Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1 (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1
Afbeelding van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.84 MB)

Scans (5.30 MB)

ebook (5.51 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Illustrator

Carl Storch



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Reizen van Puk en Muk. Naar het land van de mensen. Deel 1

(1937)–A.J.F. van Ostaden–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 139]
[p. 139]

17. Spionnen.

Baas Jansen stapte met de fles naar den kapitein van de soldaten. De soldaten waren de baas in 't land, omdat er oorlog was in de buurt.

Jansen had de fles in 'n krant gedraaid. De mensen op straat hadden er ook niets mee nodig en dan zou hij zoveel bekijks hebben gehad, dat er misschien nog soldaten of politie bij te pas kwamen. En met politie en soldaten had Jansen liefst zo weinig mogelijk te doen.

Voor Puk en Muk was 't goed dat hij er 'n krant en niet 'n ander papier had omgedraaid. Nu hadden ze nog iets te lezen.

‘Kijk 'ns wat hier staat, Puk.’

En Puk las:

‘Ons land is nog niet in oorlog. Alle vreemdelingen, die er verdacht uitzien, moeten worden aangehouden. Men kan tegenwoordig niet voorzichtig genoeg zijn. 't Loopt overal vol spionnen, die 't land komen afkijken. Zulke lui moeten dadelijk over de grens worden gezet.’

Dat stond er allemaal te lezen.

‘Ik ben blij Puk.’

‘Zo? Waarom?’

‘Omdat 't hier geen oorlog is. Ik heb 't mijne nog niet van die oorlog. Jij hebt dat allemaal mooi uitgelegd, maar...

De krant werd van de fles gedaan. Ze dachten: wat zou er nu komen?

Jansen stopte 't papier in z'n zak en stapte met z'n fles 'n groot gebouw binnen.

Aan een schildwacht die er stond, vroeg hij om den kapitein te spreken.

[pagina 140]
[p. 140]

‘Recht vooruit! Derde deur! Driemaal kloppen!’

Jansen tikte aan z'n hoed en stapte naar de aangewezen deur. Hij klopte drie keer.

‘Binnen!’ klonk 't nors.

Baas Jansen maakte de deur open, en met zijn pijp en hoed in de ene hand, en de fles in de andere, ging hij de kamer binnen.

Daar vond hij 'n heer, 'n kapitein, die aan tafel zat te schrijven en niet opkeek. Terwijl stond de visser met z'n hoed te draaien, want hij voelde zich niet goed op z'n gemak.

‘En?’ zei ten laatste die hoge baas.

‘Ja, meneer de kapitein, zal ik maar zeggen, hier is 'n fles, zal ik maar zeggen, die heb ik zo gerekend opgevist, zal ik maar zeggen.’

‘Zo, visser, en wat zal je zo nogal meer zeggen?’

Baas Jansen wist nu helemaal niets meer te vertellen Maar toen de kapitein de fles 'ns goed gezien had, werd hij vriendelijker, vooral toen hij zag, dat er binnenin leven zat. Hij kwam van achter z'n tafel uit om de fles 'ns wat nauwkeurig te bekijken.

‘Zo vadertje, en je hebt die fles opgevist?’

Nu kreeg Baas Jansen de spraak weer terug.

‘Ja, meneer de kapitein, zo op de voormiddag, zal ik maar zeggen, en nou ben ik er maar dadelijk mee naar hier toe gestapt, zal ik maar zeggen.’

‘Dat is heel wijs gedaan man. Je hebt 't land waarschijnlijk 'n grote dienst bewezen.’

En toen de kapitein dat zei, keek hij zo ernstig, dat baas Jansen het zelf geloofde.

‘Dat zullen we eerst 'ns even aantekenen.’

De kapitein ging zitten bij z'n schrijftafel.

[pagina 141]
[p. 141]

‘Hoe is je naam, vadertje?’

‘Jansen, meneer de kapitein.’

‘Je voornaam?’

‘Jaap. Maar gewoonlijk zeggen de mensen maar: Baas Jansen.’

‘Beroep?’

‘Visser.’

‘Kijk, kijk, ben jij die Baas Jansen? Al veel van gehoord. En je adres?’

‘Pruimenstraatje. No 11.’

‘Goed. Op welk uur heb je 't gevonden?’

‘Zo tussen elf en twaalf zal ik maar zeggen.’

‘En nou hoef je niets meer te zeggen. We zullen de zaak hier ernstig onderzoeken. Dan hoor je er later nog wel iets van.’

Dat onderzoek begon met 't openen van de fles.

‘Sluit jij de deur eventjes, visser, je kunt nooit weten.’

Die zorg van den kapitein was niet nodig geweest, hij kon de stop nog niet eens los krijgen.

‘Verdikkie! wat zit er dat ding vast op. Nu snap ik, dat daar binnen geen druppeltje water te zien is!

Er kwam nog 'n mes bij te pas, en toen eindelijk, eindelijk kwam hij los, hoor.

Baas Jansen dacht: als die overal zoveel werk mee heeft, dan weet ik het wel.

‘Dat is vast klaar!’ zei de kapitein met 'n lach. ‘En nou, jullie er uit!’

De fles ging onderstboven, en met de vlakke hand klopte de kapitein op de bodem.

Muk kwam 't eerst voor de dag. Och arm, hij viel er uit als 'n zakje zout, plof op de grond. Puk had 't beter uitge-

[pagina 142]
[p. 142]

keken. Die vond 't altijd nog te vroeg om z'n hals te breken. Muk had zich bezeerd, maar hij stond toch gauw naast Puk.

De kapitein zette zich in de houding en keek of hij 'n heel regiment ging kommanderen.

‘Wie zijn jullie?’ klonk z'n barse vraag.

‘Ik ben Puk, meneer de soldaat!’

‘En ik ben Muk, meneer de soldaat!’

Woedend stapte de kapitein de kamer op en neer. ‘Meneer de soldaat! Meneer de soldaat! Zie je dan niet, dat je met 'n kapitein te doen hebt?’



illustratie

En toen opeens tegen Baas Jansen: ‘Jij kunt gaan, visser, je kunt hier niets meer uitrichten.’

Baas Jansen vond den kapitein weer erg onvriendelijk en daarom zag hij maar gauw weg te komen.

Vrouw Jansen stond haar man aan de deur al op te wachten.

‘En hoe zit 't nou?’

‘Ze heten Puk en Muk.’

‘En verder?’

[pagina 143]
[p. 143]

‘Verder weet ik er ook niets van.’

‘Nou, da's ook mooi! Weet je dan niet, waar die luitjes vandaan komen?’

‘Welnee vrouw, ik weet niets helemaal niets, dan alleen dat ze Puk en Muk heten. Ik was blij dat ik er tussen uit kon. Maar als ik de volgende keer weer zo'n fles vind, zal ik ze jou laten wegbrengen. Dan heb je kans dat je door die lui daar op de keien wordt gezet.’

Knorrig ging Baas Jansen naar achter, z'n netten schoonmaken. Vrouw Jansen was helemaal niet tevreden; ze kon nu niets aan haar buren vertellen over de heerlijke vondst van haar man.

Puk en Muk stonden nog stilletjes bij den kapitein die maar steeds op en neer liep met grote stappen.

‘Zo, zo! zijn jullie Puk en Muk? En dat komt maar stiekum het land binnen om hier de boel af te kijken, hé! Om dan later terug te komen, als je van ons land alles verraden hebt.’

Puk en Muk wisten niet, wat ze allemaal hoorden.

‘Da's waar ook, dat heb ik vergeten.’ bromde de kapitein in zich zelf. ‘Wie weet, wat voor ziekten die lui meebrengen! Roodvonk, pokken, ja de pest misschien wel. Gauw even dokter Krullemans opbellen om te laten ontsmetten.’

Daar ging de telefoon.

‘Met wie?’

‘Dokter Krullemans van het Rode Kruis.’

‘Dokter, zoudt u niet even willen komen op de hoofdwacht. Er zijn 'n paar verdachte vreemdelingen gearriveerd. 't Lijken me rare sujetten. Zoudt u ze niet kunnen ontsmetten: dat zal voor de algemene veiligheid wel het beste zijn.’

‘Goed kapitein, ik ben zo dadelijk bij u. Adjuus!’

[pagina 144]
[p. 144]

‘De groetjes, dokter.’

'n Minuut of tien later stond de dokter al op de vloer, met 'n grote ontsmettingsfles bij zich.

Hij werd dadelijk bij Puk en Muk gebracht. Heel onverwacht begon me daar die dokter Krullemans te spuiten, dat de jongens midden in de wolken stof zaten. Puk deed gauw z'n paraplu open. Maar dat baatte niet veel.

‘Atsjie, atsjie,’ wat moesten ze toch niezen, toen ze dat kriemelgoed in hun neus kregen. De dokter vond 't pas goed toen heel z'n fles leeg was.



illustratie

‘Nu zijn ze helemaal onschadelijk, kapitein,’ verzekerde de goede man en ging weer heen.

's Avonds stond er 'n groot stuk in de krant. Met dikke letters stond er boven: Groot nieuws.

Van morgen zijn aangehouden twee verdachte vreemdelingen. Ze probeerden ongemerkt het land binnen te komen, maar ze zijn nog juist op tijd gesnapt. Toen visser Jansen uit 't Pruimenstraatje alhier, aan 't vissen was, haalde hij

[pagina 145]
[p. 145]

in z'n net 'n fles op, waarin twee kereltjes waren opgesloten. De fles sloot zo goed, dat de stop geen druppeltje water had doorgelaten. Door het moedige optreden van Baas Jansen en den kapitein van de wacht, is ons land voor 'n groot ongeluk gespaard gebleven. Misschien zaten we anders vandaag reeds diep in de ellende van de oorlog. Hulde aan deze dappere mannen.

Het stuk werd gelezen, en nog 'ns gelezen.

De mensen die er meer van wilden weten, trokken naar 't Pruimenstraatje, om Baas Jansen uit te horen. De goeie Baas Jansen vond dat allemaal erg vervelend. Maar vrouw Jansen was 't pas echt naar de zin. Ze vertelde honderd uit, en toch wist ze alleen maar, dat het Puk en Muk waren. Hoe meer volk, hoe meer ze vertelde. En die mensen vertelden alles weer verder, en ze deden er natuurlijk nog 'n schepje bij.

Het kwam zover, dat er al gesproken werd over kanonnen en machine-geweren die aan de grens klaar stonden, en 'n leger van over de honderdduizend man.

Puk en Muk wisten van al die vertelseltjes niets, anders zouden ze er misschien 'ns om gelachen hebben, dat de mensen zich zo druk maakten op niets. Nee, zij waren alleen maar nieuwsgierig wat er nu weer met hen zou gebeuren. De kapitein had al gepraat van den rechter en de rechtbank, en van levenslang zitten, en weet ik-wat-al-meer. Maar zij snapten niet waar dat allemaal over ging.

‘Je hele leven zitten, Puk. Maar waarvoor hebben we dan onze benen gekregen. Die zijn toch om te lopen. Onze goeie ome Klaas is zo oud, en toch zit die niet 'ns heel de dag. En dan op 'n rechtbank zitten. Als we dan toch moeten zitten, dat ze ons dan maar 'n stoel geven. Wat jij?’

[pagina 146]
[p. 146]

‘Dat vind ik ook, Muk. Maar ik wou, dat we hier vandaan waren. In 't flesje op de zee, was 't niet alles, maar hier is 't ook niet veel.’

Ze bleven stil bij mekaar zitten. Ze zouden maar afwachten wat er met hen gebeuren zou.

Dat was het enige wat ze doen konden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken