Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Princeliicke deuiisen (1615)

Informatie terzijde

Titelpagina van Princeliicke deuiisen
Afbeelding van Princeliicke deuiisenToon afbeelding van titelpagina van Princeliicke deuiisen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (26.62 MB)

ebook (32.08 MB)

XML (0.54 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

emblematiek
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Princeliicke deuiisen

(1615)–Claude Paradin, Gabriel Simeon–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

CCX. Frons hominem praefert.

 
Alsulcke schoonheyt is heel boven allen wensch,
 
Wanneermen seggen mach, Dat voorhooft vvijst een mensch.


illustratie

 
Den goeden schijn vereert een die geen deucht en heeft:
 
En hij wort goet geacht, tot dat hij teecken geeft
 
Van sijnen quaden aert, door sijne boose daden.
 
Dan weer, den quaden schijn can alle goede schaden:
 
Want om te toonen dat een goet man, quaet van schijn,
 
Sulx is al niet en schijnt, doet hij dick lange pijn.
[pagina 448]
[p. 448]
 
Goet schijnen en goet zijn, sal iemant selden erven.
 
Soo ist den best goet zijn, maer goeden schijn te derven.

Anders.

 
Veel beter ist dat deucht een leelick lijf verschoont,
 
Dan dat een lichaem schoon door ondeucht wort gehoont.
 
Den ouden Socrates, die wijsse van Athenen,
 
Was soo mismaect van lijf, dat al sijn deuchden schenen
 
Gantsch tegen sijnen aert. Maer die hem dat verweet,
 
Die gaf hij met een woort in't cort sijn recht bescheet:
 
Ick kent, ik souw voorwaer soo als ghij segt nu wesen,
 
Maer ick wil met verstant mijn lijfs gebreck genesen.

Anders.

 
Een man van goet verstant, heel ros, iae root, van baert,
 
Als hem verweten wiert, dat hij quaet was van aert,
 
Antwoorden rechtte pas, met onverstoorden moet,
 
Oft mijn hayr wil, oft niet, ick ben, en ic blijf goet.

Anders.

 
Is iemant schoon van lijf, die moet de deugt beminnen,
 
Op dat sijns siels gebreck sijn lijf niet en beschaem:
 
Is iemant aen sijn lijf niet fraey, maer onbequaem,
 
Die moet sijns lijfs gebreck met sijns siels deugt verwinnen.

DE gene die vande Fysiognomie (dat is, De Const van te ordeelen der menschen aert nae het wtwijsen van sijnen wtterlicken schijn des aensichts oft ander leden) gheschreven hebben, ende selfs Aristoteles, seggen onder ander dingen, dat het Voorhooft van den mensch de bequaemste teeckenen heeft, waer bij datmen seer lichtelijcken kennen can, hoe danich dat zijn de zeden, ende de complexie, der naturen, oft eyghen aert van den mensch. Want een eng voorhooft bediedt dat den mensch onwijs is, vuyl, onnut, oneerlick, ende gulsich, als zijn de Verc-

[pagina 449]
[p. 449]

kens: Een te seer groot voorhooft beteeckent dat den mensch grove herssenen heeft, ende oock bot verstant, gelijck de Ossen: Het voorhooft dat wat lanckworpich is, beteeckent een vriendelick, goedertieren, sachtmoedich mensch, bequaem om haest te leeren ende te begrijpen het gene dat hij begeert: Al te leeg, beteeckent cleynmoedicheyt: Invallende, oft diepwtgehoolt; oft al te ront, ende te verheven, bediedt een ijdeltuyt, plaeyeraer, oft sot: Plat, bediedt eergierich ende verwaent: Cael in't midden, haest gram: Vol rimpelen, droomachtich, ende vol gedachten: Sacht, lieftalich, ende die genegen is om een iegelic vrientschap te doen: Rouw, ende oneffen, oft clompich, ende vol putten op verscheyden steden, loos, erch, gierich, ende quaet-sot: Effen ende gelatt, stout, onvertsaecht, vrijmoedich, weynich achterdenckende, onbeschaemt: Viercant ende tamelijcken groot, deugtsaem, vroom, wijs, ende grootmoedich. Alle welcke bediedinghen zijn een oorsake geweest, dat ick de tegenwoordige Devijs gemaeckt heb, te weten, Frons hominem praefert: dat is, Het voorhooft toont den man.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken