Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De kinderen van het Achtste Woud (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van De kinderen van het Achtste Woud
Afbeelding van De kinderen van het Achtste WoudToon afbeelding van titelpagina van De kinderen van het Achtste Woud

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.05 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Illustrator

Peter van Straaten



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De kinderen van het Achtste Woud

(1977)–Els Pelgrom–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 110]
[p. 110]

Kapotte ruiten

's Avonds, als de kleine kinderen sliepen, waren de grote mensen vaak een poosje buiten. Evert en Noortje waren er ook bij. Ze stonden voor het huis naar boven te kijken. Er was niets te zien. Hoog in de lucht hoorden ze het dreunende geluid van honderden vliegtuigen. Ze vlogen van west naar oost; het waren Engelse en Amerikaanse bommenwerpers. Bijna elke nacht vlogen ze naar Duitsland om de grote steden daar te bombarderen. Zij hoefden niet bang voor die vliegtuigen te zijn.

In het oosten zochten lichtbundels de hemel af, maar de vliegtuigen waren te hoog voor het Duitse afweergeschut. Het dreunende geluid duurde urenlang; het moesten er wel verschrikkelijk veel zijn. En iedere avond kon je voor het huis weer hetzelfde gesprek horen.

‘Ze gaan ze hun verdiende loon geven,’ zei Wolthuis. ‘Daar gaan duizenden bommen naar Moffrika, net wat ze hebben moeten.’

‘'t Zijn ook mensen, daarginds,’ zei tante Janna, ‘er wonen ook kinderen...’

Dan spoog Wolthuis een paar maal duidelijk hoorbaar op de grond.

‘Kom, we gaan maar 's naar bed,’ zei Everingen.

In het donkere kamertje lag Noortje nog een tijd naar het geluid van de vliegtuigen te luisteren. En als ze eens heel vroeg wakker werd, nog voor melktijd, hoorde ze het weer. Dan kwamen de vliegtuigen terug, ze vlogen van het oosten naar het westen. En Noortje verbeeldde zich dat ze dan een ander geluid maakten. Doordat ze al die bommen kwijt zijn, dacht ze, daardoor klinkt het anders.

Een enkele keer kwamen de bommenwerpers overdag overvliegen. Hoog, hoog in de lucht zagen ze rijen zwarte kruisjes langzaam voortbewegen. Het was een naar gezicht en een naar geluid.

[pagina 111]
[p. 111]

Ja, van west naar oost vlogen de zwaar met bommen geladen vliegtuigen. Maar in die donkere nacht stuurden de Duitsers ook iets terug. Een raadselachtige uitvinding was het, waarmee ze dachten dat ze de oorlog nog wel zouden winnen. Er vloog een ding door de lucht met een verschrikkelijk lawaai, lang niet zo hoog als de vliegmachines. Het ding had een staart van vuur. Een langzame komeet, die in het luchtruim verdwaald was, leek het. Ze werden V-1's genoemd. Het meest wonderlijke van die V-1's was dat er geen mens in zat om ze te besturen.

Ergens in het land stond een groot kanon opgesteld, dat die onbemande vliegtuigen de lucht in schoot. Geen mens wist te vertellen waar dat kanon stond. En daar ging hij dan, de V-1, niet erg hoog en niet erg vlug, met zijn vurige staart achter zich aan. Hoe dat kon, begreep niemand.

Het was de bedoeling van de Duitsers dat de V-1's naar Engeland vlogen om daar schrik en verwoesting te brengen. Ze vlogen heel braaf in hun eentje die kant op, van oost naar west, in een rechte lijn. Als ze neerkwamen ontploften ze en brachten dood en vernieling.

Veel V-1's kwamen die winter op Londen neer. Maar het mechaniek was nog lang niet volmaakt. Vaak begon de motor, als hij een poosje op weg was, een pruttelend geluid te maken. Opeens werd het dan stil. Dan dook hij op de aarde af. Het vuur van zijn staart doofde. Met een geweldige klap kwam hij neer en ontplofte.

Sommige kwamen in de Noordzee terecht. Een waterstraal spoot als een omgekeerde waterval omhoog, en weg was hij. Veel schade kon hij daar niet aanrichten. Maar de Noordzee bereiken was al heel wat voor zo'n wonderding; dan was het tenminste bijna in Engeland terechtgekomen. Bij een groot aantal lukte dat niet en die kwamen neer op het stukje land dat tussen de Noordzee en Duitsland in ligt. De mensen die daar woonden hadden al zoveel zorgen aan hun hoofd. Nu kwamen die helse machines er ook nog bij. Wie van elk geluidje wakker werd had slapeloze nachten.

‘Wat hebben ze weer gevlogen,’ zeiden ze de volgende morgen, ‘ik heb geen oog dichtgedaan.’

Zo ging het ook met Buurvrouw. Ze had veel last van de

[pagina 112]
[p. 112]

reumatiek, en op de harde matras op de grond kon ze moeilijk in slaap komen. Ze voelde zich zo alleen, tussen al die vreemde mensen. Van elk geluidje werd ze wakker, en met wijdopen ogen lag ze naar de V-1's te luisteren. Heel in de verte hoorde ze ze aankomen, steeds dichter en dichterbij kwamen ze. Sommige vlogen ver naar het noorden langs. Het geluid stierf langzaam weg. Die gaat nog een heel eind verder, dacht ze dan.

Maar al gauw kwam er weer een, nu recht op de boerderij af. Vlak boven haar hoofd daverde het ding door de lucht. Ze zag het licht van zijn staart door een kier tussen de luiken en ze trok de dekens over haar hoofd en wachtte. Sloeg de motor af? Maakte hij een vreemd, sputterend geluid?

Ook vrouw Wolthuis lag vaak wakker, die nachten wanneer er veel V-1's overkwamen. Ze telde hoeveel het er waren. De volgende morgen zei ze: ‘Ik heb er tweeënnegentig gehoord. Het is toch verschrikkelijk! Vijf heb ik er naar beneden horen storten! Ver hier vandaan, gelukkig.’

Buurvrouw telde ze ook. Maar telkens raakte ze in de war en dan raadde ze er maar naar. De volgende morgen kibbelde ze daar dan met vrouw Wolthuis over.

‘Tachtig,’ zei ze, ‘ik weet het zeker. Mens, ik heb toch geen minuut kunnen slapen.’

‘Tweeënnegentig,’ zei vrouw Wolthuis verontwaardigd. ‘Je moet wel geslapen hebben, Buurvrouw, je hebt ze lang niet allemaal gehoord.’

‘Ik geslapen! Hoe kom je erbij? Een mens op mijn leeftijd slaapt zo licht!’

‘Stomme wijven,’ bromde Wolthuis, ‘hou toch op met dat gezeur. Wat kan het je schelen hoeveel van die rotdingen er zijn geweest? De nacht is er om te slapen. Wees blij, als je 's morgens wakker wordt, dat je nog leeft.’

Er was nog iemand op Klaphek die 's nachts wakker lag en naar de V-1's luisterde. Dat was Theo. Hij voelde hoe de ziekte zijn lichaam zwakker en zwakker maakte. Dagen achter elkaar moest hij in bed blijven, te moe en uitgeput door het hoesten om op te staan. Telkens dommelde hij even in. Als de zon in zijn kamertje naar binnen scheen, voelde hij zich het best. Dan sloot hij zijn ogen en zag een roze licht, dat hem blij en slaperig maakte.

[pagina 113]
[p. 113]

Maar die nachten waren verschrikkelijk. In het donker kwamen spookachtige gedachten op hem af. Hij lag daar in dat grote bed te denken aan alles wat hij had meegemaakt. Hij dacht aan zijn vrienden, aan mensen die hij bij het werk voor de Ondergrondse had leren kennen. Sommigen waren dood. Van een paar wist hij dat ze gevangen zaten. Hoe zou het met ze zijn? Kon hij maar bij hen zijn, alles leek hem beter dan hier, zo heel alleen, in die kamer te liggen.

Het waren sombere gedachten die in Theo's hoofd omgingen. Hij wist dat hij op de lijst van gezochten stond. Als de Duitsers hem te pakken kregen... wat zou de familie Everingen dan te wachten staan? En de anderen? Nu was Sarah daar ook nog bij gekomen. Zouden ze meteen worden doodgeschoten, of zouden ze naar een concentratiekamp gestuurd worden? Was het misschien toch beter geweest als hijzelf meteen gepakt was? Dan was er snel een eind aan zijn leven gekomen, in plaats van hier ziek te liggen en anderen in gevaar te brengen.

Zo lag hij te kijken naar het donkere gat van het raam. Hij was klaar wakker. Hij hoorde de V-1's ook wel aankomen. Soms zag hij hun licht voorbijgaan. Theo telde de V-1's niet. Het kon hem niet schelen hoeveel het er waren.

 

Het gebeurde op een nacht dat het nogal stil en rustig was. In het begin waren een paar V-1's komen overvliegen, maar later kwam er niet een meer en zelfs Buurvrouw was in slaap gevallen. De klap maakte alle mensen in huis wakker.

Tante Janna sprong het trapje van de opkamer af en gooide de keukendeur open. Noortje zat rechtop in bed en rilde. Ze wist niet of ze sliep en droomde, of dat er echt iets gebeurd was. Gerrit huilde en Zusje begon te brullen.

Zwijgend liet Everingen zich uit het ledikant zakken en strompelde op blote voeten naar beneden.

‘Mijn God, vrouw, wat is hier aan de hand?’ zei hij.

‘Licht,’ zei tante Janna, ‘dan kunnen we zien.’ Voor de derde keer streek ze een lucifer af die dadelijk weer uitwoei.

‘Er staat tocht,’ zei Everingen. ‘Wie heeft verdomme de deur opengezet?’

‘Vloek niet zo, Chris,’ zei tante Janna.

[pagina 114]
[p. 114]

Eindelijk lukte het haar het oliepitje aan te krijgen. Ontzet keken zij beiden rond bij het flakkerende lichtje. De luiken waren opengesprongen en de ruiten lagen versplinterd op de stoelen en op de vloer. Ze moest het vlammetje met haar hand beschermen; de wind blies door de kapotte ramen naar binnen. Ze huiverde.

‘Mamma!’ gilde Gerrit. ‘Mamma, kom dan toch!’

‘Doe wat aan je voeten,’ zei tante Janna tegen haar man. ‘Er ligt overal glas. Denk ook aan jezelf.’

Noortje was nog steeds niet helemaal wakker toen tante Janna met het licht binnenkwam. Ze begreep eerst niet wat ze zag. In het opkamertje was een klein raam dat uitkeek op het binnenplaatsje. Op de dekens en de kussens van haar bed lagen stukken glas. Gerrit zat rechtop naast haar te huilen.

‘Gerritje, Gerritje, wat is er jonkje, heb je je pijn gedaan?’ vroeg tante Janna.

Het was bijna niet te geloven: Gerrit en Noortje hadden allebei geen enkel schrammetje. Het raam boven hun hoofd was door de knal naar binnen gesprongen en de glasscherven lagen over hun bed verspreid. Maar niet een scherf had hen geraakt. Waarschijnlijk hadden ze, omdat het 's nachts zo koud was, met hun hoofd onder de dekens gelegen. De schrik, dat was het ergste.

Zusjes bed had een hoge houten rand. Het glas was niet zo ver gekomen, maar Zusje was wel erg geschrokken. Ze huilde met gierende uithalen en stikte bijna in haar tranen. ‘Zusje mankeert niets,’ zei tante Janna. ‘Godzijdank. Kinderen, wees voorzichtig met het glas. Zoek je kleren en kleed je aan. Doe het eerst wat aan je voeten.’

‘Sarah!’ riep Noortje, opeens even verlamd door angst voor kleine Sarah.

Ze sprong overeind, en ze beefde een beetje, van schaamte, omdat ze niet eerder aan het kindje gedacht had. Ze liep snel en zonder op het glas te letten naar de mooie kamer. Daar zag ze haar vader die over het wiegje gebogen stond. Boven zijn hoofd hield hij een glaasje met een wild bewegend vlammetje erin. De wind deed de luiken klepperen, verder was er geen geluid te horen. Noortje durfde niets te vragen. Langzaam

[pagina 115]
[p. 115]

draaide haar vader zich naar haar toe en keek haar aan.

‘Ze is in orde, Noor, ze huilt niet eens,’ zei meneer Van der Hoek.

In de mooie kamer was het al net als in de keuken. De luiken stonden open en de vloer lag vol stukken glas. Voor het raam stond een klein tafeltje met een koperen pot erop. In dat tafeltje zat een snee van wel een centimeter diep. Daar was een glasscherf doorheen gegaan. Achter het tafeltje, op twee stoelen stond de mand van Sarah. De dekentjes waren tot over haar kin getrokken. Boven op het dekentje lag een dik stuk glas.

Noortje keek naar het glas, ze pakte het in haar hand en voelde de scherpe rand. Samen met haar vader bekeek ze de gleuf in het tafeltje. Toen trok ze het dekentje weg van Sarah's gezichtje. Het kleine meisje had al wat rondere wangen gekregen. De oogjes waren dicht, geen ooghaartje trilde. Alleen de lipjes maakten telkens smakkende geluidjes, alsof ze droomde dat ze uit haar flesje dronk.

‘Er is niets gebeurd,’ zei meneer Van der Hoek, ‘het is een wonder.’

En Noortje dacht: nu moet ik eigenlijk een beetje huilen. Maar ik huil niet, wat raar is dat. Tante Janna kwam ook in de mooie kamer kijken. ‘Alles is hier in orde,’ zei meneer Van der Hoek. En weg was tante Janna alweer, naar Gerrit en Zusje, die nog steeds zaten te huilen van de schrik en de kou.

Even later waren alle mensen in de keuken bij elkaar. Met verwilderde gezichten bespraken ze wat er gebeurd was. Een V-1 was neergekomen, dat moest het geweest zijn. En hoe was het met de rest van het huis? De mannen gingen naar buiten en naar de deel om de schade te bekijken. De vrouwen begonnen in de keuken de glasscherven op te ruimen, zo goed en zo kwaad als dat ging.

Als alles niet zo vreemd was geweest, zou je er wel om hebben kunnen lachen, want het leek er veel op dat daar bij dat kleine vlammetje een spooktoneel werd opgevoerd. Vrouw Wolthuis liep druk rond in een witte nachtjapon tot op haar voeten, en met een piekerig grijs vlechtje op haar rug. Buurvrouw wist niet wat ze moest doen, ze stond nog te trillen op

[pagina 116]
[p. 116]

haar benen, in een roze hemd met een zwart vest eroverheen. En Dinie en Alie zagen eruit als poppen in hun gebloemde pyjama's.

Ook al was het donker, ze pakten toch maar stoffers en bezems om de rommel op te ruimen. Dinie peuterde de losse scherven uit het raamkozijn en sneed zich lelijk in een vinger.

‘Au, au, au!’ riep ze, en haar moeder scheurde doodkalm een reep van een luier af die nog boven het fornuis hing te drogen, en bond die om de bloedende vinger.

Tante Janna had eerst haar kinderen warm aangekleed en daarna het fornuis opgestookt. Er lagen al droge takjes klaar om snel een heet vuur te maken. Even later stond er een ketel water te koken en kon ze een grote pot surrogaatkoffie zetten. De lucht in het oosten begon langzaam grijs te kleuren; ze konden al wat beter zien wat ze deden.

De mannen kwamen ook weer binnen. Er was in het hele huis geen ruit meer heel, vertelden ze, en aan de zuidkant waren veel pannen van het dak af. De koeien waren onrustig door de wind die over de hooizolder blies, ze stonden zachtjes te loeien. De schade was groot, maar het had veel erger kunnen zijn. Waar de V-1 was neergekomen wisten ze niet; er was buiten niets van te zien.

‘Waar is Evert gebleven?’ vroeg iemand.

Ja, waar was Evert? Stilletjes was hij de trap op gegaan om naar Theo te kijken. Geen van de anderen had aan Theo gedacht, ze hadden hem niet gemist doordat hij altijd alleen in zijn kamer bleef. Evert was niet bang om bij Theo te komen. Hij wist dat hijzelf sterk en gezond was en hij liep gewoon bij hem naar binnen.

Ook hier waren de ruiten gesprongen. Het was nog donker in de kamer. De wind stond op die kant van het huis en woei binnen; het was er nog kouder dan in de keuken. Theo lag diep weggedoken onder de dekens, alleen een stukje van zijn haar stak erbovenuit. Evert ging op de rand van het bed zitten en praatte met hem. Hij vertelde wat er gebeurd was en hoe het er beneden uitzag. Hij vertelde van de glasscherven in de bedden en hoe, als door een wonder, niemand gewond was geraakt. En van de pannen die van het dak waren gevlogen, het dak van de

[pagina 117]
[p. 117]

deel en van het woonhuis, juist aan deze kant waar Theo's kamer was.

‘Het moet een V-1 geweest zijn, denk je ook niet?’ vroeg Evert.

Theo schoof een stukje boven de dekens uit. Evert had hem zijn trui gegeven en die had hij omgeslagen. Als ze naar elkaar keken zagen ze niet veel meer dan een donkere schim.

‘'t Is zeker een V-1 geweest,’ zei Theo, ‘ik heb hem zelf gezien.’

‘Heb je hem gezien?’

‘Ja. Ik was nog wakker. Het was juist zo'n stille nacht en toen hoorde ik er toch een aankomen. Ik hoor ze altijd al heel in de verte. Het is net of die rotdingen steeds langzamer gaan. En ik zag zijn licht door het raam, bijna recht boven het huis. Opeens hield het geluid op, toen zag ik het licht ook niet meer en toen kwam de knal.’

‘Als hij echt boven het huis was geweest had je hem niet kunnen zien.’

‘Nee, m'n jongen, en dan zaten jij en ik hier ook niet zo rustig te praten. Het is nog goed afgelopen.’

Een poosje zei geen van beiden iets en Evert rilde.

‘Je moet daar niet zo blijven zitten, het is te koud,’ zei Theo.

‘Ja, blijf jij maar goed onder de dekens. Als het licht is zullen we wel het eerst dit raam komen dichtmaken.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken