Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De sproke van Beatrys (1941)

Informatie terzijde

Titelpagina van De sproke van Beatrys
Afbeelding van De sproke van BeatrysToon afbeelding van titelpagina van De sproke van Beatrys

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

Scans (4.50 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen
marialegende


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De sproke van Beatrys

(1941)–Francine Schregel-Onstein–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 38]
[p. 38]

[IX]

WAS HET EEN IJLINGS OMHOOG SNELLENDE EEK-hoorn, die vóór zijn vlucht den grijs-groenen, puilenden berkeknop achteloos tusschen hun hoofden wierp- Beatrijs keek op. Een hommel scheerde dwars over den berm. Zijn bronzen gezoem doorschokte haar, als hoorde zij den verren nagalm van vesperklokken zonder dat haar handen er deel aan hadden. Haar vingers sloegen in ritselend kruid...

‘Egidius!’

De man ontwaakte bij de verdoovende muziek van overwinningskreten. Bedwongen hijgend was hij als triumphator uit den zwaren kamp getreden en nedergeknield voor een schoone maagd, die hem het zilveren embleem der zege overhandigde, terwijl zij haar gelaat naar het zijne bracht, hem zijn naam toefluisterend.

‘De page telt vermoeienis minder dan zijn heer!’ schertste Beatrijs met koddig fronsend gelaat. ‘De zon richt zich reeds tot de noen, mijn vriend, en sinds het uur van uw insluimeren waakte ik!’

‘De heer behoedde in den nacht page en ros’, lachte Egidius. ‘Heeft zijn page den loop der sterren gevolgd? Heeft hij gezien, hoe de weg van zijn heer onder de maan door leidde?’

Onder blijden scherts nuttigden zij de broodspijze, welke Egidius zorgzaam deelde.

‘Spoedig zullen wij een ommegang maken door het oord, dat wij ons verkoren hebben,’ zeide hij. ‘Daarop zullen wij aan een tafel schuiven, Beatrijs, en elkander den wijnstoop reiken... Het zal schoon zijn!’

Acher hen naderden doffe hoefslagen. Tusschen de verspreide berken roffelde het ongedurig ros zijn pad in den weligen grond. Glinsterende waterdroppen gleden langs zijn glanzende huid en zijn staart trachtte vergeefs de insecten van de flanken te slaan.

Hoe verstond de meester zijn ros! Want dra togen de drie ge-

[pagina 39]
[p. 39]

zellen nu verder het leven in en ergens aan een kleinen waterstroom, ver achter hen, verschool zich het treffelijk Mariëndale tusschen zacht wiegelend eikenloof...

Doch de majesteit der liefde huift over dood en leven en beroert bijwijlen met den staf harer hoogwaardigheid alle herinnering. Lijk een eiland lag daar de stad gebed in de omzooming van lustige landouwen. Nijvere boeren bogen zich als in staag bidden tot hun zaaigrond, welke vele mansen besloeg.

De man en het meisje tuurden van onder hun handen vanaf het hooggelegen achterland voor zich uit. De zon wees met gouden vingeren op elk ding. Blank en bont vee mengelde zich op de groene weidevlakken dooreen. De wind voerde stemmen der weelde aan. Een tevreden mekkeren trilde naar hen op, en van nog grooter afstand deunde een dof loeien van weide tot weide. Het ros hief het moede hoofd en het verlangend geluid, dat zijn borst ontsteeg, vond troostenden weerklank.

De stad zelve lag in veiligheid van bolwerken en dubbele grachten besloten. Statig tilden de torens hun transen in het helle hemelblauw en achter de breede, met rondeelen versterkte binnenmuren, hadden de menschen hun houten en steenen huizen gebouwd.

‘Hier zullen wij rusten!’ sprak de man en rechtte den rug in diepe ademing.

‘Voor goed?’ vroeg Beatrijs, terwijl zij hem volgenegen aanzag.

‘Voor goed, vrouwe!’

Het beeld van eigen bezit dreef hen de helling af met verjongden lust. Over de brug langs het verweerde tolhuis, waar in uitgelaten schater Egidius een zilvermunt voor de voeten van den struikelenden wachter wierp, volgden zij de hoofdstraat, welke van de poort naar het binnenst der stad voerde.

Hoe welgemoed groette Egidius zijn eerste stedegenooten! Doch Beatrijs zag strak voor zich uit.

Schooner schijnt de wereld vanuit hooge eenzaamheid... Een vette kwalm sloeg op uit de bemorste straten en bezwaarde haar ademen. Mestvaalten hoopten zich voor de huizen en een varken wroette knorrend den besmeurden kop in den afvalbelt voor het

[pagina 40]
[p. 40]

spits-gegevelde, steenen raadhuis, waar groepjes oude mannen hun keuveling staakten om de nieuwgekomenen te bezien.

‘Een juweel, deze stad!’ riep Egidius hen toe. Zij knikten en gebaarden volijverig en wilden vernemen, of zij van verre kwamen.

Egidius steeg van het ros.

‘Een korte spanne tijds, vriendinne, en ge zult kunnen rusten zoolang het u lief is!’ fluisterde hij Beatrijs toe. Dan voegde hij zich bij de ouden, knikte veelvuldig het hoofd en klopte glimlachend op den ronden reistasch.

Beatrijs speelde met de teugels en ontweek de nieuwsgierige blikken der voorbijgaande lieden, die van haar kostbare kleederen naar haar bleek en ingetogen gelaat keken en omzagen naar haar reisgenoot.

Tusschen den rimpeligen grijsaard en Egidius werd een koop gesloten. Ferm kletsten zij de handen ineen en sloegen elkander op de schouders onder het instemmend gemonkel der omstanders. Munten rinkelden en schitterden in het zonlicht. Een straatnaam en woonhuis werden geroepen en men wees de richting welke zij te volgen hadden.

Nog drie malen steeg Egidius af en drie malen werd een koop gedaan. De eerste stadstimmerman, met langen, rossen baard, wuifde hen buigend en groetend na, terwijl een kind om zijn beenen draafde en vragen deed.

‘Nog vóór den nacht!’ was zijn laatste roep.

Met de eene hand onder Beatrijs' licht bevenden arm geklemd en de andere los aan den teugel dreef de man het ros naar de wenkende gaarde van zijn verlangen.

En in den avond schoven beiden aan een naar het foreest riekende tafel en hieven den wijnstoop tot een heildronk naar den gloed hunner wijd-opene, stralende oogen.

Een dienstmaagd schikte en spreidde met kromgetrokken bovenlijf in het aangrenzend slaapvertrek de geurende lakenstoffen in het halfduister, dat om het rijk-gebeeldhouwde ledikant schemerde.

Een vlugge knaap ontstak de hanglampen en wachtte op nieuwe bevelen. Een poorter meldde zich. Eerbiedig ontving hij de lantaarn van den heer en beklom stommelend de steile trap.

[pagina 41]
[p. 41]

In het lage woonvertrek bleven de man Egidius en de maagd Beatrijs alleen. Over de stad luidden de mette-klokken hun aandachtsvol lied.

‘Een dronk op ons Meifeest, mijn zoete vrouwe!’ sprak Egidius, terwijl hij den beker hief. Dan stond hij op en dwong Beatrijs zachtkens van haar zetel te rijzen. Innig in elkanders armen geleund zagen zij naar het spel der lichtschijnsels op elkanders gelaat.

‘Uw mond, Beatrijs... ik wil uw mond,’ fluisterde Egidius.

En in het verlangen, dat boven het leven uitreikt, schonken zij elkander de ontroering van den kus der zuivere liefde.

Aan het einde der straat galmde de zangerige stem van den wachter, die het uur verkondde. Beatrijs zuchtte diep in een geluk te groot voor woord of daad.

‘Onzegbaar is dit, Egidius...’ stamelde zij. ‘Uw simpelste woorden beroeren mijn ziele, als zweefden zij aan op Gods heiligen adem en in uw kus is mij de hemel geopenbaard... de aardsche hemel.’

Teeder omvatten zijn handen de ronding van haar brandend gelaat.

‘Hoe dierbaar is mij het beven uwer lippen,’ zeide hij. ‘Beatrijs, gij zuivere, kan het zijn, dat ge droefenis voelt, wijl ge mij verkoren hebt boven alle ding?’

Hier was den man geen enkel antwoord te schenken dan de drift harer omhelzing. Voor hen verstomde de neuriezang van het wachterslied, dat aan hun vensters voorbijgleed. Slechts hun harten klopten in evenmaat in elkanders borst en Beatrijs' ziel snikte het almachtig gebed der liefde naar omhooge, waar zij de stille Moeder wist, die leed om het geluk van hare dochter, dat louter was van smart.

 
Het gezang der mette-klokken verstierf in de verte.
 
En zacht vouwde de nacht zijn wieken over elk bezit.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken