Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De sproke van Beatrys (1941)

Informatie terzijde

Titelpagina van De sproke van Beatrys
Afbeelding van De sproke van BeatrysToon afbeelding van titelpagina van De sproke van Beatrys

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

Scans (4.50 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen
marialegende


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De sproke van Beatrys

(1941)–Francine Schregel-Onstein–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 29]
[p. 29]

[VII]

ZUSTER CLOTILDE EN DE GEBOGEN ZUSTER MAGDA-lene schoven geruchtloos naar de koordeur, de wensch der kosteresse, om in de eenzaamheid te bidden, eerbiedigende.

Beatrijs zag scherp toe, hoe de kleinste non met zoo vertrouwd gebaar de slepende pij opbeurde en behoedzaam haar arme voeten beurtelings over den drempel droeg. Met een korten bons, welke door de gansche kapelruimte nazuchtte, viel de deur terug.

‘Vaarwel, zuster Magdalene!’ fluisterde Beatrijs. Het verlangen lokte om die bedaagde, trouwe vriendinne te achterhalen en haar te doen wéten, dat dit de laatste male was, dat zij vereend de metten hadden gebeden, de laatste male, dat Beatrijs van smartelijke ontroering bevangen had geluisterd naar den jubel, die onder zuster Magdalene's handen het instrument ontsteeg.

‘Doch zij zoude mij niet verstaan en ik gaf haar leed aleer het noodig ware,’ murmelde Beatrijs tot de stilte. ‘En zij zoude mij tijd doen verliezen, want ginds roept een onrustig hart, dat troost aan mij begeert!’

Statig en hoog verheven wachtte Maria op het altaar. Het nieuwe, rijk-getinte kleed, waarop de kostbaarste ornamenten stonden, omzoomde haar voeten en in de gouden aureool om haar koninklijk hoofd glansde mat het kaarsenlicht.

Zachter is de mensch aangaande het leed der stervelingen dan aangaande Gods wreede smart! Want zie, hoe Beatrijs haar zware kommernis op Zijn heilige Moeder wierp en in groote vreeze het laatst gebed als kosteresse sprak tot haar, die alle leed harer kinderen deelt.

‘Maria! Moeder!’

Kreunend knielde Beatrijs terneder. Haar handen sloten zich in een kramp om het hoofd en in vertwijfeling boog zij het ranke lichaam immer dieper ter aarde.

[pagina 30]
[p. 30]

‘Ge weet toch, dat ik niet anders vermag, Gebenedijde! Ge weet het, ge weet het! Gij kent 's menschen harte en zijn verborgenheden in alle stonden: Ik moet uw habijt afleggen, Marije... Ik heb gevast en gebeden, mijn lichaam heb ik gekastijd, doch al om niet! Deze liefde heeft mij ter aarde gestooten, heilige Vrouwe, en het is de wereld, welke ik dienen moet!’

Blind van tranen wrong zij de handen opwaarts tot het beeld. Haar heete fluisteringen lispelden na tot in de verste hoeken der kapel; zoet lachte het rondwangig Kindeke op der Moeder arm en borg Zijn handekens onder haar beschuttenden mantel. Beatrijs, de kosteresse, kroop naderbij en richtte haar wanhopige blikken op het onschuldig Kind.

‘Heer! Zoo waarachtig als Gij aan het kruis werd geslagen en tusschen twee slechtaards hingt! Zoo waarachtig als Gij Lazarus uit het graf hebt opgewekt, zoo moest Ge mijn misdaad vergeven, opdat ik niet sterve in deze mijn zware zonde!’

De echo van haar kreten nestelde zich als een geheimzinnigvertrouwelijk fluisteren in de ruimten boven haar hoofd: ‘deze mijn zware zonde!’

De Moeder behield haar subtielen glimlach en de kaarsen bij haar hoofd brandden met heldere vlam. Beatrijs zocht dat altijd milde gelaat en het was, alsof Maria, van innig begrijpen vervuld, deelde in haar blik.

‘Ach Moederke!’ stamelde zij met kinderlijken mond. ‘Dit is immers het eenige... het éénige!’

Zij richtte zich op en ontdeed zich van de keten met het zilveren kruis en den smallen gordel, waaraan de kloostersleutels hingen en legde deze aan Maria's voeten. De kaproen nam zij van het hoofd en bevrijd vielen de lange, blonde haren langs haar rug omneer. Met vaste handen maakte zij het habijt los en liet het van haar schouders glijden.

Zorgvuldig vouwde zij het grijze kleed en legde het naast keten en gordel op het blinkende voetstuk. Dan nam zij de schoenen van haar voeten. Barrevoets stond zij daar op het hoog-altaar en zag om naar de sleutels.

‘Ik wil tot het uiterste mijn ambacht vervullen,’ prevelde zij tot het beeld en tot den vreemden, stillen bundel op het voetstuk.

[pagina 31]
[p. 31]

Haar zachte, blanke voeten beroerden onhoorbaar den grond, terwijl zij naar het portaal liep, alwaar zij vroeg en spade de getijden luidde. Hier hing zij den sleuteltros aan den greep van de binnenhofdeur.

‘Ave, hemelsche Vrouwe!’

Zij wendde zich om. Haar tranen verwaasden de ruimte rondom haar en zij tastte den weg aan de kille gangmuren.

De kloosterpoort gleed open.

Koud vatte de donkere aarde haar naakte voeten. Haar oogen schenen te verzinken in een onmetelijk, klaar meer. De maan stond als een machtig vorst aan den onpeilbaren hemel en maakte de sterrekens tot zijn nietige vazallen. De nachtwind begroef zijn koele handen streelend in Beatrijs' haren en bewoog zachtkens de slippen van haar grauwen pels. De vergier lag slapend gehuld in zijn eigen, diepen geur. Ergens, tusschen de heesters van zuster Klares, bewoog een vogel en maakte zacht geluid.

Voorbij het kloosterdooden-veld stond de heilige bank der abdesse...

Doch ginds verrees de tot het licht geheven Eeglantiersheuvel!

Haastig gleed Beatrijs voorbij den bank en sloeg een kruis.

Plots hinnikte een paard luid-op. Het gerucht brak even rasch weder af, als werden zijn wijd-gesperde kaken door fermen greep bijeengeperst.

‘Egidius!’

De hemelvorst en zijn vazallen stroomden alle tegader naar één punt en de geuren van den droomenden tuin vloeiden uit om Beatrijs' hoofd, toen de wachtende man zijn armen om haar leden sloot en met zijn mond haar zuivere lippen beroerde.

Onbetoomd schetterde het ros zijn roep tot de zwijgende gewelven van den nacht.

‘Beatrijs! Ik ben uw vriend...’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken