Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1 (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1
Afbeelding van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.84 MB)

Scans (5.30 MB)

ebook (5.51 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Illustrator

Carl Storch



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1

(1937)–A.J.F. van Ostaden–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 26]
[p. 26]

4. 'N rare ontmoeting.

Puk en Muk hadden heel wat werk gehad om uit Luilekkerland weg te komen. Ze hadden beiden goed gesmuld, en als je flink gegeten hebt, kun je maar niet zo dadelijk hard aan 't werk gaan.

Maar 't moest.

‘Wat schiet 't toch slecht op, Puk. Hoe komt dat toch?’

‘Ja Muk, maar volhouden en naar 'n beetje vermoeidheid niet gekeken.’

Dat was 'n kale troost. Puk kende z'n broertje goed. Die Muk kon nooit volhouden, behalve als er lekker gegeten moest worden. Daarom spoorde hij hem maar telkens aan, 't werk niet te staken.

't Heeft wel lang geduurd, maar ze zijn toch ten laatste buiten gekomen.

Muk stond te puffen en te blazen. 't Zweet liep hem tappelings langs 't hoofd.

‘Puk,’ zei hij opeens, ‘ik weet niet, maar ik heb net 'n gevoel of m'n broek te eng is. Kijk nou toch 'ns aan. En m'n jasje, lieve grut! die kleermaker van ons is er ook een van 't zuinige soort!’

‘Bij mij is 't ook niet helemaal in den haak, Muk. Maar 't is toch niet zo erg als bij jou. 'k Geloof echter niet, dat 't allemaal de schuld van onzen kleermaker is. Gusi, de kleermaker, zorgt altijd goed.’

Zo was 't ook. De kleermaker van Klaas Vaak had er helemaal geen schuld aan. Die kon ook niet dromen, dat Muk het zo bont zou maken in Luilekkerland.

Die Muk, die Muk, wat zag hij er uit!

[pagina 27]
[p. 27]

't Was net 'n opgeblazen kermisballonnetje met 'n kopje en twee kleine armpjes en beentjes.

En puffen als hij deed! Net 'n locomotief die vertrekken gaat.

't Zou zó moeilijk reizen zijn.

Daarom besloten de twee, eerst maar 'ns flink te gaan slapen, voordat ze verder gingen trekken.

Dat was heel wijs van hen gedaan.



illustratie

En dat ze de slaap best konden gebruiken, bleek wel. Ze bleven uren en uren slapen.

Puk werd het eerst wakker. Helemaal fris en springlevend was hij weer. Fluks sprong hij recht. Z'n pakje hing weer glad en netjes langs 't lijf, net als bij hun vertrek. Om Muk wakker te krijgen, moest Puk roepen en schudden en leven maken, of de wereld verging.

En Muk werd eindelijk dan toch wakker. Hij wreef zich de ogen uit en sprong toen ook recht. Toen keek hij Puk aan of hij zeggen wou: waar is mijn buikje gebleven?

[pagina 28]
[p. 28]

Nu waren ze de oude Puk en Muk weer, zoals ze er 't liefst uitzien, twee dappere bazen met wakkere oogjes.

Ze stapten weer op, om de reis verder door te zetten.

Onderweg zei Puk:

‘Mukkie, je ziet nou zelf, al die spullen van Luilekkerland zijn toch eigenlijk maar liflafjes; je houdt er niets van in je maag. Ik ben echt blij dat we dat luiaardsland achter de rug hebben. Je kunt er de spullen te gemakkelijk machtig worden. Alles is er voor het pakken en grijpen. Dat is niets voor ons. Ik heb veel liever, dat j'er wat moeite voor moet doen. En dan, wat schiet je met die lekkernij op. We hebben gisteren heel de dag gegeten en nu begin ik alweer honger te krijgen. Kom maar Muk. Jij bent zeker ook wel blij, dat we onze grote reis kunnen voortzetten?’

‘Ja’ zei Muk droogjes.

Maar eigenlijk had hij liever gezegd: ik wil toch nog wel 'ns terug, en bij 't naar huisgaan zullen w'er wel langer blijven.

‘Waar zijn we nu?’ vroeg hij na 'n tijdje aan Puk.

‘Hier? Wel dat is Sprookjesland. Dat weet je toch nog wel van de landkaart.’

‘O ja, nu weet ik het weer.’

‘Kijk toch 'ns wat fijne boomen. En hoog! Dat daar zijn beuken; daar groeien beukenootjes aan. En hier, dat zijn eiken, en dat zijn berken, en dat, en dat, en dat....’

Puk noemde maar op. Telkens bleef hij stilstaan om naar de prachtige boomen te kijken of te luisteren naar het tierelieren van de vogeltjes. Muk gaf daar zo heel veel niet om. Hij scheen te dromen. Bijna geen enkele keer gaf hij 'n antwoord als Puk iets vroeg.

Toen ze bij 'n heel hoge boom kwamen, werd Muk ook

[pagina 29]
[p. 29]

wakker. Zo'n hoge kanjer had hij nog nergens gezien. 't Was net of de boom met z'n top in de wolken kwam.

‘Zeg Puk, kijk 'ns hier! Heb jij ooit zo'n reus van 'n boom gezien?’

‘En wat 'n dikke takken, zeg Muk. En wat mooie bladeren. Och, och, hoe schoon!’

‘Ja, en als daar nou boven 'ns 'n mus woonde. Dat zou moeilijk zijn om uit te halen. Ik zou ten minste niet goed durven.’

‘Maar Muk, waar denk je aan! Mussen wonen onder de pannen bij ons thuis. Die gaan hun nestje niet zo hoog in de wind maken.’

Vooruit ging het weer.

‘Zou hier nergens 'n bos zijn van appelboomen en pereboomen. 't Zijn allemaal beuken en eiken en al die andere die jij opnoemt. Maar daar heb je niets aan, daar kun je niet van eten. En m'n maag begint weer te jeuken.’

‘Of er zulke bossen zijn, Muk, dat weet ik niet. Ik heb er nooit van gehoord. Maar honger begin ik ook wel te voelen, net zo goed als jij. Daar zullen we zo maar niet van dood gaan. We hebben wel 'ns meer honger geleden, je weet nog wel, toen we bij Knolleuneus weggingen.’

‘Ja, ja, maar ik vind 't toch erg vervelend.’

Dat was het ook.

Flink lopen met honger in de maag valt niet mee, al zijn die maagjes ook maar klein.

Ze keken goed uit langs alle kanten of er nergens boompjes of struiken te vinden waren, waar vruchten aan groeiden die ze eten konden. Door dat zoeken, raakten ze wat van mekaar. En Muk, die het meeste honger had, liep natuurlijk het verst vooruit.

[pagina 30]
[p. 30]

Opeens hoorde Puk roepen:

‘Puk, Puk, hier staat 'n meisje, hier staat 'n meisje!’

‘Dat doet me veel plezier,’ riep Puk, ‘hier staan braambeziën, dat is wel zo fijn!’

Hij dacht, dan zal Muk ook gauw hier zijn. Dat was toch niet het geval, want daar hoorde Puk weer:

‘Maar het meisje staat te huilen!’



illustratie

‘Doet me veel genoegen, Muk, maar die bramen staan te lachen. En ze smaken zo heerlijk!’ Puk stak nog 'n paar van die zwarte in z'n mond. Toen hij genoeg gegeten had, kwam hij met z'n paarse lippen 'ns naar Muk kijken, wat er eigenlijk aan 't handje was.

Hij vond Muk werkelijk staan bij 'n meisje dat hevig schreide. Haar lijfje schokte op en neer van het snikken. Puk kreeg er ook wel medelijden mee.

't Was zo raar, net of hij dat kind kende. Zou hij haar meer gezien hebben. Wacht, 'ns even haar naam vragen.

[pagina 31]
[p. 31]

‘Wie ben je eigenlijk, juffrouwtje?’ vroeg Puk heel vriendelijk.

‘Ik ben Roodkapje,’ snikte het kind.

‘O, dan ben jij dat kind, dat zo ongehoorzaam was aan z'n moeder. En jij hebt toen nog zo dom gedaan bij je opoe, hé?’

Dat had Puk allemaal zo maar niet moeten vertellen, dat was niet lief. Maar hij wist niets anders te zeggen en daarom ging hij maar door:

‘En heb je nu misschien weer zo dom gedaan?’

‘Nee, maar m'n opoe....’

‘Wat? Je opoe! Wel meisje, opoe's doen nooit dom, dat kan niet.’

‘Je laat me ook niet uitpraten! Wie zijn jullie eigenlijk?’

‘Ik ben Puk en dit is m'n broer Muk. We zijn twee jochies van Klaas Vaak. We maken 'n grote reis.’

‘Dan zijn jullie dappere kereltjes, hoor. Tegen zulke ferme, wakkere jongens durf ik alles te vertellen. Maar jullie kijken net of je geweldig veel honger hebt, is 't niet zo?’

‘Ja,’ knikten Puk en Muk.

‘Nu zal ik maar niet meer huilen,’ zei Roodkapje, ‘nu ben ik geen zier meer bang. Kom dan gaan we hier op 't mos zitten. Ik heb koeken in m'n mandje, pannekoeken voor m'n opoe, die is weer zo ziek.’

‘Ja maar Roodkapje, wij willen de koeken van je zieke opoe niet opeten. Dan lijden we nog liever honger. Vertel ons maar wat er gaande is; misschien kunnen we je wel helpen.’

En Roodkapje begon:

‘Je weet wel hé, hoe het de eerste keer met me afgelopen is. Dat wordt overal verteld. Alle kinderen weten,

[pagina 32]
[p. 32]

dat ik toen zo ongehoorzaam ben geweest. Ik heb toen aan m'n moe beloofd voortaan goed op te passen. En nu zei moe vandaag weer: ‘Roodkapje, je moet nog 'ns naar onze opoe. Ze is weer niet lekker. Hier is de korf met pannekoeken en 'n fles wijn. Maar niet dom doen, hoor!’

Toen ben ik opgestapt met m'n korfje. Heel goed heb ik uitgekeken in 't grote bos en ik was blij dat ik zo goed bij het huisje van opoe was aangekomen. Ik klopte haastig om m'n goeie, lieve, oude opoe te zien. En daar hoorde ik ‘binnen’ roepen.

Ik dacht, het klinkt niet heel lief, dat ‘binnen’. Zou opoe misschien verkouden zijn? Maar toen ik de deur open maakte, zag ik die lelijke valse wolf weer te bed liggen. Ik zei niks tegen 'm, en ben maar gauw weggevlucht.

‘O, dan heeft de wolf jouw opoe al opgegeten?’ vroeg Muk, en hij keek 'ns naar de pannekoeken.

Roodkapje snapte hem.

‘Die pannekoeken kunnen jullie gerust opeten hoor, opoe heeft ze toch niet meer nodig.’

Dat vonden Puk en Muk heel best, want ze hadden vreselijke honger.

Samen gingen ze op het mos de pannekoeken oppeuzelen. Toen Muk ook de fles wijn wou aanspreken, zei Puk:

‘Nee Muk, niet doen. Geen wijn drinken, dat is niks gedaan. Van pannekoeken kun je goed nadenken en van wijn niet. En we moeten Roodkapje toch helpen.’

Muk was zo wijs, te doen wat Puk vroeg.

Ze hebben daar samen zitten eten en zitten denken, wel 'n uur lang. Maar ze hebben dan ook gevonden, hoe ze Roodkapje konden helpen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken