmte en veel melk, heeft de dokter gezegd. Nu heb ik geen melk en ik

[pagina 26]
[p. 26]

zorg ook niet dat je in de warmte bent. Vooruit, in bed.’

‘U zorgt wel goed voor me, opa. Heel goed. U bent erg lief.’

‘Ik lief?’... lacht hij schor. ‘Ha, ha, ouwe Jochum lief. Dat is nog nooit vertoond. Ouwe Jochum is een kwaje! Ook voor jou, kind. Je krijgt geen warmte en geen melk bij mij.’

Hij sjokt naar de kachel en port 'm op en gooit blokken hout op het vuur. De as stuift om z'n witte kruin.

Als hij ermee klaar is, ziet hij Leentje in de bedstee zitten. Nee, ze zit niet. Ze ligt er op haar knieën, de handen samen, de ogen dicht. Haar fijne stemmetje zegt: ‘Here God, zorgt U ervoor dat sik terugkomt, als dat kan. En maak mij weer beter, als dat kan. En maak vooral dat opa in U gelooft en op U vertrouwt. Maar doe het allemaal, zoals het U belieft. Want U weet veel beter wat goed voor ons is dan dat wij het zelf weten. Amen.’

Ouwe Jochum staat stil met de pook in zijn handen. Hij verroert zich niet, zolang Leentje bidt. Na het amen gaat hij naar het bed en stopt de dekens achter haar rug in. Zijn ruwe hand streelt zacht haar witte wang. ‘Lief meiske ben je,’ mompelt hij. ‘Lief meiske.’ Vervolgens strompelt hij weer naar z'n stoel, moe en ellendig.

Wat heeft hij aangehaald het kind in huis te nemen? Hij dacht dat hij haar helpen kon. Maar hij kan het niet. De geit is weg en dus is er geen melk. En dat andere, dat een kind ook nodig heeft, kan hij haar nog veel minder geven, omdat hij 't zelf niet heeft... Hij kan niet zorgen voor het kleintje.

Hij prakkezeert zich suf. En de vermoeidheid overweldigt hem. Zijn oude hoofd zakt weer op zijn borst, waar het piept en reutelt. De ouwe Jochum slaapt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken