Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Die kwajongens! (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Die kwajongens!
Afbeelding van Die kwajongens!Toon afbeelding van titelpagina van Die kwajongens!

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (3.24 MB)

XML (0.06 MB)

tekstbestand






Illustrator

W.G. van de Hulst jr.



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Die kwajongens!

(1970)–K. Norel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 30]
[p. 30]

6. Jochum vindt wat

Leentje zit rechtop in de kussens, als ouwe Jochum weer de kamer binnenkomt. Ze kijkt de oude man met ogen, groot van spanning, aan: ‘Was sik er, opa?’ vraagt ze.

‘De sik?... De geit?...’ bromt hij verstrooid. ‘Nee, die was er natuurlijk niet.’

En daarop boos: ‘De jongens waren er, die rekels, die rovers... Ik hoorde ze rennen achter op het erf, toen ik in de keuken was. Ik hoorde ze schreeuwen, toen ik de deur uitstapte. Maar toen ik er aankwam, waren ze verdwenen. Natuurlijk waren ze verdwenen, de schavuiten. O, het zijn zulke helden! Schelden en op de ramen bonzen en tegen de deur trappen en geiten stelen, dat kunnen ze... Maar als ik er aankom, gaan ze aan de haal. Dan zijn ze bang voor een ouwe man. Lafaards zijn het, grote lafaards! Ik wou dat ik ze had. Dat ik ze hier had. Ik zóu ze!’ Hij kookt van boosheid.

Leentje kijkt hem met grote ogen aan, angstig, verbaasd, teleurgesteld.

‘Was sik er niet, opa?’ vraagt ze.

‘Nee,’ gromt hij weer, ‘de jongens waren er. Die lelijke kwajongens.’

‘Maar ik heb sik duidelijk gehoord,’ houdt Leentje vol. ‘En het geluid kwam vast uit het schuurtje.’

‘Onmogelijk,’ gromt Jochum. ‘Ik ben er immers straks geweest.’

‘Straks... Ik heb het nù gehoord, opa!’

‘Verbeelding, kind, verbeelding. 't Waren de jongens, die rekels, die rakkers.’ Opnieuw windt hij zich op en hij gaat ook weer hoesten.

‘Ik weet zeker dat ik sik gehoord heb,’ houdt Leentje vol. ‘Als u

[pagina 31]
[p. 31]

niet kijken gaat, ga ikzelf.’

Zij maakt aanstalten om uit het bed te klimmen.

Ouwe Jochum schiet haastig toe om haar te keren. ‘Nee, nee, dat màg niet, Leentje. Dat màg niet. Je bent ziek.’

‘Dan moet u gaan!’

‘Nee,’ zegt Jochum stug. ‘Ik doe het niet. Er ìs geen geit. Sik is gestolen.’

‘Mè... è... è...,’ klinkt het uit de verte.

‘Hoort u het, opa?’ roept Leentje opgetogen.

‘'t Zijn de jongens,’ mokt Jochum. ‘Die apen de geit na.’

‘Mè... è... è...,’ klinkt het weer.

‘Dat zijn de jongens niet! Dit is de sik, opa!’

‘Welnee,’ zegt Jochum weer, maar minder stellig dan zo pas.

‘Mè... è... è...! Mè...è... è,’ klinkt het nog eens.

‘Nu hóórt u het toch, opa! Het is de sik, opa!’

En weer klinkt het gemekker van de geit, luid en klagend.

‘Het ìs de sik,’ roept Leentje juichend, ‘en ze mekkert, zoals ze altijd doet, als ze niet op tijd gemolken wordt! Ga er gauw heen, opa!’

Jochum spreekt niet meer tegen. Hij luistert. Het mekkeren gaat door.

‘Gelooft u het nu nòg niet, opa?’ vraagt Leentje verontwaardigd. ‘Het ìs de geit.’

Jochum gromt en bromt, zoals hij altijd doet, zoals hij heeft geleerd te grommen en te brommen, de lange jaren dat hij alleen woonde in zijn kleine huisje bij het bos. Maar hij gaat. Hij neemt nòg eens de stallantaarn en nu ook het emmertje, en als hij op het stenen pad naar het schuurtje loopt, kan hij niet meer twijfelen, want de geit mekkert luid en aanhoudend, nu zij haar ouwe baas hoort komen. Hij komt in het schuurtje. De geit begroet hem, blij mekkerend en rukkend aan haar touw. Ze staat in een vreemde hoek, aan een rare spijker vastgebonden. Maar ze is er. En als hij bij haar hurkt om haar te melken, blijkt de uier overvol. Hij melkt het emmertje, dat hij heeft meegenomen, vol warme, vette geitemelk, net goed voor Leentje.

[pagina 32]
[p. 32]

Hoe kan dit toch? denkt Jochum onder het melken. Eerst was de geit weg, nu is ze er weer. En ze is zo vreemd vastgebonden. ‘Sik, wat hebben ze met jou gedaan? En wie heeft het gedaan?’

Als hij met melken klaar is, denkt hij er niet meer aan. Hij moet vlug naar huis terug. Leentje moet haar melk gauw hebben. Hij slift over het erf.

Onderweg blijft hij staan. Hoorde hij wat? Zijn daar de jongens weer, die rekels?

Hij hoort 't niet meer. Het was de wind, gelooft hij, de wilde wind, die in de kruinen van de bomen joelt en hem de koude regen in het gezicht slaat. Hij sjokt weer door, in de ene hand de slingerende stormlantaarn, in de andere hand het emmertje vol melk.

Bij de achterdeur van zijn huisje staat hij nog eens stil. Hij meent toch dat hij weer iets gehoord heeft. Hij tuurt in het donker. De stormlantaarn houdt hij hoog omhoog. Het stukje van zijn erf, dat hij kan overzien, is leeg. Daarachter zijn de bomen van de weg, zwart en vaag tegen de donkere lucht. En weer hoort hij alleen de wilde wind. Nee, er is niets. Maar nadat hij het emmertje met melk in de keuken heeft gezet, gaat hij nog eens terug naar het schuurtje, nu met een ketting en een hangslot, om daarmee de deur te sluiten. De jongens, die rekels, zullen zijn geit niet weer stelen!

 

Leentje stráált als opa de kamer binnenkomt met een groot glas melk.

‘Ziet u nu wel! Ziet u nu wel! De sik was weer terug!’

‘Ja,’ zegt ouwe Jochum vrolijk. ‘Zij was er weer en hier is je melk. Drink nu maar gauw, m'n kind!’

‘En ziet u nu wel dat bidden helpt, opa?’ zegt Leentje blij.

't Is net of dit de ouwe Jochum schokt. ‘Bidden... bidden... Laat dat er maar buiten, kind. Dat heeft hier niets mee uit te staan.’

‘Niet?’ vraagt Leentje zeer teleurgesteld. ‘Niet? Maar opa!’

‘Drink op die melk, kind,’ dringt de oude aan. ‘Je hebt al veel te lang gewacht. Toe, drink.’

Zij drinkt gehoorzaam en ook gretig. Ze houdt van warme geitemelk. Het grote glas is in een oogwenk leeg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken