Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1 (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1
Afbeelding van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.84 MB)

Scans (5.30 MB)

ebook (5.51 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Illustrator

Carl Storch



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1

(1937)–A.J.F. van Ostaden–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 43]
[p. 43]

6. En toen?

Roodkapje had alles wijd en breed aan opoe verteld.

Puk en Muk hadden ook geluisterd en nu en dan 'n woordje gezegd.

Ze hadden 't zo druk, dat ze meneer Isegrim, de wolf, helemaal vergaten. Het begon de wolf hartelijk te vervelen en daarom zette hij nog maar 'ns 'n keel op, dat z'er alle vier van schrokken.

‘En nu moet de wolf weer dicht, Roodkapje,’ zei Puk.

‘Ja, daar zullen we maar dadelijk voor zorgen. We zullen hem opvullen met keien, dat had de jager ook gedaan. Kom dan gaan w'er zoeken.’

Met hun drietjes trokken ze'r op uit. Opoe zou wel kijken of de paraplu stevig bleef zitten.

Maar hoe ze ook zochten, ze vonden nergens keien. Wel 'n paar kiezelsteentjes, maar daar hadden ze niets aan.

‘Ik ga vast 'n naald en garen halen, zoeken jullie nog maar wat,’ zei Roodkapje opeens. En ze ging het huis binnen.

Maar Puk en Muk gingen mee.

‘Kijk 'ns hier,’ riep Muk, en hij wees twee bloempotten aan met stekelplanten er in. Die stonden in Opoe's huisje voor 't raam.

‘Als we'r die 'ns instopten. Dat zal Isegrim goed doen. Vast heeft hij dan geen last meer van honger. En hij voelt dan, dat hij wat in z'n maag heeft.’

‘Ja maar,’ zei Roodkapje ‘van die planten houdt Opoe zo dol veel. Maar als we anders niets vinden, neem maar mee. Die slokkerd heeft 't dubbel en dwars verdiend.’

Roodkapje nam 'n naald met 'n sterke draad van ijzeren

[pagina 44]
[p. 44]

naaigaren, waarmee de oude opoe de kleren verstelde. Puk en Muk pakten elk 'n bloempot en zo stapten ze lachend achter mekaar naar buiten.

Grootmoeder was blij dat ze eindelijk kwamen, Ze had heel de tijd angsten uitgestaan, want de wolf was vreselijk te keer gegaan.

Ze zei heelemaal niets van haar kleine bloempotten.

Roodkapje lei 'n stevige knoop in 't garen en ze begon. De twee helpers stopten de stekelplanten bij de wolf in 't

illustratie

lijf. En Roodkapje naaide, naaide, of 't dagelijks werk voor haar was.

‘Maar Roodkapje toch,’ riep opoe, en ze klapte in haar handen. ‘Je zou toch zeggen! Och toch! Och toch! Dat jij al zo goed naaien kunt! Waar heb je dat toch allemaal geleerd?’

‘Bij de Zusters, Opoe. Dit is nu de gewone steek. Maar de kruissteek ken ik ook al. En nog veel meer ook.’

Niemand had er weer zo plezier, als die goede oude Opoe.

De wolf scheen het niets goed te stellen, want hij gromde en knorde dat het luik er van schudde.

[pagina 45]
[p. 45]

Eindelijk was Roodkapje klaar.

En wat nu?

Puk ging bij de voederklep staan met de knop van de paraplu in de hand.

‘Blijf allemaal 'n beetje terug; de wolf zal misschien wel wild zijn.’ -

Puk trok de grendel er af. En óf de wolf wild was! Hij

illustratie

keek zo woedend dat Puk en Muk in één-twee-drie boven op 't konijnenhok zaten. Maar zin om hen te verslinden scheen de wolf toch niet te hebben. Want jankend draaide hij zich om en zette het op 'n lopen.

‘Daar gaat ie!’ riepen de twee hoog op hun zetel. Lachend keken Opoe en Roodkapje en de twee jongens de wolf na. 't Was 'n raar gezicht: 'n wolf met 'n slaapmuts op.

Toen Isegrim ver in 't bos verdwenen was, zei Opoe:

[pagina 46]
[p. 46]

‘Kom jongens, nu naar binnen, jullie zult er wel honger van gekregen hebben.’

Opoe nam Puk en Muk elk met 'n hand. Roodkapje ging haar korf halen. Die stond nog op 't mos, waar ze met haar redders van de koeken had gesmuld. -

Ze gingen met vier in huis. Opoe ruimde de tafel af, lei er 'n schoon tafellaken over en Roodkapje zorgde voor 't eetgerei.

‘Je hebt zeker weer koeken meegebracht van je moe, Roodkapje?’

‘Ja Opoe, maar die zijn al op. Puk en Muk hadden zo'n vreselijke honger dat ik ze die maar heb laten opeten.’

‘O, dat is heel lief van jou gedaan meisje. Dan bakken we maar nieuwe. Jullie hebben toch graag pannekoeken, hé jongens?’

‘Asjeblief Opoe, we hebben niets liever dan dat.’

‘Ik heb honger voor drie,’ zei Muk nog. Die was weer bang dat er niet genoeg zou zijn.

Puk keek hem 'ns aan, of hij zeggen wou: Muk, Muk, dat had je niet moeten zeggen, dat is niet netjes.

Roodkapje hielp haar Opoe ijverig. De koekebakkerij ging charmant. In 'n kwartiertje was er 'n hele stapel. En ze zagen zo mooi geel bijna niets aangebrand. Van de heerlijke baklucht kregen Puk en Muk nog meer honger.

Roodkapje zette de volle schaal midden op tafel. De damp sloeg er nog af. Dat zou 'n smulpartij worden. Opoe haalde uit de kast vier glaasjes en zette er bij elk bord een neer.

Opoe nam haar kleinkind even mee naar de keuken. Puk en Muk zaten toen alleen.

‘Weet je, waar ik nou aan denk, Muk.’

‘Nee, waaraan?’

[pagina 47]
[p. 47]

‘Aan vrouw Holle.’

‘Vrouw Holle, bakt oliebollen! Ja Puk, maar ik geloof dat deze opoe toch een beter vrouwtje is dan vrouw Holle. Ze heeft niet half zo'n lange neus. En ze heeft geen kat en geen kanarie, en ze breidt geen kousen.’

‘Hou nu maar weer stil, want ik hoor ze komen.’

Werkelijk kwamen ze de keuken uit, Opoe en Roodkapje elk met 'n schaal in de hand.

Wat zal dat nu weer zijn, dachten Puk en Muk. Ze wisten het nogal gauw.

‘Kijk 'ns jongens!’ zei Opoe. ‘Hier heb je 'n schaal met stroop en 'n schaal met appelmoes, lekkere koude appelmoes. Dan smaken de koeken nog wel ééns zo fijn. Je hebt maar te kiezen, hoor, appelmoes of stroop of allebei. Het staat er voor. En je hebt 't wel verdiend, zou ik zeggen.’

Puk en Muk lachten.

Die opoe had wel gelijk! Wat smaakten de koeken heerlijk, vooral met die koude appelmoes en een slokje wijn.

‘Toe maar jongens, toe maar!’ moedigde Opoe aan. Maar dat was niet nodig. Puk en Muk wisten de weg naar hun mondje toch wel te vinden.

‘Wil ik nog enkele koeken bij bakken, jongens?’ vroeg Opoe bezorgd, toen de hele stapel bijna verdwenen was.

Dat was niet meer nodig. 't Was ook welletjes geweest. Muk kreeg weer zo'n gevoel in z'n lijfje, als toen hij uit Luilekkerland kwam. Opoe had maar plezier, dat het de kleine bazen zo lekker gesmaakt had.

‘En blijven jullie vannacht hier slapen? Want 't is wel wat laat om nu nog naar Klaas Vaak terug te keren!’

‘O, nee, dank u Opoe. Wij gaan niet naar Klaas Vaak

[pagina 48]
[p. 48]

terug. Wij zijn met z'n tweeën op reis. We gaan naar 't land van de mensen.’

‘Wat!’ riep Opoe verwonderd. ‘Zulke kleine kereltjes zo'n grote reis maken! En dat helemaal alleen. Och toch! Och toch! Je zou toch zeggen! Maar als je wilt, dan kun je morgen verder gaan. Er is gauw 'n bedje voor je gemaakt van twee stoelen en 'n paar kussens.

‘Nee, nee, Opoe, we zijn toch al langer onderweg dan we gedacht hadden. We moeten verder. Kom Muk, maak je vast klaar.

‘Ik ben klaar, Puk.’

Ze schoven alle twee van hun stoel en namen afscheid van Opoe en Roodkapje.

Wat werden ze toch bedankt voor hun goede hulp. Opoe kreeg er de tranen van in de ogen, en Roodkapje speelde maar Pukkie en Mukkie, vóór en na.

‘En ik zal alles aan m'n moe vertellen. Die zal het ook wel mooi vinden, dat jullie me zo goed hebben geholpen.’

‘Dat is goed Roodkapje. Doe maar veel groeten aan je moe.’

Puk ging al naar de deur. Hij was bang, dat hij Muk weer niet goed mee zou kunnen krijgen. Die bleef gewoonlijk maar hangen als 't ergens goed was. 't Viel nogal mee. Muk was zeer gedwee.

Buiten werden ze nog lang, zeer lang nagekeken door Opoe en Roodkapje. Puk en Muk zwaaiden telkens en telkens totdat ze verdwenen achter de grote dikke bomen van het bos.

Nu waren ze weer helemaal alleen.

Puk had het druk. Maar 't was net of Muk weer liep te denken.

[pagina 49]
[p. 49]

‘Waar prakkezeer je weer over, broer?’

‘Ja Puk, twee dingen snap ik niet.’

‘Wat snap je niet?’

‘Kijk 'ns. Die wolf had die opoe opgeslokt. En hij had de muts van opoe opgezet. Maar die opoe had zelf ook nog 'n muts op. Ra, ra, hoe kan dat?’

‘Nou, wat zou dat! Dacht jij nou, dat die opoe maar één muts had! Jongen, je hebt toch wel gezien, dat die opoe er goed bij zit. Haar huisje ziet er piekfijn uit. Dan heeft ze zeker wel tien mutsen. De wolf zal 'n muts uit de kast genomen hebben.’

‘Ja, dat zou kunnen,’ zei Muk.

‘En wat was het tweede ding, dat je niet snapte?’

‘Dat was nog veel raarder. Roodkapje moest naar haar opoe omdat ze ziek was. En nou mankeerde ze helemaal niets meer. Ra, ra, hoe zit dát dan. Zou ze misschien ziek zijn geweest om die lekkere pannekoeken te hebben?’

‘Ja Muk, dat is gekker dan van die muts. Maar om pannekoeken te krijgen, hoeft Opoe toch niet ziek te worden. Ze bakt ze zelf nog veel lekkerder. Misschien was 't om die wijn. Dat zou kunnen zijn. Daar had ik nog niet aangedacht, Muk. 't Zou toch wel kunnen.’

‘Och toch! Och toch! Je zou toch zeggen!’ riep Muk opeens. En hij moest lachen, lachen, dat hij ervan in 't mos rolde.

‘Die koeken schijnen jou goed gedaan te hebben, Muk. En die wijn ook.’

‘Ja, 't smaakte me zeker zo goed als die spullen uit Luilekkerland.’

‘Dat heb ik je immers wel gezegd. Als je het eten door hard werken verdient, dan smaakt het veel beter, dan dat

[pagina 50]
[p. 50]

je alles zo maar kunt pakken, alles wat je hartje begeert.’

Zo pratend en lachend stapten ze verder. Er waren onderweg nog heel wat schone dingen te zien. Puk stond aanhoudend stil, om dat schoons te bewonderen. Muk gaf daar zo heel veel niet om. Alleen als hij 'n hertje of 'n ree zag lopen, dan keek hij die na. Dat vond hij pas prachtige dieren. Die konden zo hard lopen als 'n bliksemtrein.

Opeens hoorden ze 'n angstige schreeuw van uit het bos. Ze keken alle twee verschrikt op. Wat zou dat nou weer zijn? Ze stonden beiden stil. Daar was 't weer. 't Klonk akelig door de stille bomen.

Puk en Muk keken mekaar aan van: wat doe jij? en wat doe jij? En toen stapten ze samen dieper het bos in, op zoek, wat dat wel zou zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken