Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De kinderen van het Achtste Woud (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van De kinderen van het Achtste Woud
Afbeelding van De kinderen van het Achtste WoudToon afbeelding van titelpagina van De kinderen van het Achtste Woud

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.05 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Illustrator

Peter van Straaten



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De kinderen van het Achtste Woud

(1977)–Els Pelgrom–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 66]
[p. 66]

De vier zeugen

Alweer had het gesneeuwd. Nu lag er een pak, zo dik, dat je er haast niet doorheen kon lopen. Je voeten zakten weg in de sneeuw en nergens was meer een stukje zwarte aarde te zien.

De twee kachels in huis verslonden stapels houtblokken. Het was de taak van meneer Van der Hoek om voor al dat hout te zorgen. Noortje hielp haar vader een boom uit het bos te halen. Ze kozen een niet te dikke berk uit, die toch eigenlijk te dicht bij een andere boom stond. Meneer Van der Hoek hakte de boom met de bijl om en samen zaagden ze hem in stukken, zodat ze het hout naar huis konden brengen. Een voor een tilden ze die stukken over het hek om de kalverwei heen en laadden ze op de kruiwagen. Ze waren er de hele morgen mee bezig geweest en het was prettig werk. Noortjes vader had het zomerprieel als zaaghok ingericht. Daar stond de bok en daar zaagde hij de berkestammen in gelijke blokken, die in de kachel pasten. Als de blokken te dik waren sloeg hij ze met de bijl nog een paar keer door.

De volgende morgen wilde Noortje haar vader ook met het zagen in het prieel helpen. Het was zwaar werk om in je eentje de trekzaag door het hout te trekken. Ze pakte het andere eind van de zaag en zei: ‘Laat mij je nu ook maar helpen, vader, met z'n tweeën gaat het veel vlugger.’

Maar het ging niet vlugger. Doordat ze zoveel kleiner dan vader was, trok ze de zaag scheef door het hout en hij kwam klem te zitten. Vader moest de zaag uit de gleuf wrikken en opnieuw beginnen.

‘Laat maar Noortje, 't gaat beter als ik het alleen doe,’ zei hij. En Noortje liep verdrietig weg en dacht: Niemand heeft mij nodig, ik kan ook niets...

Toen ze de deeldeur opendeed, hoorde ze de stem van Wolthuis die zijn dochters stond uit te schelden. Je kon wel horen dat hij erg kwaad was. Alie gaf heel brutaal antwoord terug en vloekte tegen haar vader. Noortje hoorde ook zachtjes huilen, dat zou Dinie wel zijn, maar ze bleef niet luisteren en deed vlug

[pagina 67]
[p. 67]

de zware deur weer dicht. Buitenlangs het varkenshok liep ze naar de keuken.

Tante Janna keek blij toen ze binnenkwam en ze vroeg: ‘Noortje, wil jij met Gerrit spelen? De kleine jongen verveelt zich zo.’

Nou vooruit, dan nam ze Gerrit maar mee en ging ze huisje met hem spelen. En als hij daar genoeg van had, kon ze hem verhaaltjes vertellen en versjes voor hem opzeggen. Gerrit was nog zo klein dat Noortje hem bijna altijd zijn zin gaf.

Gelukkig was het op de deel weer rustig toen ze daar binnenkwamen. Alleen de geluiden die de paarden en de koeien maakten hoorden ze. Maar Gerrit wou niet op de deel spelen, hij wou naar buiten, in de sneeuw.

De versgevallen sneeuw was echte plaksneeuw. Noortje en Gerrit rolden allebei een sneeuwbal over de wei, zodat die al groter en groter werd. De reuzensneeuwballen legden ze onder aan de wei bij de oude kerseboom neer. Ze maakten er zo een heleboel. Even later kwam Evert er ook bij, en met z'n drietjes maakten ze toen een groot fort van sneeuwballen om de stam van de boom. Evert stapelde nieuwe sneeuwballen boven op de andere, zodat het een hoge dikke muur werd.

Het werd een prachtig fort en de volgende dag gingen ze ermee verder om het nog mooier te maken. Ze maakten er bankjes en tafels van sneeuw in. Het was erg koud en het vroor de hele dag, maar ze hadden er geen last van doordat ze zo hard werkten. Toen het fort klaar was, speelden ze eerst dat ze Engelse soldaten waren. Ze gebruikten bonestokken als geweren en ze schoten op iedereen die het waagde om in hun buurt te komen.

Daarna waren ze vader en moeder, het fort was hun huis en Gerrit moest kind zijn. Maar Gerrit wou niet kind zijn en hij liep huilend naar zijn echte moeder.

‘Kom maar, Gerrit, je mag knecht zijn!’ riep Noortje. ‘Vind je dat niet leuk?’

Gerrit vond het wel leuk om knecht te zijn. Hij ging een van de wilde katten vangen die op de deel woonden en nooit in het voorhuis kwamen. De kat was er niet aan gewend door mensen te worden opgepakt en hij sloeg zijn nagels naar Gerrit uit. Het

[pagina 68]
[p. 68]

kon hem helemaal niet schelen dat hij door de kat gekrabd werd. De kat blies naar hem en al zijn haren stonden overeind. Gerrit liet het beest los en daar ging hij; zo vlug hij kon rende hij door de sneeuw met zijn dikke staart in de lucht.

Dan moest Rachel, de herdershond maar meespelen. Rachel vond alles best. Hij ging rustig in de sneeuw liggen met zijn kop op de voorpoten, en kneep zijn ogen om beurten dicht. Gerrit aaide hem en zei: ‘Braaf...braaf beestje van me...’

‘Waarom wil je beslist een dier hebben?’ wilde Noortje weten. ‘Vind je het dan niet leuk genoeg, jij en ik en Evert samen?’

Gerrit glimlachte heel wijs en geduldig. ‘Ik ben toch knecht,’ zei hij. ‘Dan moet ik toch een paard hebben. Om mee te werken.’

‘Ja, maar een paard dat gaat niet.’

‘Ja hoor, Rachel is mijn paard.’

Rachel was een lief, geduldig paard en hij was ook nog waaks. Opeens begon het paard te blaffen, nog voordat de kinderen iets gehoord hadden. Ze gluurden over de muur van hun sneeuwhuis.

Om de bocht van de Eerste Beukenlaan kwam een militaire vrachtauto aanrijden. Hij slingerde langzaam over het diepe gladde karrespoor en bleef voor het hek van de wei staan. Twee soldaten sprongen eruit om het hek open te maken. De vrachtauto begon omhoog te kruipen.

‘Vlug! Iedereen waarschuwen!’ zei Evert.

Rachel stond midden in de wei luid te blaffen. De vrachtauto reed nog een eindje verder, toen stopte hij. De twee Duitsers liepen naar het huis toe, nog een soldaat en een officier volgden hen. Evert holde om het huis heen naar de deel en Noortje ging naar de keuken. ‘We hebben ze al zien aankomen,’ zei vrouw Wolthuis. ‘Afwachten maar.’

‘Loop jij even naar Theo, Noortje?’ vroeg tante Janna.

Noortje haastte zich over de deel en ging naar boven. Zonder eerst aan te kloppen deed ze de deur van Theo's kamer open. Haar vader en Theo zaten te schaken. Het schaakbord stond op een laag tafeltje voor het wijd open raam. Ze hadden allebei een dikke das om en hun handen waren paars van de kou. Verwonderd keken ze op toen Noortje binnenkwam.

[pagina 69]
[p. 69]

‘Theo, er zijn Duitsers,’ zei ze.

Theo stond langzaam op en rekte zich lui uit.

‘Hoeveel?’ vroeg hij.

‘Vier, geloof ik. Met een vrachtwagen.’

‘Verrek.’

‘Ik blijf hier wel zitten,’ zei meneer Van der Hoek. ‘Als ze hier komen zoeken zullen ze denken dat dit mijn kamer is. Storen jullie mij niet zo en ga nu weg, ik wil een schaakprobleem oplossen.’

‘Het is goed, Noortje, ga maar vlug weer naar beneden,’ zei Theo.

Voordat ze de deur weer achter zich dichttrok, zag Noortje dat hij in de diepe muurkast verdween. Op haar tenen holde ze de trap weer af.

Maar de Duitsers kwamen helemaal niet voor Theo. De officier stond in de bijkeuken en vroeg aan tante Janna: ‘Haben Sie auch Schweine? Wo sind die Schweine?’

Tante Janna schrok. Ze gooide de deur naar de keuken dicht, zodat ze Zusje niet meer kon horen schreeuwen, en ze hield de klink nog in haar hand alsof ze hem niet meer los kon laten.

‘Nee, nee, ach nee!’ zei ze.

De Duitser luisterde niet naar haar. Hij maakte de deur naar het varkenshok open en riep: ‘Olala!’

Daar stonden de vier prachtige roze zeugen op een dikke laag stro achter het houten schot. Zodra ze de deur hoorden opengaan, staken de beesten vrolijk knorrend hun snuiten in de voerbak en duwden de klep omhoog. De soldaten kwamen er ook bij; ze maakten het deurtje in het schot open en dreven de grootste zeug naar buiten.

Evert zag het eerste varken in de deuropening staan. Verwonderd knipperde het met zijn oogjes tegen het schelle licht, dat door de sneeuw weerkaatst werd. Het kreeg van een van de soldaten een trap tegen zijn achterste, en met een schreeuw sprong het over het schoon geschrobde stoepje. Het varken holde door de sneeuw heen en weer en het gilde alsof het al gekeeld werd. Hij vond het vast en zeker veel te koud buiten, want hij maakte rare sprongen en probeerde zijn korte pootjes

[pagina 70]
[p. 70]

omhoog te gooien. Dat was ook geen wonder, het was aan het warme hok met stro en mest gewend.

De drie soldaten holden achter het varken aan en probeerden het bij zijn staart te grijpen. Een van hen struikelde en viel languit in de sneeuw. Vloekend kwam hij weer overeind. Toen lieten de soldaten zich boven op het varken vallen, zodat het op zijn zij viel en met zijn poten in de lucht spartelde. Zo kregen ze het dan eindelijk toch te pakken. De ganzen kwamen op een rij aanwaggelen en stonden woedend te blazen. Het varken werd aan de poten opgetild en in de bak van de vrachtauto gesmeten.

Al die tijd stonden de kinderen toe te kijken zonder een woord te zeggen en zonder ook maar een keer te lachen. Tante Janna stond buiten voor de bijkeuken met een wit gezicht en stijf op elkaar geknepen lippen. Dat ze haar varkens meenamen was heel erg, ja dat was zo erg dat ze er woedend van werd. Hoe moesten ze straks aan vlees en spek komen? En waar moesten ze nieuwe biggen vandaan halen?

De Duitsers hadden van dat ene lastige varken wel wat geleerd. Ze keken wel uit om de andere ook zo uit het hok te laten lopen. Twee soldaten gingen naar binnen met een stuk dik touw. Ze gooiden het tweede varken op de rug en bonden alle vier de poten vast. Zo sleepten ze het aan het touw over de stenen naar buiten en gooiden het in de bak van de vrachtauto.

Tante Janna had zich omgedraaid, ze kon er niet langer naar kijken. Tranen waren in haar ogen gesprongen, het waren tranen van woede en machteloosheid. Alsof ze iemand een klap wou geven, zo zwaaide ze met een hand en ze greep haar schort om de traan die langs haar wang omlaag bibberde, af te vegen. De officier had om beurten naar het slepen met het varken en naar haar staan kijken. Nu liep hij op haar toe en zei: ‘Mutterchen!’

Tante Janna keek hem niet aan en hij zei nog eens: ‘Mutterchen! Schrei niet. Ik ben zelf ook boer, ik weet wat het is. We zullen er een hier laten!’

En nadat het derde varken in de vrachtauto verdwenen was, riep hij een bevel naar de soldaten, klom op de plaats naast de chauffeur en gooide met een harde klap de deur van de cabine dicht. De anderen stapten ook in en de vrachtauto ronkte

[pagina 71]
[p. 71]

schommelend over de wei en verdween uit het gezicht.

Zo was er nog maar een varken in het hok over. Ze moesten ook op Klaphek zuinig met voedsel zijn. Niemand wist hoe lang de oorlog nog zou duren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken