Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1 (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1
Afbeelding van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.84 MB)

Scans (5.30 MB)

ebook (5.51 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Illustrator

Carl Storch



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1

(1937)–A.J.F. van Ostaden–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 129]
[p. 129]

16. De goede kapitein.

Puk en Muk waren 's morgens present bij den kapitein. Ze wensten den man goeie morgen, zoals nette kinderen dat doen.

‘Zo, zo, jongens, ben j'al wakker? Als je 'n beetje groter waart, dan zou ik je graag voor matroosjes hebben. Kerels die 's morgens zo vroeg uit de veren kunnen, daar houd ik van. En jullie heetten Puk en Muk, is 't niet? Had je dat gisteren niet gezegd?’



illustratie

‘Ja kapitein, Puk en Muk van Klaas Vaak.’

‘Nu zullen we 'ns op de kaart kijken waar jullie eigenlijk thuis hoort.’

De kapitein nam 'n kaart,

‘U moet maar 'ns kijken naar Luilekkerland, daar wonen wij dicht bij. Het derde straatje er achter.’

De kapitein zocht en zocht en bleef maar zoeken. Nergens vond hij Luilekkerland.

[pagina 130]
[p. 130]

‘En staat er de mosselenzee niet op?’

‘Wat! Wie! Welk! De mosselenzee? Daar heb ik van me leven nog nooit van gehoord. En ik ken alle zeeën die er zijn. Dat moet ik weten, omdat ik kapitein ben.’

‘Da's raar,’ zei Puk, ‘bij ons thuis hebben we 'n landkaart en daar staat alles op behalve 't land van de mensen. Sprookjesland ook al. En waar Boeboe woont. En de weg waarmee je naar Transvaal gaat.’

‘Transvaal, Transvaal, ik geloof dat ik daar wel 'ns ooit geweest ben.’

De kapitein zei toen tegen den stuurman: ‘Dadelijk de boot zo dicht mogelijk bij land.’ En toen tegen Puk en Muk:

‘Ja jongens, je afzetten aan land, dat kunnen we niet. We kunnen met onze boot niet zo dicht aan wal komen. Dan zouden we misschien op de rotsen lopen of in 't zand vastraken. Maar ik heb er iets op gevonden om jullie droog aan land te krijgen. Als je daar bent, vin' je de weg zelf wel verder.’

‘Dank u wel, kapitein, dank u wel, kapitein!’ riepen Puk en Muk, voor ze wisten hoe de landing geschieden zou.

De kapitein ging in 'n ander gedeelte van het schip. Even later kwam hij terug met 'n grote fles.

‘Zie 'ns hier, jongens, daar gaan jullie alle twee nou fijntjes in, de stop er op, en zo drijft jullie zeeboot naar de kant.’

‘Hoera!!! Hoera!!!’ riepen Puk en Muk. ‘Dat zal fijn gaan.’

De kapitein deed de stop van de fles. De hals was wijd genoeg om Puk en Muk door te laten. De twee broertjes schoven, de een na den ander, er in.

‘Dat zit lekker, hé. Nou, hou je goed hoor! En veel

[pagina 131]
[p. 131]

groeten aan Klaas! En je moet maar goed de kant uitduwen, waar je heen wilt!’

‘Dank u wel, kapitein, voor alles wat u deed voor ons!’

De stop ging er op, goed vast, dat hij geen water kon doorlaten. Boven op de stop, stak de kapitein 'n speld met 'n vlagje, waar met inkt op geschreven stond: P & M. Dat betekende natuurlijk: Puk en Muk.

Toen de fles in zee kwam, namen de golfjes haar dadelijk

illustratie

mee. Nog lang stond de kapitein te wuiven naar z'n kleine vriendjes.

Puk en Muk duwden maar.

't Was, duw je niet, dan heb je niet.

En ze dreven zo heerlijk. 't Zou niet lang meer duren of ze zouden ergens op 't strand aankomen. Dan waren ze die grote, grote zee ook over en konden ze op hun gemak de reis voortzetten. 't Was er erg gezellig daar binnen. Ze zaten midden in 't water, zagen alles en werden toch niet nat.

Maar daar begon de fles te schommelen.

[pagina 132]
[p. 132]

‘Niet zo hard duwen, Muk, dadelijk slaat de fles nog om, pas toch op man!’

Muk hield helemaal op met duwen, maar de fles hield niet op met schommelen.

't Kwam ook niet van 't duwen, dat zouden ze gauw genoeg ondervinden.

De zee was lang zo kalm niet als daar straks. De golfjes waren groter en hadden witte kopjes.

‘Dat gaat er gek uitzien, Muk.’

‘Dat zou ik ook denken, Puk. 't Is net of er storm komt. En we gaan terug in plaats van vooruit.’

‘'t Ziet er slim uit; wat moet dat worden! En nu waren we er bijna.’

‘Maar stilletjes blijven hopen. Misschien is er nog wel uitkomst. Als nu de wind maar naar het land stond, was 't juist goed voor ons, dan werden we het strand op geslingerd. Maar nu komt die van 't land af.’

‘Daar is toch niet tegen te vechten. 'n Groot schip kan nog niet tegen zware storm in; dan wij zeker niet. En...’

Maar verder kwam Puk niet. De fles werd door 'n golf opgenomen en 'n eind verder in zee geslingerd. Puk en Muk rolden door mekaar.

Als dat maar één keer gebeurd was, had 't er nog al door gekund, maar 't bleef aan de gang. 't Ging altijd omhoog en omlaag. Nu eens zat de fles meters hoog op de top van 'n golf, 't volgend ogenblik werd ze de diepte in gestuurd. En al maar door draaide de fles. Geen ogenblik meer was ze in rust.

Geen wonder dat Puk en Muk van hun stukken raakten. Ze wisten niet meer of ze nog leefden, ze waren helemaal buiten kennis.

[pagina 133]
[p. 133]

De storm hield heel de avond en heel de nacht aan. Tegen de morgen van de volgende dag ging hij zoetjesaan liggen en werd de zee weer kalm. En de fles natuurlijk ook.

't Moet wel 'n fles van buitengewoon sterk glas zijn geweest. En dan zou ze nog stuk geslagen zijn, als ze hier of daar op 'n rots was terecht gekomen.

Maar dat is gelukkig niet gebeurd, anders hadden we van Puk en Muk niets meer gehoord.

Toen tegen de middag de zee zo glad lag als 'n spiegel zei Baas Jansen tegen z'n vrouw:

‘Vrouw, ik zal er maar weer op uittrekken. Ik ga vissen.’

‘Och nee,’ zei vrouw Jansen, ‘blijf thuis. 't Is pas weer zo'n storm geweest. Je zult nog verongelukken man.’

‘Maar vrouwtje-lief, de storm die voorbij is, zal mij geen kwaad meer doen. Dus ik ga. Tot strakjes en zorg dat de koffie klaar staat.’

Baas Jansen trok op, met 't visnet over de schouder, en z'n aarden pijpje in de mond. Zo ging hij naar z'n bootje dat stevig vastgemeerd lag.

Hij gooide 't net de boot in, haakte los en toen roeide hij met ferme slagen de zee in. Er was geen ziertje wind, 't zeil kon hij niet gebruiken.

Onder 't roeien zat de baas maar te praten in zich zelf.

‘'t Is tegenwoordig iets om aan de eet te blijven. Ik hoop maar, dat ik deze keer wat gelukkiger ben dan eergisteren; toen kwam er te veel klein goed in m'n net. Da's maar graat met 'n velletje er over. Nee, ik moet van die lieve jongens hebben, waar je hele ponden af kunt snijden. Als je die maar 'n paar hebt, ben je weer goed af voor 'n dag of twee. En dan nog 'n stelletje om te verkopen, zo komt er nog wat geld bij mekaar ook. Dat kan ik op de dag van vandaag

[pagina 134]
[p. 134]

heel goed gebruiken, want als de oude dag er is, en er niet meer te werken valt, moet er toch ook gegeten worden. Onze Lieve Heer is er ook nog, da's waar, maar die heeft niet voor niets gezegd: In 't zweet van uw aanschijn zult gij uw brood eten. Verdraaid, wat zweet ik er al van!’

Baas Jansen streek 'ns met z'n zakdoek door 't gezicht. Hij was aangekomen bij de grote inham, waar de zee 'n eind 't land in ging. Daar zou na de storm van gisteren wel

illustratie

wat te vangen zijn. Dat had Jansen al meer ondervonden. Daarom was hij er zo gauw mogelijk op uitgetrokken. Want de andere vissers wisten dat ook, en daarom wilden hij ze allen vóór zijn.

En dat was hij. Hij was er helemaal alleen. Dadelijk ging hij aan de slag. Het net ging de zee in; de visser stopte nog 'n vers pijpje, en dan maar geduldig wachten en wat uitrusten.

[pagina 135]
[p. 135]

Toen zijn net 'n minuut of tien onder was geweest, begon hij 't in te halen. Dat was pas werken. Had hij nu maar 'n knechtje dat 'm wat helpen kon. Maar zoveel verdiensten had Baas Jansen niet, dat er dat nog over kon schieten.

Hij scheen goeie buit te hebben. 't Net was bepaald zwaar. Ha, daar zag hij er al 'n paar spartelen, van die grote bazen, die hij juist zo graag had. Wat gingen de kerels te keer. Ze sloegen met de staarten dat 't 'n lust was.

illustratie

Dat hielp allemaal niets, gevangen was gevangen. Wat bij Baas Jansen in 't net zat, kwam mee boven.

Wat glunderde de visser! 't Was ook 'n goede vangst en dat de eerste keer al.

Maar wat was dat daar? Wat haalde hij nu mee naar boven? 'n Fles!

Dat was niet de eerste keer dat hem zo iets overkwam, vooral na de storm. Hij haalde wel eens bussen en flessen

[pagina 136]
[p. 136]

op met briefjes er in. Die waren afkomstig van gestrande schepen. Maar zo'n rare fles had hij nog nooit getroffen. Jansen spande al z'n krachten in. Misschien waren er mensen in nood, en moest er geholpen worden.

Toen 't net binnen was, pakte hij dadelijk de fles beet. Maar zag hij wel goed? Zaten daar binnen 'n paar kereltjes in?



illustratie

Hij wreef zich 'ns goed door de ogen en keek toen opnieuw. Ja, echt hoor, daar zaten twee heel kleine piep-mannetjes. Wat moest dat betekenen. Ze leven waarachtig! Kijk, nou vertrokken ze hun snuitjes. Wie heeft er ooit zo iets gezien, twee kleine baasjes in een fles.

In vissen had Baas Jansen nu geen zin meer. Zo haastig mogelijk zette hij zich neer op de bank. Met krachtige

[pagina 137]
[p. 137]

slagen roeide hij weer naar huis. De fles had hij tegenover zich staan en die hield hij maar voortdurend in de gaten. 't Was werkelijk 'n raar geval.

Vissers die Baas Jansen zagen terugkeren, dachten: Die heeft z'n slagje weer geslagen en heeft 'n goeie vangst binnen.

Toen hij z'n schuit had vastgelegd, ging hij zo gauw mogelijk met z'n vis en z'n fles naar huis.

De vrouw hoorde achter 't huis haar man bezig. Ze dacht: zou er volk zijn? Haar baas kwam toch nooit zo vroeg terug. Misschien iets vergeten.

Ze zou 'ns gaan kijken, maar dat was niet meer nodig: Daar stond de baas zelf al op de vloer.

‘Wat is dat nou!’

‘Wel vrouw, ik! Baas Jansen, je man! En heb je de koffie al klaar?’

‘Natuurlijk niet. Wie kan daar nou op rekenen dat je zo gauw terug bent.’

‘Maar wat hou je daar achter je rug verborgen. Heb je zo'n schone vangst gehad?’

Hij hield z'n vrouw de fles voor.

Wat schrok die, zeg!

Maar toen ze goed gekeken had, zei ze:

‘Och hoe lief! Hoe komen die twee in de fles? Haal ze er 'ns uit man.’

‘Nee vrouw, je weet, als wij iets op zee vinden, moeten wij dat inleveren, zoals we 't gevonden hebben. Als we er de stop afhalen en 'm er dan later niet meer op kunnen krijgen, wat dan?’

‘Daar weet immers niemand iets van, of er 'n stop op heeft gezeten, ja of nee.’

[pagina 138]
[p. 138]

‘Zo zo! Maar ik laat me'r niet inlopen. Als er geen stop op was, dan waren die twee toch verdronken geweest. Zo slim ben ik nog wel, dat ik dat snap. Je moet je nieuwsgierigheid maar bedwingen, vrouwlief. Misschien hoor je er later nog wel meer van.’

Puk en Muk hadden hun bedroefde gezichten afgezet. Ze waren nog wel niet helemaal goed fris, na die schommel-en-draai-partij op zee, maar ze begrepen, dat ze nu gered waren. Ze zouden maar afwachten wat er met hun gebeuren zou.

‘Dag Puk!’

‘Dag Muk!’

‘We zijn toch ten laatste de zee over.’

‘Maar wat nu?’

‘Ja, dat weet ik ook niet. Laten we maar net doen of we heel blij zijn. Hoe vrolijker 'n zieke is, hoe eer hij ook beter is, heb ik wel 'ns horen zeggen.’

‘Toe maar, ik zal je zin maar weer doen. Hier rond m'n hartje ben ik anders niets lekker.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken