Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1 (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1
Afbeelding van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.84 MB)

Scans (5.30 MB)

ebook (5.51 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Illustrator

Carl Storch



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1

(1937)–A.J.F. van Ostaden–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 33]
[p. 33]

5. Hulp aan Roodkapje.

Ik heb iets gevonden!’ riep Puk toen hij juist de laatste hap van de koek had doorgeslikt.

‘Voor den dag ermee, Puk!’

Muk wilde al dadelijk het geheim weten.

Roodkapje was natuurlijk ook erg nieuwsgierig.

Maar Puk liet niet los.

‘Kom mee! kom mee! We gaan eerst naar opoe d'r huis. Ik moet eerst alles 'ns goed afkijken. Want als ik zie dat 't niet zou lukken, dan vertel ik 't ook niet.’

Met z'n drieën stapten ze naar grootmoeders huis.

‘We gaan er toch zeker niet in?’ zei Roodkapje angstig.

Puk gaf geen antwoord. Hij keek maar rond naar links en naar rechts, en hij lachte.

Dat is een goed teken, dacht Muk.

‘'t Kan, 't kan!’ riep Puk. ‘'t Zal wel lukken hoor!’

‘Ja maar, wat wil je nu eigenlijk doen, Puk, vertel dat eerst 'ns.’

‘Nou kijk 'ns hier! De wolf is binnen en die heeft 't geweldig op Roodkapje. Maar Roodkapje wil voor geen geld van de wereld meer in huis.’

‘Nee zeker niet!’ kwam het meisje er tussen.

‘Goed, dan zullen we de wolf buiten lokken.’

‘O nee, o nee, doe dat toch niet, jongens. Want dan loop ik weg. Die wolf is zo vals.’

‘Stil nu, Roodkapje, je moet eerst alles horen. Dan zul je niet meer zeggen: ik loop weg. Je ziet daar wel dat vuilnishok, hé?’ Puk wees naar 'n planken hokje dat opzij van het huis was.

[pagina 34]
[p. 34]

‘Dat is geen vuilnishok'’ zei Roodkapje, ‘dat is opoe's konijnenhok. Maar nu is er geen meer in. Opoe houdt geen konijntjes meer. Ze eet liever gebraden haantjes dan konijnenboutjes.’

‘'n Vuilnishok of 'n konijnenhok dat is het zelfde, Roodkapje. 't Is in alle geval 'n mooie val, om die lelijke slokkerd van 'n wolf te vangen.’

‘Ja, ja, 'n mooie val, 'n mooie val,’ riep Muk.

Roodkapje zei niets. Ze dacht: die kleine mannetjes hebben goed praten. Maar als ze dadelijk die wolf niet baas kunnen, wat dan?

‘Kijk 'ns,’ begon Puk weer. ‘Als de mensen 'n muis willen vangen, dan doen ze spek of kaas in de val. Daarmee moeten ze de muizen lokken. En nou zullen wij ook iets in de val doen om de wolf te lokken.’

‘'t Is jammer,’ zei Muk ‘dat we de pannekoeken op hebben. Aan zo'n klein stukje spek of kaas hebben we nou niets. Misschien zou de wolf dat nog niet 'ns zien. Maar zo'n pannekoek, dat is wat anders! Die ruikt nog heerlijk ook.’

‘Ben je nou mal, Muk. Wil je 'n wolf vangen met 'n pannekoek. Ik dacht toch dat je slimmer was. Net zo min als je vliegen vangt met vogeltjeszaad, net zo min vang je 'n wolf met 'n pannekoek. Nee, we hebben 'n heel ander lokmiddel.

Roodkapje moet in de val.

‘Hé!’ schrok het meisje. Meer kon het kind niet zeggen. Ze werd zo bleek als 'n doek.

‘Ja meisje, ik begrijp heel best, dat je daar van schrikt. Maar je hoeft heus niet bang te zijn hoor! Wij zijn er ook nog. Jou zal geen leed geschieden. De wolf zal je niet 'ns aanraken. Daar zullen wij wel voor zorgen. Kijk, jij gaat hier in dat hokje zitten en sluit het zijdeurtje. Muk klimt

[pagina 35]
[p. 35]

strakjes boven op het hok en houdt de voederklep open. Dan begin jij gewoon met de wolf te praten als die hier voor je staat. Je zegt maar hetzelfde als toen je de eerste keer bij je opoe was. Je weet wel: Opoe, wat heb je toch grote oren! Opoe, wat heb je toch grote ogen! Opoe, wat heb je 'n grote mond!’

‘Ja, ja, dat ken ik nog wel van buiten.’

‘Nou, als dan de wolf je pakken wil, laat Muk de klep vallen en dan zit de lieverd gevangen.

Muk juichte het uit. Hij wou zo maar dadelijk er op uit om de wolf te gaan halen. Puk hield hem tegen.

‘Roodkapje,’ zei Puk, ‘ga jij nou 'ns in 't hokje zitten, dan gaan we oefenen. We moeten eerst toch 'ns proberen. Jij er bovenop, Muk. Ieder moet weten wat hij dadelijk te doen heeft. En daar begon het. Als ik nou drie tel, Muk, dan steekt de wolf z'n kop uit. Jij moet dan de voederklep laten vallen. En dan zit de vijand gevangen. Want zo gauw de klep dicht slaat, steek ik m'n paraplu er in, dan is de kooi op slot en ons konijntje kan er weer vrij uitkomen. Daar gaat ie dan:

Eén, twee.... drie.

Plof, zei de klep. Roodkapje schrok zich haast dood. Puk stak z'n paraplu er op als grendel.

‘Da's fijn gegaan. Je zult zien, Roodkapje, 't gaat als 'n fluitje. We zullen die fijne meneer er 'ns netjes tussen nemen.’

Roodkapje was nu helemaal gerust. Ze was geen zier bang meer.

‘Kom Puk, dan gaan we!’

‘Nou, juffrouw konijn, hou je maar goed. Daaaag!’

En Puk stapte met Muk naar Opoe's huis.

[pagina 36]
[p. 36]

Muk had 't er geweldig op. Hij was gewoonweg niet te houden.

Zonder kloppen stapten ze binnen.

Toen de wolf leven aan de deur hoorde, ging hij goed in bed liggen. Hij dacht zeker Roodkapje weer te zien te krijgen. Maar dat viel tegen.

Daar stond de kleine, kleine Muk voor hem.

Wat zette de wolf ogen op! 't Leken wel boterhambordjes!



illustratie

‘Zeg meneer de Wolf,’ zei Muk, ‘jij ligt hier zeker te wachten op Roodkapje?’

Ja, knikte de wolf.

‘Nou maar, dan kun je nog lang wachten. Dat lelijk ding heeft zich verstopt. Ze zal hier niet binnen komen. Maar wij met z'n twee, ik en m'n broertje Puk, hebben haar nog net zien wegkruipen.’

‘Waar, waar zit dat meisje?’

‘Als je ons niets doet, dan zullen wij het wel zeggen. Kom

[pagina 37]
[p. 37]

maar mee. Ze heeft zich hier vlak bij het huis verborgen,’ zei Puk.

De wolf gooide de dekens van 't lijf. Hij zou mee gaan. 't Viel Puk en Muk veel mee, dat hij zo gauw mee kwam. Hij scheen het geweldig op Roodkapje te hebben.

‘Sssst,’ deed Puk. De wolf wou naar buiten gaan hollen. Puk was bang dat hij daardoor Roodkapje de schrik op 't lijf zou jagen.



illustratie

‘Hier zit dat lelijk ding. Ze denkt, dat niemand het weet.’

De wolf snuffelde al met z'n neus aan 't konijnenhok.

‘Wacht maar even, meneer de Wolf. Ik zal je 'ns 'n handje helpen.’

Met één sprong zat Muk boven op 't hok. Puk maakte de voederklep open. Terwijl hij 'n oogje knipte, gaf hij de klep aan Muk over. Dat knipoogje wou zoveel zeggen als: Muk denk er om. Laat ze op tijd vallen hoor! Muk lachte 'ns even.

Hij had 't gesnapt.

[pagina 38]
[p. 38]

Toen Roodkapje zo de wolf voor zich zag, met opoe muts op, deed ze, of ze zich 'n bultje schrok.

‘O, lieve Opoe, wat heb je toch grote oren!’

‘Dat is om jou beter te horen!’

‘O, lieve Opoe, wat heb je toch grote ogen!’

‘Dat is om jou beter te zien!’

‘O, lieve Opoe, wat heb je toch 'n grote mond!

‘Dat is om jou beter te kunnen opeten!’



illustratie

De wolf wilde er mee beginnen, maar Muk kende z'n lesje goed. Juist op tijd liet hij de zware klep vallen. Puk stak z'n grendel er op en meneer de wolf zat netjes gevangen.

En als er ooit drie bij mekaar zijn geweest die zich haast doodlachten, dan zijn het geweest Puk en Muk en Roodkapje.

Muk deed zo gek dat hij holderdebolder boven van 't konijnenhok rolde. En Puk riep maar aldoor:

‘Leve m'n paraplu! Leve m'n paraplu!’

[pagina 39]
[p. 39]

En Roodkapje wist maar niet hoe ze haar twee helpers genoeg kon bedanken.

De wolf trappelpootte en wrong om los te komen. Maar dat hielp allemaal niets. Hij zat gevangen en blééf gevangen, net zo lang Puk en Muk dat wilden.

Die plaagstok Muk ging 'ns binnen in 't hokje kijken.

‘Zeg 'ns oude heer! 't Gaat goed, niet? Wat heb je toch grote oren! En die ogen! En nu zie je Roodkapje nog niet met je soepborden! En wat 'n lekkere tong heb je uit je bek hangen. Nu, smakelijk eten, smulbaas! Je moet maar zien dat je iets in je maag krijgt!’

‘Muk! Muk!’

‘Ja, wat is er?’

‘Laat nu die wolf maar met rust. Dat plagen dient nergens meer voor. Kom maar gauw hier. Want we zijn er nog lang niet mee klaar.’

‘En we hebben de wolf gevangen. Durft Roodkapje nu nog niet binnen?’

‘Ja, ze durft wel binnen. Maar wat heeft ze daaraan. Grootmoeder is toch niet binnen. Wat kan ze nu doen in 'n leeg huis! Ze was nog wel expres gekomen om haar zieke opoe te bezoeken.’

‘Opoe zal zeker op zolder zitten of achter de kast.’

‘Muk, Muk, de slok-wolf heeft die goede Opoe natuurlijk eerst opgeslokt. En toen is hij te bed gaan liggen. Want Roodkapje wou hij er nog wel bij nemen.’

Muk keek net of hij daar juist iets heel doms had gezegd.

‘Nu moeten we eerst Opoe bevrijden. Roodkapje, jij zult het best weten hoe dat moet. Jij bent er bij geweest, toen de jager de eerste keer je grootmoeder heeft verlost.’

[pagina 40]
[p. 40]

‘De jager deed dat met een heel groot jachtmes. Maar dat heb ik geen. Maar ik weet er toch wel iets op.’

Roodkapje liep zo hard ze kon naar het huis van Opoe. Daar haalde ze uit grootmoeders naaimandje de grootste schaar. Ze kwam er mee aanlopen en lachte.

‘Nu zul je 'ns wat zien, jongens. Anders denken jullie maar dat ik niets kan.’

En daar begon ze de rug van de wolf open te knippen. Z'n vel stond goed strak. Toen er de schaar eenmaal in

illustratie

zat, ging die er rap door. 't Was net of Roodkapje papier knipte, zo makkelijk ging het.

Dat de wolf zo jankte en te keer ging, daar lette niemand op.

Opoe kwam voor den dag uit die grote kuil.

Puk bleef bij z'n paraplu staan, de wolf mocht nog niet los.

Muk stond achter de wolf.

En toen Opoe haar rijtuig ging verlaten, zei hij heel netjes:

‘Voorzichtig, ouwe dame,’ en hij gaf haar heel sierlijk 'n handje.

[pagina 41]
[p. 41]

Hij deed het zo fraai, dat Puk het uitproestte van 't lachen.

‘Muk, jongen, jij moet palfrenier worden, dan kan je de dames helpen uitstijgen!’

Muk was nog nooit zo deftig geweest als vandaag.

En vriendelijk als die oude opoe was. In 't eerst deed ze niets dan lachen, en toen ze begon te praten, zei ze wel tien maal achtereen:

‘Och toch! Och toch! Och toch! Je zou toch zeggen!’

Roodkapje stelde Puk en Muk voor.

‘Deze hier met z'n paraplu heet Puk, Opoe. En die daar met z'n zwarte muts, dat is Muk.’

‘Och toch! Je zou toch zeggen! En jullie bent nog zo klein en nu al zo dapper. Dat zal iets met je worden als je groot bent! Je zou toch zeggen! Och toch! Och toch.’

‘Wees maar gerust, Opoe. Ik zal maar opoe zeggen hé, want juffrouw, dat klinkt toch zo verschrikkelijk gewoon,’ zei Puk.

‘Dat is goed, kereltjes. Zeggen jullie maar opoe tegen me. Dat hoor ik het liefst.’

‘Nu dan Opoe, wij worden niet groter dan we nu zijn.

We zijn twee jochies van Klaas Vaak. Kent U die?’

‘Och toch! Van Klaas Vaak! En of ik Klaas Vaak ken? Nou asjeblief, Puk. Die kende ik al, toen ik nog maar zo'n meisje was. Heeft die zo'n dappere luitjes. En woont Klaas Vaak nog altijd in 't derde straatje achter Luilekkerland? Vroeger ben ik er wel 'ns heen geweest daar. Maar tegenwoordig loop ik niet meer uit. Als je zou oud bent als ik, hou je voort van de rust.’

‘Ja Opoe daar wonen we nog steeds. En 't is er erg gezellig.’

[pagina 42]
[p. 42]

Toen ging Roodkapje aan 't vertellen, hoe ze de wolf weer te bed had getroffen. En hoe ze verschrikt was weggelopen.

‘Maar in 't bos Opoe, daar kwam die Muk op me af, toen ik stond te huilen. Hij ging Puk roepen! Ik vertelde hun alles. Ze dachten dat ik weer dom had gedaan net als de eerste keer.’

‘Nee kindje, jij hebt niet dom gedaan. Ik heb eigenlijk dom gedaan. Ik had de wolf niet moeten binnen laten. Maar ik was zo verkouden. Ik heb gisteren op de trek gestaan. En nu hoorde ik niet goed. 't Is mijn schuld. Jij kunt er niets aan doen, m'n hartje.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken