Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De kinderen van het Achtste Woud (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van De kinderen van het Achtste Woud
Afbeelding van De kinderen van het Achtste WoudToon afbeelding van titelpagina van De kinderen van het Achtste Woud

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.05 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Illustrator

Peter van Straaten



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De kinderen van het Achtste Woud

(1977)–Els Pelgrom–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 104]
[p. 104]

Nog meer over Sarah

Tante Janna vertelde de mensen op Klaphek niet waar kleine Sarah vandaan kwam. Ze vertelde niet dat Sarah zo hard huilde, dat het in het bos te horen was. En dat de baby zoveel huilde omdat ze honger had. Mevrouw Meier was niet sterk en ze had niet genoeg te drinken voor haar kindje. Meneer Meier had met een van angst vertrokken gezicht verteld hoe hij de vorige nacht naar het pad door het bos was gegaan. Het geluid van Sarah's gehuil kon hij daar helemaal horen. Die kleine Sarah zou hen nog verraden, de Duitsers zouden hen vinden en... Er verder over praten was onnodig. Tante Janna en meneer Meier begrepen elkaar heel goed.

‘De moeder is een kennis van mij en ze heeft geen melk genoeg,’ zei tante Janna in de keuken van Klaphek, alsof dat best een goede reden was om het kindje mee naar huis te nemen.

‘Poeh!’ zei vrouw Wolthuis, ‘ik vind het maar raar! Een klein kind hoort bij de moeder, die moet het verzorgen.’

‘De moeder is ziek,’ zei tante Janna. ‘En als hier ooit Duitsers mochten komen, die vragen waar dat kind vandaan komt...’ Ze keek aarzelend rond, want ze wist niet goed hoe ze dit zou aanpakken zonder iedereen op de hoogte te brengen. Hoe minder mensen van het hol in het bos afwisten, hoe beter.

‘Nu dan,’ zei ze, ‘dan zeggen we dat het kind van meneer Van der Hoek is. Zijn vrouw ligt in het ziekenhuis. Ja, zo is het 't beste.’ De grote meisjes, Dinie en Alie, begonnen te giechelen. Zelfs Buurvrouw moest een beetje lachen en vrouw Wolthuis schaterde.

‘Die meneer Van der Hoek!’ riep ze. ‘Wie had dat nou achter die kerel gezocht! Die heeft een baby gekregen. Mens, laat me niet zo lachen!’ En ze veegde de tranen uit haar ogen.

Maar tante Janna hield voet bij stuk. ‘Misschien zal het nooit nodig zijn,’ zei ze, ‘maar als ernaar gevraagd wordt, moeten we dit zeggen. Wij allemaal. Voor de veiligheid van het kind. Want het is niet goed als ze gaan uitzoeken waar het werkelijk vandaan komt. Meer kan ik er niet over vertellen.’

[pagina 105]
[p. 105]

‘Dan is Sarah mijn kleine zusje,’ zei Noortje.

‘Ja, ze is jouw zusje. En daarom moet jij voor haar zorgen. Je kunt haar de fles geven en schone luiers aandoen. Ik leer het je wel, je bent handig genoeg. Ikzelf heb 't al zo druk met Zusje.’

Noortje kreeg een kleur als vuur. Zij zou voor kleine Sarah zorgen! Dat was nu precies wat ze wilde, ze had het alleen maar nooit geweten. Een klein kindje om voor te zorgen! En ze kon het ook, dat wist ze zeker.

Maar Alie en Dinie staken verontwaardigd hun neuzen in de lucht. ‘Noortje, dat kleine kind!’ riepen ze. ‘Belachelijk. Dat kan ze toch niet! Nee, laat u dat kleintje maar gerust aan ons over. Wij weten al wel hoe je voor een baby moet zorgen.’

Wat waren ze kwaad, die twee. Ze vonden Noortje maar een heel klein meisje dat nergens voor deugde, terwijl zijzelf eigenlijk al volwassen waren. En trots staken ze hun borsten vooruit. Maar tante Janna besliste: ‘Eén moet ervoor zorgen, het kindje moet aan één gewend zijn. En Noortje kan het best; ze heeft er ook het meest de tijd voor.’

Zo was Noortjes vader nu ook een beetje de vader van het kindje geworden. Daarom had hij er recht op te weten wie haar echte ouders waren. Laat diezelfde avond vertelde tante Janna hem over de familie Meier in het bos. Meneer Van der Hoek werd er haast verlegen van toen hij hoorde, dat zijn eigen kleine dochter Noortje mee daarheen was geweest, midden in de nacht nog wel, om te helpen bij Sarah's geboorte.

‘Mag ik het alstublieft ook aan Evert vertellen?’ vroeg Noortje de volgende morgen. ‘Het is niet eerlijk dat wij alles weten en Evert niet. Hij is nog wel een jaar ouder dan ik.’

‘Daar heeft ze wel een beetje gelijk in,’ vond de baas. ‘En die Evert van ons kan zwijgen als het graf. Vooruit, vertel jij 't hem dan maar. En laat hem beloven, Noortje, dat hij aan niemand iets laat merken. De familie Wolthuis hoeft niet alles te weten. Begrepen?’

‘En Theo?’

‘Hoe minder mensen ervan weten hoe beter. Dus waarom zou je het aan die jongen vertellen? Nee, Theo ook niet.’

Noortje nam Evert mee naar de hooizolder. Ze lieten zich langs het dak naar beneden glijden tot ze de boomstammen

[pagina 106]
[p. 106]

onder hun voeten voelden. Daar was hun eigen geheime plekje. De voorraad hooi was veel kleiner geworden nu het al bijna voorjaar werd. Bijna al het hooi was door de koeien opgegeten. Maar er was nog genoeg om je erin te verstoppen.

Fluisterend vertelde Noortje het grote geheim aan Evert. Ze keken door de glazen dakpan uit over de wei en de bossen. Achter de hoge bomen van de Beukenlaan zagen ze de boom-toppen van het stuk bos, waarin de familie Meier verborgen was. Ze zagen ook de akker tegen de heuvel op en de bosrand waar ze een tijd geleden, samen met Theo, de jas en de ransel en de bajonet hadden gevonden. Heel lang geleden leek dat nu.

‘Daar?’ vroeg Evert, ‘daar, in dat stuk bos?’

‘Ja, midden in het Achtste Woud.’

‘Ach kind, zo heet het helemaal niet. Dat bos heeft niet eens een naam. Ik wist wel dat ze elke dag eten wegbrengen, hoor. Ik heb heus wel ogen in mijn hoofd.’

‘Weet je dat versje nog, over de kinderen van het Achtste Woud? Dat is toch maar mooi uitgekomen. Daarom noem ik het toch het Achtste Woud. Dus heeft het bos nu wel een naam.’

Evert kon zich nog wel herinneren dat Noortje eens een versje had opgezegd over kinderen in een vreemd bos. Hoe de woorden geweest waren wist hij niet meer. Noortje zei wel eens vaker versjes op en daar luisterde hij maar half naar. Versjes deden hem aan school denken, en daar wilde hij zo weinig mogelijk aan herinnerd worden. Maar hij vroeg toch: ‘Hoe was dat ook weer?’

‘De kinderen van het Achtste Woud,’ zei Noortje, en een beetje plechtig ging ze verder:

 
‘eten aardappels zonder zout,
 
ze eten pap zonder havermout
 
en slapen onder de blote hemel
 
en toch zijn ze niet koud.’

‘Je bent gek,’ zei Evert. ‘Ze slapen juist niet onder de blote hemel. Dat kan toch niet in de winter. En zulke kleine jongetjes nog wel. Hoe zagen ze eruit?’

[pagina 107]
[p. 107]

En opnieuw moest Noortje vertellen van Leon en Simon en van het hol van aangestampte aarde, de bedden van stro op de grond en de pan met gloeiende houtskool als verwarming.

‘Mijn moeder geeft ze geen aardappels zonder zout,’ zei Evert. ‘Jij met je gekke versjes.’

Ach, Noortje kon het wel begrijpen dat Evert zo praatte. Hij kon het niet goed hebben dat hij had liggen slapen, terwijl zij die nacht door het bos liep met zijn moeder en meneer Meier.

‘Misschien mogen wij wel een keer eten naar ze toe brengen,’ zei ze. ‘Ik weet nu de weg.’

Maar dat gebeurde niet. Henk en tante Janna gingen rustig door met hun tochten door de donkere avond om voedsel naar de mensen in het Achtste Woud te brengen. Als ze dan weer de volle warme keuken binnenstapten, verried niets op hun gezicht waar ze vandaan kwamen. Alleen Noortje zag dat Henk, als hij binnenkwam, even tante Janna aankeek en met zijn ogen knipte. Dat was het teken dat alles in orde was.

Ze hadden het allemaal druk met kleine Sarah. Van een grote mand werd een wiegje gemaakt. Lakentjes en sloopjes waren er wel genoeg, maar luiers niet. Daarom werden een paar oude beddelakens in stukken geknipt en omgezoomd. Het wiegje werd in de mooie kamer op twee stoelen gezet. Het was daar rustig en de kachel brandde er nu de hele dag, zodat het er best gezellig was.

Er waren nu twee luierkinderen in huis; elke dag moest er gewassen worden. Altijd hingen er een paar van die witte lappen boven het fornuis te drogen.

Noortje had veel te doen. Tante Janna leerde haar hoe ze het baby'tje moest vasthouden om het de fles te geven. Ze mocht dan in de stoel van de baas zitten, de krakende rieten stoel met het gebreide kussentje erin. En een schone luier omspelden kon ze ook al gauw. Heel voorzichtig deed ze dat, want ze was bang dat ze de baby met de grote speld in haar buikje zou prikken.

De vrouwen gingen aan het naaien en breien. Dat arme kind had haast geen kleertjes. Het was een wonder wat je allemaal kon doen met een paar versleten mannenhemden. Dinie en Alie maakten er prachtige hemdjes en truitjes en slabbetjes

[pagina 108]
[p. 108]

van. Een oude trui van de baas werd uitgehaald. De wol was wel donkergrijs, maar wie lette daar nu op? Als het kind maar warm was. Ook Buurvrouw kromde haar vingers, die stijf en knobbelig van de reumatiek waren, om de breinaalden heen. En het ging, al was het ook langzaam. Ze breide een paar sokjes en wollen hemdjes. En vrouw Wolthuis, die kon vlug breien! In een paar dagen had ze al een broek en een jasje klaar. Toen werd Sarah mooi aangekleed met die witte en grijze kleertjes. Ze waren allemaal een beetje trots op haar.

‘Wat ziet ze er nu schattig uit, hè,’ zei Dinie. En Buurvrouw kietelde de baby onder haar kinnetje en zei: ‘Dag kleintje, dag kleintje! Nu lijk je op een echt kindje hoor!’

Die eerste dagen huilde Sarah heel veel. Arme meneer Van der Hoek! Hij wilde zo graag rustig zitten lezen in de mooie kamer, nadat hij voor die dag genoeg hout had gezaagd en gehakt. En dat kindje schreide maar en schreide maar. Om de vijf minuten liep Noortje naar binnen om naar het huilende wurm te kijken.

‘Ze mist haar moeder zo, en haar kleine broertjes,’ zei ze tegen haar vader. Die lachte een beetje spottend.

‘Zou ze haar vader niet ook een beetje missen?’ vroeg hij. ‘Of zijn vaders niet zo belangrijk?’

‘Natuurlijk wel,’ zei Noortje, ‘maar ze heeft hier toch een vader. Dat ben jij toch.’

Een half uur later had ze nog steeds geen babygehuil gehoord en ze ging maar weer eens in de mooie kamer kijken. Als Sarah huilde was dat niet prettig, maar nu ze zo stil was maakte haar dat ook angstig. Ze zou toch niet gestikt zijn? Misschien moest ze nog een boertje laten en kon ze geen lucht krijgen? Of had ze zich aan de kruik gebrand?

Noortje stak heel zachtjes haar hoofd om de deur. Bijna begon ze hard te lachen om wat ze daar zag. Met grote stappen liep haar ernstige, magere vader heen en weer met kleine Sarah in zijn armen! En kon hij heus zingen? Dat wist ze niet eens, ze had het nooit eerder gehoord. En toch zong hij voor kleine Sarah en het baby'tje lag heel stil naar hem te luisteren. Noortje deed de deur vlug tot op een kier dicht. Ze wou niet dat haar vader haar hoorde lachen terwijl hij zijn slaapliedje zong.

[pagina 109]
[p. 109]
 
‘Slaap, Sarah'tje, slaap,
 
daar buiten loopt een aap,
 
een aap met zomersproeten,
 
die zal de pan in moeten,
 
slaap, Saraht'je, slaap!’

Dat zong meneer Van der Hoek voor kleine Sarah.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken