Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Die kwajongens! (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Die kwajongens!
Afbeelding van Die kwajongens!Toon afbeelding van titelpagina van Die kwajongens!

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (3.24 MB)

XML (0.06 MB)

tekstbestand






Illustrator

W.G. van de Hulst jr.



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Die kwajongens!

(1970)–K. Norel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 33]
[p. 33]

7. Omdat zij 't wil

Na het drinken van de melk ligt Leentje stil, heel stil. Jochum zit in zijn stoel; zijn borst piept erg.

‘Opa!’ roept Leentje opeens.

‘Wat is er, Leentje?’

‘Ik hoor wat, buiten.’

‘Het is de wind; het gaat àl harder waaien, kind.’

‘Nee, ik hoor wat anders. Net of er iemand huilt, van pijn.’

‘Gekheid,’ zegt Jochum bot.

‘Ik hoor het duidelijk; luistert u maar.’

Het is een ogenblik heel stil in de kamer. Binnen hoor je het piepen van opa's borst, buiten het joelen van de wind. Daar tussendoor...

‘Daar is het weer, opa! Hebt u het niet gehoord?’

De ouwe Jochum bromt iets onverstaanbaars. Hij heeft het wel gehoord. Zijn oren zijn nog best, al is hij oud. Het is hetzelfde kreunen van pijn, dat hij straks buiten ook al heeft vernomen.

‘Daar huilt iemand, opa,’ zegt Leentje weer.

‘Als er een huilt, dan is het zo'n kwajongen,’ valt Jochum uit. ‘Laat maar liggen, hoor.’ Hij blijft bij tafel zitten.

Leentje ziet hem ontsteld aan. ‘Als het een jongen is, moet hij dan blijven liggen in de storm en de regen?’

‘Waarom niet?’ zegt ouwe Jochum stug. ‘Als daar zo'n deugniet ligt, dan heeft hij loon naar werken.’

Er schieten vonken uit Leentjes ogen. ‘Opa, zo màg u niet praten. U moet gaan helpen!’

Hij blijft grommend zitten.

[pagina 34]
[p. 34]

‘Als u niet gaat, ga ik!’ dreigt Leentje, net als straks. Ze steekt een been over de beddeplank.

Daarvan schrikt hij. ‘Jij niet! Jij mag niet in de kou.’

‘Dan moet ù gaan. En als die jongen hulp nodig heeft, dan moet u helpen.’

De oude man staat op en gaat, aarzelend, schoorvoetend, grommend. Maar hij gaat. Hij pakt de stormlantaarn weer. Hij stapt naar buiten.

‘Is daar iemand?’ roept hij met schorre stem.

Er komt geen antwoord. Jochum zou het liefst weer in huis gaan. Wat kan hem zo'n kwajongen schelen? Maar hij bedenkt dat Leentje zal gaan zoeken, als hij het niet doet. Daarom gaat hij het erf op, speurend. Hij houdt de stormlantaarn voor zich uit.

 

Laurens bedwingt zijn pijn tot het uiterste. Hij bijt zijn lippen bijna stuk om niet te schreeuwen. Daar komt de ouwe Jochum aan, brommend en grommend. In de ene hand heeft hij zijn stormlantaarn; in de andere hand zijn dikke stok. Hij zoekt op het erf. Als hij hem vindt... Daarom bijt hij zijn lippen haast kapot om niet te schreeuwen.

Maar eindelijk kan Laurens zich niet meer bedwingen. Hij kreunt van pijn.

Ouwe Jochum hoort hem. Hij houdt de lantaarn in zijn richting. Het licht valt op Laurens.

‘Zo,’ zegt de oude hard en zonder medelijden. ‘Zo, lig je daar? Net goed, net goed. Boontje komt om zijn loontje...’ Hij onderbreekt omdat hij hoesten moet.

‘Jij bent een van die rekels, hee?’ gaat hij weer door. ‘Ja, ik ken je wel. Jij hoort bij die troep. Appels schudden, op mijn deur en ramen bonzen, een ouwe man uitschelden, dàt kun je. En m'n geit stelen, zodat dat lieve kind geen melk kan krijgen, dat kun je ook. Rekels zijn jullie, dieven, bandieten. Ik moest je... ik zal je...’ Zijn woede laait hoog op. Hij zwaait zijn stok.

Laurens kruipt sidderend weg. Als hij zijn linkerbeen daarbij verroert, jammert hij van pijn.

Jochum bukt zich.

[pagina 35]
[p. 35]

Nu krijg ik er van langs, gelooft Laurens. Hij slaat me dood. Van angst krimpt hij ineen.

In plaats van hem te slaan, pakt Jochum Laurens bij de schouders om hem op te richten. ‘Kom mee,’ zegt hij.

Laurens' oren tuiten. Wil Jochum hem meenemen; hem helpen?... Maar onmiddellijk keert de angst terug. Dit is natuurlijk om hem er binnen nog veel meer van langs te geven. Jammerend blijft hij liggen.

‘Toe, jongen, mee,’ dringt Jochum grommend aan.

Daar heb je het al! Jochum is kwaad op hem. Hij krijgt er van langs. ‘'t Is omdat zij het wil,’ gaat de oude voort. ‘'t Is omdat zij zegt dat 't moet. Anders...’ Hij hoest weer: ‘Uche... uche...’

Laurens durft zijn oren niet geloven. Bedoelt Jochum het meisje? Zegt het zieke meisje dat Jochum hem helpen moet? Maar hoe weet dat kind dat hij hier ligt?

Zijn angst zakt toch een beetje. Hij probeert niet meer weg te kruipen. Als Jochum hem weer bij de schouders grijpt, trekt hij zich niet terug, maar helpt mee. Zodra hij echter maar eventjes zijn linkerbeen gebruiken moet, zakt hij weer jammerend in elkaar. ‘Ik kàn niet... Ik kàn niet! O, m'n been!’

De oude Jochum buigt zich over Laurens heen. Hij slaat zijn rechterarm om zijn nek, de linker onder zijn knieën, en tilt hem - wel hijgend en steunend, maar wonderlijk sterk opeens - op en draagt hem naar zijn huis.

Laurens hoort, terwijl hij weggedragen wordt, hoe het piept en kraakt in Jochums oude borst, net als het versleten uurwerk in een erg oude klok. Maar de oude draagt hem toch naar het huis en in de kamer. Hij zet hem in zijn eigen leunstoel, die bij de kachel staat. Daar komt het meisje met de bleke wangen en de grote ogen, dat hij straks door het raam gezien heeft, op hem af. Zij kijkt bezorgd naar hem. ‘Is hij ziek, opa?’ vraagt ze. ‘En heeft hij erge pijn?’

Ouwe Jochum antwoordt niet. Hij hijgt en steunt en drukt zijn hand op de oude borst. De inspanning is te groot geweest.

Maar Laurens zegt, terwijl hij zijn pijn verbijt: ‘Het zal met mij best gaan.’

De grote ogen van het meisje gaan schitteren en haar bleke wangen

[pagina 36]
[p. 36]

worden rood.

‘Gelukkig!’ roept ze uit. ‘Gelukkig! Nu hebt u de geit terug, opa! En ik krijg melk. En met hem... Hoe heet je?’ vraagt ze opeens.

‘Laurens,’ fluistert hij.

‘En met Laurens is het goed! En u hebt die jongen geholpen, opa. Dat vind ik het àllerfijnste.’

Jochum gromt en hoest. ‘Hij is de kwaaiste niet,’ mompelt hij, alsof hij een verontschuldiging moet zoeken voor dat hij Laurens heeft geholpen.

Het bloed stijgt Laurens naar het hoofd. Hij niet de kwaaiste? Wil Jochum daarmee zeggen dat hij niet heeft meegedaan aan het schelden en het plagen en het stelen van de geit? Dat heeft hij wel. Hij is helemaal geen heilig boontje. Dit moet Jochum weten. ‘Ik... ik heb u uitgescholden, zo vaak!’ stoot hij er uit. ‘Ik heb op uw deur gebomd. Ik wou straks op uw ramen bommen. Ik heb vanmiddag mee de geit gestolen. Ik heb gemeen gedaan, gemeen! Sla me maar! Dat heb ik verdiend. En helemaal niet dat u me naar huis gedragen hebt. Sla me!’ Hij knikt van spijt en schaamte.

Leentje luistert ontsteld en ze kijkt met angst naar Jochum. Als die nu weer boos wordt...

Maar Jochum zit moe in zijn stoel. Hij hoest en bromt, maar dat brommen is nu goedaardig. ‘Jij bent de kwaaiste niet,’ herhaalt hij.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken