Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1 (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1
Afbeelding van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.84 MB)

Scans (5.30 MB)

ebook (5.51 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Illustrator

Carl Storch



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1

(1937)–A.J.F. van Ostaden–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 11]
[p. 11]

2. Naar luilekkerland.

Wat was dat 'n drukte die morgen van vertrek. Heel het kleine volkje was druk in de weer. De zwakke broertjes, die anders altijd laat moesten uitslapen van den dokter, waren nu ook present. 't Was 'n geloop en gedraaf in huis zonder ophouden. Allemaal voor Puk en Muk.

De kleermaker had voor elk 'n stevig nieuw pak klaar gelegd. Dat was heel wijs van hem geweest. Als je op reis gaat, en je weet zelf nog niet goed waar naar toe, dan kan je onderweg alles overkomen. Als je met de trein of per vliegmachien gaat, komt dat zo fijn niet. Maar reizigers die te voet op pad gaan, dienen goed in hun kleren te zitten.

Muk stond midden in 'n troepje. Hij was al lang gereed.

‘Waar blijft Puk nu weer?’ vroeg hij ongeduldig.

Ja, waar was Puk? Nergens in de kamer was hij te zien. Waar kon die nu weer uithangen?

Misschien was hij boven.

Eén ging er aan de trap roepen:

‘Puk, Puk, ben je boven?’

‘Ja, juffrouw!’ was het antwoord.

Hij dacht zeker aan ‘Kaatje, ben je boven?’ omdat hij zo'n antwoord gaf.

Even later kwam Puk de trap af.

‘Daar is hij! Daar is hij!’

‘Nu Muk, jij hebt nogal haast. Wil je zo graag bij onzen goeien Oom Klaas weg? Dat is nu niet heel lief van je.’

‘Nee Puk, daarom niet. Maar jij wou klokslag acht uur vertrekken, en nu is 't er al kwart over. Jij hebt ook altijd tijd genoeg.’

[pagina 12]
[p. 12]

‘Och Muk, word nu niet boos. Kijk 'ns, ik had m'n paraplu vergeten. En dat meubel kunnen we toch niet missen. Je weet zelf hoeveel plezier we de vorige keer ervan hebben gehad.’

De paraplu! Die mocht natuurlijk niet vergeten worden. Maar Muk dacht aan zulke dingen nooit. Die keek nooit vooruit, en Puk wel. En dat was maar goed ook.

Ze gingen Klaas Vaak 'n hand geven.

‘Jongens, houdt je nou flink hoor! Je hebt 't er de vorige keer zo goed afgebracht. Zorgt, dat je ferme bazen bent. En haal vooral geen domme dingen of deugnietenstreken uit. Je weet, dat zou ik niet graag hebben!’

‘Nee, ome Klaas,’ zeiden de twee reizigers. ‘We zullen dapper en flink zijn. Alle mensen zullen zeggen: Wat zijn die luitjes van Klaas Vaak toch wakkere kereltjes.’

‘Zo wil ik 't horen,’ zei Klaas.

Hij gaf ze nog een lepel en 'n vork mee. Die zouden in Luilekkerland nog wel van pas komen. Dan hoefden ze niet met de handen te eten. Want dat is niet altijd heel netjes.

Alle jongens gingen mee naar buiten.

Toen Puk en Muk opstapten, zongen de broertjes 'n mooi wijsje:

 
Daar gaan ze weer,
 
Daar gaan ze weer,
 
Al voor de tweede keer!
 
De reis duurt zeker wel heel lang,
 
Voor niets ter wereld zijn ze bang.
 
't Zijn Puk en Muk
 
En Muk en Puk.
 
Zij leven, leven lang!!!

Er werd druk gezwaaid en ‘goeie reis’ geroepen.

[pagina 13]
[p. 13]

Telkens keken Puk en Muk nog 'ns om. En dan begon het roepen bij Klaas Vaak z'n huis opnieuw. Als Puk z'n paraplu maar in de hoogte stak, ging er een luid ‘hoera!’ op.

Op 't hoekje bij de grote baan sloegen de twee rechts af, en nu waren ze alleen.

‘We zullen maar flink aanstappen, Muk. Want ik zou graag vóór donker aan Luilekkerland zijn.’

‘We zijn er misschien nog wel vóór de middag, als je zo gaat hollen. Straks had je tijd genoeg en nu kom je weer tijd te kort. Je bent me ook 'n Puk, hoor! Op ons dooie gemak komen we vandaag nog aan Luilekkerland.’

‘Nou Mukkie, dat zou ik maar niet zo hard roepen. Op de kaart lijkt dat allemaal heel dicht bij. Dan kun je maar zeggen: “Dit heb je hier en dat heb je daar!” Maar als je moet gaan lopen, dan valt 't altijd tegen. Laten we maar flink doorstappen. Daar wor' je ook niet zo moe van.’

En vrolijk stapten ze aan, als twee die er nog zijn moesten.

Onderweg kwamen ze geen mens tegen. Heel veel volk woonde daar ook niet in de buurt. Alleen Klaas Vaak met z'n klein volkje. En juffrouw Holle, maar die woonde helemaal achter de wereld. Die zouden ze dus hier ook niet tegenkomen. En dan had je nog meneer Boeboe. Maar die had 't veel te druk met slokken. Als die ging kuieren, zou hij nog meer honger krijgen.

Goed dat Puk onderweg nogal leuke dingen wist te vertellen. Ze konden samen dan 'ns hartelijk lachen. Als je vrolijk bent, kun je veel beter marcheren, en dan voel je niet dat je moe wordt.

Ze kregen de rijstebrij- en peperkoekbergen van Luilekkerland al in 't gezicht.

‘Nu nog 'n stapje er bij en dan zijn w'er zo!’

[pagina 14]
[p. 14]

‘Ja,’ zei Muk, en hij sjokte weer zo goed mee als hij maar kon.

't Was uitgekomen zoals Puk gedacht had. Luilekkerland was tamelijk ver uit de buurt. Pas tegen de avond kwamen zij er aan.

Vermoeid vielen de twee tegen de peperkoek-bergen aan. Daar kwamen ze nogal zacht terecht. 't Was juist of j' op 'n bed viel.

Na 'n poosje zei Puk:

‘Vooruit broertje, sta 'ns op. We zijn nu wel bij Luilekkerland, maar nog niet er in.’

‘Ja,’ zei Muk. Maar heel veel zin om op te staan had hij nog niet. Die kleine Muk lag ergens over na te denken. Puk was altijd de slimste als zij samen uit waren. Maar voor vandaag wou Muk dat wel 'ns zijn. Klaas Vaak had hun thuis verteld, dat ze door de peperkoek- en rijstebrij-bergen heen moesten om in Luilekkerland te komen. En nu dacht Muk: Zou dat niet op 'n andere manier kunnen gaan. Dat peperkoekgebergte was nogal dik. Daar zou heel wat voor geploeterd moeten worden om daar 'n tunnel door te graven.

‘Puk, weet je wat, we gaan niet dóór de bergen, maar er óver. Wat zeg jij daarvan? Heb ik dat niet slim uitgedacht?’

‘Wel verdraaid Muk, je bent 'n slimmerik. Ik wil 't wel 'ns zien. Als jij het vóórdoet, kóm ik je na, daar kun je vast op aan!’

Muk was blij, dat z'n plan door Puk werd goedgekeurd. Hij zou het maar dadelijk gaan uitvoeren. Op handen en voeten kroop hij naar boven. Heel stevig zette hij z'n voetjes in de peperkoeklaag. Toen hij al 'n eindje de hoogte in was, riep hij heel blij naar omlaag:

[pagina 15]
[p. 15]

‘'t Gaat schitterend! Vind je ook niet, Puk?’

‘Het gaat buitengewoon schitterend!’ lachte Puk, toen hij Mukkie op 't zelfde ogenblik zag omlaag schuiven. ‘Je schiet buitengewoon op!’

Puk hield z'n buikje vast van 't lachen.

Muk keek maar heel zuinig, toen hij onder kwam aangerold.

Maar Muk gaf de koop nog niet op. Hij zou 't nog wel 'ns proberen. Dapper klauterde hij opnieuw naar boven.

illustratie

Toen hij weer bijna zo hoog was als de eerste keer, kwam hij weer met 'n vaartje naar beneden.

‘Alle goeie dingen in drieën!’ riep Muk.

En nog eens zou hij 't proberen. Maar 't was weer mis, hoor!

‘Och Muk, laat dat nou maar. Als j'er zo in kon komen, zou Klaas Vaak dat toch wel verteld hebben. We moeten er door of we willen of niet.

[pagina 16]
[p. 16]

Dat begon Muk nu ook eindelijk te geloven. Hij had er zo'n spijt van, dat het niet gelukt was. Dat was nu 'ns iets wat hij had uitgedacht. Maar wat niet gaat, gaat niet.

De vork en de lepel kwamen voor den dag. Die zouden ze gaan gebruiken als schop en riek.

‘Eerst toch 'ns die peperkoek keuren.’

Meteen stak Muk 'n stukje in z'n mond.

‘Hè, bah, bah!’

Hij zette 'n gezicht of hij in 'n rotte appel beet.

‘'t Is net stopverf! Puk, is dat nu peperkoek!’

‘Je moet ook niet van het buitenste pakken. Daar regent 't altijd op, en de wind waait er dag in dag uit stof op. De beste peperkoek blijft daar nog niet goed bij. Wacht maar even tot w'er 'n eindje in zijn. Daar zal het wel smaken, dat beloof ik je.’

IJverig werkten de twee door. Ze moesten en zouden vóór de avond in Luilekkerland binnen zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken