Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De kinderen van het Achtste Woud (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van De kinderen van het Achtste Woud
Afbeelding van De kinderen van het Achtste WoudToon afbeelding van titelpagina van De kinderen van het Achtste Woud

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.05 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Illustrator

Peter van Straaten



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De kinderen van het Achtste Woud

(1977)–Els Pelgrom–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 59]
[p. 59]

Het bokje

Het was nu heel vol in het huis. Grote mensen nemen veel plaats in en maken een hoop drukte.

In de keuken was voor Noortje niet veel meer te doen. Vrouw Wolthuis deed niets liever dan werken en haar dochters hadden geleerd alles net zo te doen als hun moeder. Zelfs de oude Buurvrouw lette op of zij ook iets doen kon. Ze schoof de stoelen recht om de tafel, of ze borg de kopjes in de kast. En zo, met allerlei kleine karweitjes, maakte zij zich nuttig in de keuken. 's Morgens al heel vroeg zag het huis er schoon en opgeruimd uit. Voor tante Janna alleen was het werk te veel geweest; nu was er geen werk genoeg voor al die handen.

Wanneer Noortje, net als eerst, een mes pakte en bij de aardappelmand ging zitten om te helpen schillen, werd ze weggestuurd. En als ze wilde helpen met afwassen, zeiden Alie en Dinie Wolthuis dat ze niet zo in de weg moest lopen. ‘Ga toch spelen, jij!’ zeiden ze dan. Al de eerste morgen nadat ze gekomen waren, hadden ze Noortje de keuken uit geduwd en gezegd: ‘Hoor eens, kleine kinderen kunnen we hier niet gebruiken, hoor!’ Maar het vervelendste was wel dat die twee meisjes zo vaak ruzie maakten met hun vader.

Noortje vond het helemaal niet prettig met al die nieuwe mensen erbij. Ze was blij, toen ze weer eens alleen met tante Janna de middagafwas mocht doen, omdat Alie en Dinie voor een boodschap naar het dorp waren gegaan.

‘Gisteren was er een heleboel hutspot over. En 's avonds hebben we geen warme hap bij het brood gehad. Hebt u het aan de varkens gegeven?’ vroeg Noortje aan tante Janna.

‘Aan de varkens? Nee hoor!’ Tante Janna lachte. Noortje begreep er niets van.

Die hele morgen had een wasketel vol snert op het fornuis staan pruttelen. Dat rook zo lekker dat je maag er vanzelf van ging knorren. Toen ze allemaal van tafel waren opgestaan om weer aan het werk te gaan was die wasketel nog bijna tot de helft toe vol.

[pagina 60]
[p. 60]

Er werd op de deur geklopt en twee vrouwen en een man kwamen binnen. Ze kwamen uit Utrecht, vertelden ze, en had de boerin misschien ook wat te eten voor ze? Ze hadden al in twee dagen niets gegeten dan een paar korsten oud brood.

‘Gaat u maar zitten,’ zei tante Janna en ze zette schone borden voor de vreemdelingen neer. Die zagen er moe en afgetobd uit, hun ogen traanden in de warmte van de keuken en hun neuzen zagen rood. Hun wangen waren bleek en ingevallen. Zwijgend zaten ze te eten, terwijl tante Janna en Noortje verder gingen met afwassen. Je kon wel zien dat ze de erwtensoep lekker vonden. Ze hadden al twee borden op en tante Janna vroeg of ze misschien nog meer wilden hebben.

‘Er is nog genoeg hoor,’ zei ze, ‘u kunt gerust een derde bordje krijgen.’

De vrouwen schudden allebei verlegen het hoofd. ‘Ik kan niet meer,’ zei de ene lachend, ‘maar het is heerlijk, hoor.’

Tante Janna deed nog een flinke schep soep in het bord van de man en hij bracht weer, nu veel langzamer dan eerst, de lepel naar zijn mond.

Het was warm in de keuken. Zusje lag te slapen en maakte zachte snurkgeluidjes. Gerrit zat bij de tafel op een lei te tekenen; de griffel kraste en piepte. De wekker op de schoorsteen tikte hard.

Noortje voelde zich moe en slaperig. Ze hoorde hoe de ganzen voor het raam langs gingen. De ganzen praatten zachtjes met elkaar, de geluiden kwamen diep uit hun keel, op de maat van hun schommelend lopen. De vreemde mensen waren klaar met eten. Ze stonden op en bedankten tante Janna. 't Was niet prettig voor ze dat ze die warme keuken weer verlaten moesten.

De pan met erwtensoep was nog lang niet leeg. Tante Janna goot de soep in een wit emaille emmertje en bracht het naar de kelder.

 

Aan het eind van de middag, als de zon onderging, had Evert veel te doen en dan hielp Noortje hem.

Eerst riepen ze om het hardst: ‘Kiep! kiep, kiep, kiep, kiep!.’

[pagina 61]
[p. 61]

Dan kwamen de kippen aanhollen en in een paar minuten pikten ze al het voer op. De kippen bleven nog een tijdje in de grond wroeten, want ze wilden geen korreltje laten liggen. Intussen haalden Evert en Noortje de eieren uit de leghokjes, en als dat klaar was, joegen ze de kippen naar binnen en lieten het luikje dichtvallen, zodat ze veilig opgesloten waren voor de nacht.

De ganzen gingen uit zichzelf al in het nachthok, die wilden slapen zodra het donker werd.

In de schuur was ook een kleine stal waarin een geit en een bokje stonden. Ze kregen 's avonds hooi en water. Het was een gewoonte geworden dat Evert de geit voerde en Noortje de bok.

‘Wat vreet die bok toch veel,’ zei Evert. ‘Hij vreet verdomme nog meer dan de geit. En hij krijgt niet eens jongen.’

Noortje begon te lachen. ‘Zonder de bok kan de geit geen jongen krijgen,’ zei ze, ‘dat weet je net zo goed als ik.’

‘Ja, goed, maar hij vreet te veel. Geef hem vandaag maar eens niets. Kom hier, beestje, jij gaat in een ander hokje.’

Een oud hek was schuin in een hoek van de schuur neergezet. Daarachter zette Evert het bokje neer. Het blaatte angstig en stootte met zijn horentjes tegen de planken van het hek. Noortje stond er geschrokken naar te kijken. Het bokje was nog maar een klein dier, hij was niet meer dan een jaar oud. Ze vond hem zo lief, hij keek altijd zo vrolijk. En waarom mocht hij nu geen eten hebben?

‘Ik geef hem toch eten,’ zei ze boos.

‘Het mag niet, Noortje,’ zei Evert, ‘mijn vader heeft het gezegd.’

‘Waarom dan niet?’

‘Dat mag ik niet zeggen. Nou, vooruit, als je belooft dat je niet laat merken dat je het weet, zal ik het vertellen. We gaan hem slachten, clandestien slachten, zie je. Niemand mag het weten.’

‘O!’

‘Zul je je mond houden?’

‘Ja. Maar waarom mag hij dan niet eten?’

‘Omdat het zonde is van het voer. Hij verteert het toch niet meer.’

[pagina 62]
[p. 62]

Zelfs die winter, toen er zoveel honger werd geleden, mocht een boer niet zo maar een van zijn eigen beesten slachten. Er moest een echte slachter bij komen en een keurmeester. Als je dat niet deed, was dat strafbaar en het vlees werd weggehaald. En als de Duitsers van de slacht hoorden, zouden zij het vlees weghalen. Daarom wilde Everingen het bokje clandestien, dus in het geheim, slachten.

Noortje durfde niet naar het diertje te kijken. Ze wist heel zeker dat hij begreep wat er gezegd werd. En het was zo gemeen wat ze deden! Ja, dat hij geslacht moest worden kon ze wel begrijpen. Maar dat hij daarom geen eten meer kreeg was gemeen, dat was wreed.

Ze hield het niet langer uit in de schuur. Ze liep naar buiten en ging tegen de muur geleund staan nadenken. Even later kwam Evert naar buiten en ging zonder haar te zien terug naar de deel. De maan was nog niet op, maar er waren al een paar sterren. Ze hoorde het bokje in zijn stal mekkeren. Toen holde ze naar het huis en sloop op haar tenen naar binnen.

Op de deel lag al een berg hooi klaar voor de koeien. De baas, Henk en Evert waren aan het melken. Ze hoorde het suizen van de melk in de emmers en de stem van de baas, die zachtjes tegen de koe zat te mopperen, omdat het beest met de staart vol stront langs zijn pet zwaaide. Vlug pakte Noor een armvol hooi en ging terug naar de schuur.

Het bokje mocht geen honger hebben, ook al moest hij dan geslacht worden. In het halfduister stond ze te luisteren naar zijn malende kaken. Ze krabbelde hem tussen zijn horentjes en kietelde hem onder zijn sikje. Dat vond hij prettig; hij sabbelde op haar vingers en stootte met zijn harde kopje tegen haar buik, zonder haar pijn te doen. Terwijl hij van het lekkere hooi stond te eten, ging ze op haar hurken bij hem zitten en sloeg een arm om zijn nekje. Ze keek in zijn vreemde gele oog, waarin een recht zwart streepje was en niet een ronde stip, zoals bij de meeste dieren.

Hij keek Noortje aan met dat vreemde oog, en het leek of hij aan dingen dacht waar zij nog nooit van had gehoord.

[pagina 63]
[p. 63]

's Avonds stond er een grote ronde maan aan de hemel en er waren miljoenen sterren. Evert en Noortje waren buiten; ze zagen Henk onder de kale appelboom voor het huis staan. De maan en de sterren gaven zoveel licht, dat ze de rand van het bos en de dikke kerseboom onder aan de wei konden zien. Een zwarte kat sloop stil langs de muur van het huis; hij bleef staan en draaide zijn kop naar hen toe. Zijn ogen waren twee groene lichtjes.

Evert ging naast Henk staan en leunde op het hekje. ‘Waar wacht je op, Henk? Kijk je uit of je meisje eraan komt?’ vroeg hij plagend.

Henk gaf eerst geen antwoord. Als er grote mensen bij waren hield Henk meestal zijn mond en vaak leek het, ook als hij met anderen samen was, of hij alleen was. Maar nu, met Noortje en Evert buiten in die vreemde lichte nacht, wilde hij wel praten.

‘Ik sta niet zo maar op een meisje te wachten,’ zei hij. ‘Ik wacht op een prinses. Maar ik zie dat de prinses al gekomen is. Er zijn altijd stomkoppen, jongens, die een prinses niet herkennen, ook al staat ze vlak voor hun neus.’

Noortje kreeg een kleur als vuur, ze was blij dat Evert en Henk met hun rug naar haar toe stonden.

Er klonk geblaf uit het bos, een paar kefjes, kort en opgewonden. ‘Rachel is daarheen gegaan,’ wees Henk, ‘hij is wat op het spoor. 't Zal me benieuwen waar die mee thuiskomt.’

‘Ach, die Rachel! Die is al veel te oud om te jagen,’ zei Evert. ‘Zijn ogen zijn zo slecht en hij kan haast niet meer rennen.’

Toen zagen ze Rachel over het veld lopen. Hij draafde rustig naar hen toe en hield iets in zijn bek, een klein donker ding, dat slap neerhing. Ze konden eerst niet zien wat het was. Rachel kwam bij hen en legde een dood konijntje voor hun voeten in de sneeuw.

‘Een konijntje! Zo'n brave hond toch. Rachel, wat ben je flink, ouwe hond,’ zei Evert en gaf hem klopjes op de rug.

Rachel keek van de een naar de ander alsof hij zeggen wilde: Nu, hoe vinden jullie mij? Ben ik geen goede jachthond?

‘Laten we dat beest meteen maar even schoonmaken, Evert,’ zei Henk. ‘Dan kan je moeder er iets lekkers van ma-

[pagina 64]
[p. 64]

ken. Veel zal er wel niet aan zitten, zo'n klein beestje, maar toch...’

‘Ja,’ zei Noortje, ‘we kunnen het opeten, en dan hoeft de bok nog niet...’ Gauw hield ze haar mond weer en de anderen deden net of ze haar niet gehoord hadden.

Rachel had het diertje bij de hals doodgebeten, er was daar een diepe wond. De ogen waren nog open. Evert nam het konijn bij de achterpootjes beet en Henk maakte zijn mes open en nam een voorpoot in de hand. Met een paar vlugge halen sneed hij de kop eraf en stroopte het vel los. Daarna sneed hij de buik open en haalde de ingewanden eruit. Met zijn klomp schoof hij dat vieze hoopje rommel opzij.

‘Dat vreten de katten wel op,’ zei hij.

Noortje was boven op het hek gaan zitten. Ze zag hoe het konijntje zonder vel een mager en blauwachtig diertje was geworden. Ze vond het niet naar om dat te zien. Alles leek zo vreemd deze avond in het licht van de maan en de sterren; het was of de dingen niet werkelijk gebeurden. Henk gaf het gevilde konijn aan Evert en zei: ‘Doe het maar in een schaal en zet het in de kelder.’ En hij veegde zijn mes schoon met wat sneeuw.

Evert kwam al gauw weer terug. Alle drie stonden ze op het hek geleund en keken over de besneeuwde wei en naar de lucht vol sterren hoog boven hen. Plotseling was er een donkere figuur naast hen. Ze hadden niemand door de sneeuw horen lopen. Het was zo'n wonderlijke avond dat Noortje zich nergens over verwonderde. Het kwam zeker door de maan, die de dingen met haar witte schijnsel zo anders dan gewoonlijk deed lijken.

Want wie daar zo stilletjes bij hen kwam, was niemand anders dan tante Janna. Tante Janna, die 's avonds buiten was en ergens naar toe was geweest. Dat was vreemd, maar alles was vreemd die avond en Noortje vroeg niets. Tante Janna was op klompen, ze had haar dikke vest aan en een zwarte wollen doek om het hoofd en de schouders geslagen. In haar hand hield zij een jutezak: Noortje dacht dat er een emmer in die zak moest zitten. Het leek of tante Janna uit een andere wereld was gekomen.

[pagina 65]
[p. 65]

‘Wat doen jullie hier nog buiten?’ vroeg ze en haar stem klonk heel gewoon. ‘Het is veel te koud voor die kinderen, Henk.’

‘Een prinses heeft het niet zo gauw koud,’ zei Henk. ‘Alles goed?’

‘Alles goed,’ zei tante Janna zacht, en Evert zei: ‘Mamma, Rachel heeft een konijn gevangen. Een klein konijntje maar, het ligt in de kelder.’

‘Dat is mooi van Rachel. Kom, het wordt tijd dat we eens naar bed gaan.’ En tante Janna liep voor hen uit de bijkeuken binnen.

 

Het was al laat en de kinderen moesten dadelijk gaan slapen. Hè, lekker warm was het in bed. Gerrit lag er al een paar uur in, hij sliep lekker vast en merkte niet dat Noortje tegen hem aan kroop. Hij is net een klein warm diertje, dacht ze.

Even later hoorde ze tante Janna en de baas naar bed gaan. Die lagen nog een poosje zachtjes samen te praten. Kleine Gerrit had zijn arm om Noortjes hals gelegd en zijn warme krullekop tegen haar gezicht geduwd. Ze kreeg het er benauwd van en kon haast geen adem halen. Van het gefluister in het grote bed verstond ze geen woord. Ze maakte Gerrits arm los en draaide het jongetje voorzichtig op zijn rug. Gerrit zuchtte een keer heel diep en sliep rustig door. Noortje kon weer ademhalen en viel ook dadelijk in slaap.

De ronde maan schoof langzaam langs de paarsblauwe hemel. In de moestuin was een oud tafeltje neergezet. Daar slachtte Henk diezelfde nacht het bokje en Evert moest hem helpen.

De volgende morgen lagen grote stukken rood vlees op de vloer in de kelder en 's middags aten ze heerlijk gebraden vlees bij hun aardappelen. Het had een onbekende kruidige smaak.

Terwijl ze van het vlees at, dacht Noortje aan het onverteerde hooi in de maag van het bokje. Gelukkig heeft hij tot het laatst toe een goed leven gehad, dacht ze.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken