Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 5 (1736)

Informatie terzijde

Titelpagina van Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 5
Afbeelding van Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.77 MB)

XML (1.81 MB)

tekstbestand






Vertaler

Abraham Moubach



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/sociologie
vertaling: Frans / Nederlands


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 5

(1736)–Bernard Picart–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 25]
[p. 25]

Tweede hoofdstuk,
Beschryvende het Geloof en de Leerstukken der Grieken in 't algemeen.

NOit beter dan in dit onderzoek hebbe ik geleert, hoe gevaarlyk het zy het eene boek voor, het andere na te doorlopen om in deze of gene stoffe licht te krygen, zo het ons aan bekwaamheit, of aanGa naar margenoot+ tyd, of aan de middelen om tot de bronnen zelve te gaan, ontbreekt. Om wel te oordeelen van het ware geloof der Grieken, heeft men hen zelve moeten opzoeken om hun daar over te vragen, en hunne eigene Autheuren te lezen, en dat wel met zulk een onzydig hart en oordeel, als nodig is om de vooroordeelen, die de partyen ons trachten in te boezemen, te ontwyken. De twee laatste eeuwen hebben ons een zeer groot getal boeken over dat geloof uitgelevert; in alle de geschilschriften word daar van gehandelt als van een hooftpunt, daar den Protestanten zowel als den Catholyken aangelegen lag: maar in die schriften, waar in elk zyn best doet om de slagen van zynen vyand af te keeren, en 'er hem op zyn beurt toe te brengen, hebben eene vreemde duisterheit over dat geloof, en over de uitdrukkingen der Grieken daar omtrent, gespreid. Men heeft zelf hen zo verre gebragt dat zy zich zelve niet verstonden; invoegen dat zy, om zich te verklaren, hebben moeten te hulp roepen denkbeelden en uitdrukkingen, nog duisterer dan die zy te voren gebruikten. Indien men nu in eene stoffe, welke zo is ingewikkelt in spitsvindigheeden, omweegen, en gedwongene uitleggingen, alleen licht poogt te krygen door middel van zekere Autheuren, die men Copiisten en Compilateurs noemt, en gemeenlyk stouter en meesterachtiger in 't schryven zyn dan de Origineele Autheuren zelve, zal men zich gewisselyk niet anders dan valsche denkbeelden der zaken vormen.

Ga naar margenoot+ Op deze gronden zal ik alle tusschenkomende denkbeelden, die het wezentlyk geloofder Grieken voor ons verborgen houden, trachten uit den weg te ruimen, en alleen te geven een kort Historisch begrip van dat geloof, zo eenvouwdig en nauwkeurig als 't mogelyk is, zonder my in eenig verschil in te laten, of deze stoffe met bewyzen van Schryvers, die dikwyls dubbelzinnig zyn, op te vullen. Ik zal 'er geen aanhalen, dan voor zo verre het nodig zal wezen tot verdediging van het hier ingelaschte werkjenGa naar voetnoot(a), of tot bydoening van 't geen 'er mogt vergeten zyn. Niets kan den Lezer meer nuttigheit toebrengen dan dat ik het hier aangehaalde boek, van kundigen zo billyk hoog geacht, ontleede, en my van deszelf inhoud, daar het nodig is, bediene. Men geeft een Autheur zyne eere, en men doet recht aan zyne verdiensten, als men hem onder een nieuwe gedaante te voorschyn brengt, en zich te gelyk wacht van hem te veranderen of te verminken. In dien staat wordt hy niet onbekent aan zich zelven; hy kan zich niet beklagen dat men een quaad gebruik maakt van de wetenschap waar mede hy versiert is, of dat men hem iet ontleenende, zyne gestalte bederft.

‘Zedert dat de Grieksche Kerk tot denGa naar margenoot+ erbarmelyken staat, waar in wy dezelze zien, vervallen is, hebben de Latynen haar op verscheidene wyzen beledigt zonder reden, en de Zendelingen zonder eenigen grond haar voor Kettersch verklaart. Maar eindelyk zyn 'er te Rome onder Paus Urbanus VIII. eenige Geleerde luiden opgestaan, die de onkunde van eenige Latynsche Theologanten, by welke al 't geen zy niet in hunne scholen geleert hadden, als Kettery veroordeelt wierdt, begonden te ontdekken. Dit is reets opgemerkt door den Schryver van de Reize naar den Berg Libanon met uitvoerige aantekeningen, waar in hy de Godgeleertheit der Oosterlingen opheldert. Die Au-

[pagina 26]
[p. 26]

theur meentGa naar voetnoot(a) dat de Latynen menigmaal zonder eenige reden den Grieken van nieuwigheit beschuldigen, en dat, indien men de Godgeleertheit tot haren oorsprong naspeuren wil, men zal bevinden dat de Grieken minder van de OutheitGa naar voetnoot(b) zyn afgeweken, dan de Latynen.

Ga naar margenoot+ ‘Wy hebben niet lang geleden over deze stoffe geleerde Werken zien uitkomen, waar onder uitmunt dat van den AutheurGa naar voetnoot(c) der Duurzaamheit des Geloofs, die bondig wederlegt heeft 't geen door de bekwaamste Protestanten van Vrankryk over dat onderwerp bygebragt was. Echter schynt het my toe, datGa naar voetnoot(d) de Schryver der Aanmerkingen op Gabriel van Philadelphiën de naaste aan de waarheit gekomen is, houdende den middelweg tusschen beide de partyen, en onderscheidende de nieuwe Grieken die de Latynen geleezen hebben, of in hunne Scholen onderwezen zyn, van die geen den minsten omgang met dezelve Latynen gehadt hebben: en hy stemt toe, dat de eerste meer met de Latynen overeenkomen dan de laatste, ten minsten in 't geen de manier van zich uit te drukken aangaat. De Schryver der Aanmerkingen op de Reize naar den Bergh Libanon, heeft dit gevoelen nog verder uitgebreid: want hy verzekert, dat de hedendaagsche Grieken gemeenlyk de boeken der Latynen maar uitschryven, zonder overal de gevoelens hunner Voorvaderen na te volgen; en dat zy daarenboven, dewyl hun verstand niet veel verder dan tot de gemeene overleveringen reikt, geen moeite doen om de Godgeleertheit uit haren bron te putten. Hy voegt 'er zelf by, dat de Werken van Gabriel, Aartsbisschop van Philadelphien, schoon hy behoort tot het getal der geenen die niet met de Latynsche Kerke vereenigt zyn, niet anders dan een mengsel van Grieksche en Latynsche Godgeleertheit zyn; 't geen voornamelyk moet verstaan worden van de schryfwyze en deszelfs uitdrukkingen. Vader Morin is ook van dit gevoelen, wanneer hy in zyne Werken over de Boete en over de Verordeningen, van dien Aartsbisschop gewag maakt.

‘Volgens dezen grond, door beide die Autheuren vast genoeg gelegt, zal men gemakkelyker konnen ontdekken waar in het geloof der Grieken bestaat, en lichtelyk de verschillende gedachten van die over deze stoffe geschreven hebben, konnen overeenbrengen. WatGa naar margenoot+ de hedendaagsche Grieken geloven, dacht ik niet beter te konnen doen zien, dan met voor te stellen de Lyst die Caucus, Aartsbisschop van Corfu, gemaakt heeft van de dwalingen welke hy hun toeschryft; voegende daar ter zelver tyd by eenige nodige aanmerkingen, om in dezestoffe, welke van verscheidene schryvers op verschillende wyzen verhandelt is, het ware van het valsche te schiften.

‘Ga naar voetnoot(e) Caucus, Venetiaansch Edelman, en Aartsbisschop van Corfu, haalt in het boek dat hy wegens de dwalingen der nieuwe Grieken geschreven, en aan Paus Gregorius XIII. opgedragen heest, de volgende misvattingen aanGa naar voetnoot(f).

‘I. Zy herdopen alle de Latynen die zich tot hunne Gemeenschap begeven.

‘II. Zy stellen den Doop der kinderen uit tot drie, vier, vyf, zes, tien, en achtien jaren.

‘III. Van de zeven Sacramenten der Kerke monsteren zy het Vormsel en het Laatste Oliesel uit.

‘IV. Zy lochenen het Vagevuur, hoewel zy God voor de doden aanbidden.

‘V. Zy erkennen niet volstrektelyk 's Pauzen opperhoofdigheit: (noch die der Roomsche KerkGa naar voetnoot(g).

[pagina 27]
[p. 27]

‘VI. By gevolg lochenen zy, dat de Roomsche Kerk de ware Catholyke Kerk is, en dat zy boven alle de andere Kerken is verheven. Zy geven zelf hunne Kerk den voorrang boven de Latynsche, en zy doenGa naar voetnoot(a) op Witten Donderdag den Paus en alle de Latynsche Bisschoppen, als Ketters en Scheurmakers in den ban.

‘VII. Zy lochenen dat de H. Geest van den Vader en van den Zoon uitgaat.

‘VIII. Zy weigeren het H. Sacrament in de Misse der Latynsche Priesteren te aanbidden, om dat het met ongezuurt brood geschiedt, volgens de oude gewoonte der Roomsche Kerke, door het Concilie van Florence bevestigt. Zelf wasschen zy de Altaren af, waarop de Latynen het Nachtmaal gehouden hebben, en willen niet dat de Latynsche Priesters op hunne Autaren de Misse doen, om dat zy wanen dat de offerhande met gerezen brood moet verricht worden.

‘IX. Zy zeggen dat de gewoone woorden, waar in de Latynen de Consecratie doen bestaan, niet genoeg zyn om het brood en den wyn te veranderen in het lichaam en het bloed van onzen Heer en Zaligmaker, indien men daar niet eenige gebeeden en zegenspraken der Oudvaderen byvoegt.

‘X. Zy verzekeren dat men den kinderen de Communie onder de twee gedaanten moet toereiken, zelf voor dat zy de eene spyze van de andere konnen onderscheiden, omdat het Godlyk Recht zulks medebrengt. Hierom is 't dat zy aan de Kinderen onmiddelyk na hunnen Doop het Nachtmaal uitdeelen, houdende den Latynen, die van een ander gevoelen zyn, voor Ketters.

‘XI. Zy houden staande dat 'er op de Leeken eene Goddelyke verplichtinge legt om onder de twee gedaantens te Communiceeren, en schelden de Latynen, die anders geloven, voor Ketters.

‘XII. Zy stellen vast, dat men de Gelovigen, tot jaren van onderscheid gekomen, niet kan dwingen alle jaren op Paaschtyd te communiceren; maar dat men hun vryheit van geweeten laten moet.

‘XIII. Zy hebben geen ontzag noch eerbied voor het zeer Heilig Sacrament des Avondmaals, zelf wanneer hunne eigene Priesters den Dienst doen; en zy brengen dat Hoogwaardige den kranken, zonder licht. Dat meer is, zy bewaren het in een zakjen, 't welk in een doos legt, zonder andere Ceremonie dan dat zy 't aan den muur ophangen; daar zy in tegendeel voor hunne Beelden of Schilderyen lampen aansteeken.

‘XIV. Zy geloven dat de gewyde Hostie op Witten Donderdag gewyd, meer kragt heeft dan die men op de gewoone dagen Consacreert.

‘XV. Zy lochenen dat het Sacrament des Huwelyks een onverbreekelyke band is. Hierom beschuldigen zy de Roomsche Kerk van dwalinge, als welke leert dat men in geval van overspel het Huwelyk niet mag vernietigen, en dat het niemant in zulk een geval geoorloft is te hertrouwen. De Grieken leeren het tegendeel, en maken daar dagelyks gebruik van.

‘XVI. Zy veroordeelen het vierde huwelyk.

‘XVII. Zy willen de plechtelyke feesten van de Maagt, en van de Apostelen, als mede die der andere Heiligen, door de Catholyke Kerk en door de Oudvaders ingestelt, niet met ons op de zelve dagen vieren: maar behalven dat zy het op eene andere wyze doen, verachten zy de Feestdagen van veele andere zeer oude Heiligen. (Zy verwerpen ook het Godsdienstig gebruik van allerlei gesneden en verheven Beeldwerk en Statuen, schoon zy zelven geschilderde Beelden in hunne Kerken hebben.)

‘XVIII. Zy zeggen dat men den Canon van de Misse der Latynen moet afschaffen, als zynde met dwalingen opgevult.

‘XIX. Zy lochenen dat de woeker een dootzonde is.

‘XX. Zy lochenen dat het Onderdiakenschap tegenwoordig een gewyde Order is.

‘XXI. Van alle de algemeene Kerkvergaderingen, welke in de Catholyke Kerk door de Pauzen op verscheidene tyden zyn gehouden, erkennen zy 'er

[pagina 28]
[p. 28]

geene dan het zevende algemeen Concilie, 't welke is het tweede van Nicea, beroepen tegen die de Beelden verwierpen. De Grieken willen van de andere niets horen, noch zich eenigermaten aan der zelver Instellingen gedragen.

‘XXII. Zy lochenen dat de Oorbiegt eenig godlyk bevel of recht voor zich heeft, meenende dat dezelve alleenlyk op een ingesteld Kerkelyk recht gegrond zy.

‘XXIII. Zy zeggen dat het Biegten der Leeken willekeurig moet zyn, waarom men ook onder hen de Leeken niet dwingt om alle jaren te komen biegten, noch hen om dat verzuim excommuniceert.

‘XXIV. Zy meenen dat het in de Biegt niet noodzakelyk is, noch van een Godlyk recht, alle zyne zonden van stuk tot stuk te belyden, gelyk het onnodig is alle de omstandigheeden op te halen die den aart der zonde veranderen.

‘XXV. Zy geven de Communie aan de Leeken, 't zy gezond of ziek, schoon zy hunne zonden niet te voren aan een Priester beleden hebben; en wel, om dat zy zich verzekert houden dat de Biegt willekeurig is, en dat het geloof de eenige en ware voorbereidinge tot het ontfangen van het H. Avondmaal is.

‘XXVI. Zy spotten met de Vigilien (dagen of avonden die voor de Vierdagen gaan.) der Latynen voor de Feesten van onzen Heiland, van de Moedermaagt, en van de Apostelen; gelyk ook met de vasten der Quatertempers. Zy maken hun werk van zelf op die dagen vleesch te eeten, uit verachtinge voor de Latynen. (Zy verbieden ook te vasten op den Saturdag, uitgenomen op dien die voor Paaschen koomt.)

‘XXVII. Zy beschuldigen de Latynen van Ketterye, omdat zy gestikt vleesch eeten, en andere spyzen die in het oude Testament verboden zyn.

‘XXVIII. Zy lochenen dat de enkele Hoerery een dootzonde is.

‘XXIX. Zy houden staande dat het geoorloft is zynen vyand te bedriegen, en dat het geen zonde is hem ongelyk aan te doen.

‘XXX. Ten aanzien van het wedergeven zyn zy van gevoelen, dat het om zalig te worden niet nodig is het gestolene weder te brengen.

‘XXXI. Zy geloven eindelyk, dat die eens Priester geweest is, wederom een Leek worden kan. (Dus geloven zy niet dat het Priesterlyk Character onuitwisschelyk is.

‘Men kan hier byvoegen, dat zy het huwelyk der Priesteren goedkeuren, zo zy reets getrouwt zyn voor de Verordening, doch zy staan hun zulks niet toe na dat zy geordent zyn.)

‘Zie daar het geen de Grieken van de LatynenGa naar voetnoot(a) onderscheidt, naar het verhaal van Caucus, die dat geloof niet alleen den Grieken van Corfu, maar ook aan de andere Grieken, van de Roomsche Kerk afgescheiden, toeschryft.

‘Maar indien wyGa naar voetnoot(b) Leo Allatius zul-Ga naar margenoot+

[pagina 29]
[p. 29]

len geloven, is Caucus een botterik, een lasteraar, en een man zonder oordeel, die den Paus heest meenen te verplichten met de dwalingen der Grieken te vermeerderen, en die aan allen heeft toegeschreven 't geen hy aan zommigen binnen Corfu gezien en bespeurt hadt.Ga naar margenoot+ Echter valt het niet moeilyk Caucus te rechtvaerdigen wegens het grootste gedeelte der gevoelens die hy op de rekening der Grieken zet, zo men daar misschien van uitzondert 't geen de Zedekunde betreft, waar van het verval eerder door de ongebondenheit van zommigen, dan uit een gemeen toegestemt geloof ontstaat; en 't is te vreezen dat men Leo Allatius zou konnen verwyten, dat hy veele gevoelens der Grieken heeft in den besten vouw geslagen uit een geest van bevrediging, en om te behagen aan Paus Urbanus VIII. die toen voorgenomen hadt door weegen van zagtzinnigheit de Grieken met de Roomsche Kerke te vereenigen. Waarlyk, zo men nauwkeurig onderzoekt de dwalingen die Caucus de hedendaagsche Grieken toeschryft, zal men bevinden dat 'er weinige zyn die dezelve beter en netter hebben opgemerkt. Ook hadt de Paus hem bevolen dat te doen, en 't is niet waarschynlyk dat hy den H. Vader in een zake van dat gewicht heeft willen bedriegen. Dewyl hy in de Godgeleertheit der Ouden niet ervaren was, heeft hy alles gebragt tot de School-Godgeleertheit en tot de uitspraken van het Concilie van Trente, 't welk hy hieldt voor den regel, volgens welken hy als dwaling moest veroordeelen al 't geen daar niet mede overeenkwam; nu hier door blinkt zyne eenvoudigheit te meer uit. Want, na langen tyd te hebben onderzogt wat zy met de Roomsche Kerke gemeen hadden, en wat hun in 't byzonder eigen was, veroordeelde hy echter al te zeer 't geen met de gebruikelykheden van zyne Kerk niet kon worden overeengebragt.Ga naar margenoot+ Maar laat ons eens zien, of Caucus zo groot een lasteraar zy, en den Grieken zo veel opgelegt hebbe, als Leo Allatius heeft willen doen geloven.

‘Voor eerst, wat aangaat het herdopen der Latynen, 't is zeker dat zy zulks op andere plaatzen behalven Corfu gedaan hebben; en wel om de vyandschap die zy hun toedragen, houdende alle hunne plechtigheden voor verfoeilyk. 't Is om dezelve rede dat zy ook de Misse der Latynen veroordeelen, wasschende hunne altaren af na dat een Latynsch Priester geoffert heeft, even of zy daar door ontheiligt waren, en achtende de ongezuurde broden, door de Latynen geconsacreeert, als onreine dingen. De bewyzen daar van kan men niet alleen zien by onze Schryvers, maar zelf in het Oostersche Recht, en voornamelyk onder den tytelGa naar voetnoot(a) Antwoord der Patriarchen, daar de meeste gevallen, die de plechtigheden der Latynen betreffen, zyn voorgestelt, en ter zelver tyd opgelost tegen de geenen die zulk eenen afkeer van die Ceremonien getoont hadden. Waar uit men zien kan, dat het grootste getal der Grieken de plechtigheden, die by de Roomsche Kerk in gebruik zyn, als onrein en onheilig verwierp, en dat 'er maar eenige Geleerde Mannen onder hen geweest zyn, die getracht hebben dien groten afkeer voor al het Ceremonieele der Latynen te matigen. Dit moet ons niet vreemd voorkomen, aangezien de Latynen zich niet toegeefelyker gedroegen omtrent den Doop en het gerezen brood der Grieken, gelyk blykt uit verscheideneGa naar voetnoot(b) Pausselyke brieven in hun voordeel geschreven. Behalven dat 'er Schoolgeleerde Theologanten geweest zyn, die aan de waardye van hunnen Doop, en van hunne andere Sacramenten getwyfelt hebben, gelyk lichtelyk zou konnen beweezen worden.

‘Ten tweeden, 't geen Caucus heeftGa naar margenoot+ doen zeggen dat de Grieken het Sacrament des Vormzels, en dat van 't laatste Oliesel niet erkenden, is dat hy alleen gelet heeft wat daar omtrent in de Roomsche Kerk gebruikelyk is, wordende het eerste Sacrament daar afzonderlyk van den Doop uitgedeelt; zelfs bestaat hedendaagsch eene der grootste bezigheden van de Bisschoppen, wanneer zy hunne Kerken bezoeken, in het toedienen van het Vormzel 't welk hun byzonderlyk toekomt. Het tweede wordt in de Roomsche Kerk nooit uitgereikt, dan aan die op 't uiterste of laatste van hun leven gekomen zyn, waarom men

[pagina 30]
[p. 30]

dat Sacrament ook het laatste Oliezel genaamt heeft. Maar de Grieken bedienen het eerstgemelde Sacrament te gelyk met den Doop, en de Oostersche Kerk is altoos by dat gebruik gebleven, in weerwil van de Westersche. Daar en boven, een Priester zelfs bedient het Vormzel by de Grieken, en wel den gantschen Levant door, gelyk menzien kan in de Verhandelinge welkeGa naar voetnoot(a) Lucas Holstenius over dat onderwerp gemaakt heeft, en door bevel van den Kardinaal Francois Barberini te Rome gedrukt is. Die geleerde Man verzekert dat dat gebruik zo oud is in de Grieksche Kerk, dat de magt van Vormen aan de Priesters als eigen, en van een gemeen recht geworden is. Wat het laatste Oliesel aangaat, de Grieken wachten niet, gelyk men in de Roomsche Kerk doet, tot de kranke op 't uiterste legt; ook noemen zy dit Sacrament niet het laatste Oliesel: in tegendeel de zieken gaan het in de Kerk ontfangen, wanneer zy daar op hun gemak konnen verschynen, en men dient het hun toe zo menigmaal zy ziek zyn, om dat men gelooft dat de Apostel Jacobus in zynen Brief van alle zieken gewag maakt, en juist niet alleen van kranken die op sterven leggen.

‘(Voorts heeft P. Simon in zyn Biblioth. Critique Tom. I. beweezen, dat uit den Euchologus en eenige Grieksche Schryvers blykt, dat de Grieken zeven Sacramenten stellen.)

Ga naar margenoot+ ‘Ten derden, wat betreft de aanbiddinge die zy aan het Heilig Sacrament na de Consecratie weigeren, dit moet niet zo volstrekt verstaan worden, dewyl het zeker is dat zy dat Sacrament wel aanbidden; maar alleen ten aanzien van de gewoonte der Latynen, die het aanbidden zo ras de Priester deeze woorden Dit is myn lichaam heeft uitgesproken. Dewyl de Grieken de Consecratie niet doen bestaan in die woorden, maar in eenige gebeeden die daar opvolgen, moet men zich niet verwonderen dat Caucus, die het gebruik zyner Kerke stelde tot een regelmaat om te oordeelen van de dwalingen der Grieken, gezegt heeft dat zy het Heilig Sacrament niet aanbaden: behalven dat zelfs na de Consecratie, welke, huns bedunkens, na het aanroepen van den H. Geest geschiedt, zy die plechtelyke aanbiddinge niet doen op dezelve wyze als by de Latynen in gebruik is; maar zy vergenoegen zich met Jezus Christus aan te bidden zo als hy hun wordt voorgehouden, den zelven op hunne wyze opheffende even voor de Communie. Echter kan men Caucus niet verontschuldigen, dat hy zich geheel en al naar de gebruikelykheden van zyne Kerk gericht heeft, ten ware hy mogelyk bevel gehadt hebbe om alles op dien voet te hervormen.

‘Ten vierden, het is in 't algemeenGa naar margenoot+ bekent dat de Oosterlingen onder beide de gedaanten Nachtmaal houden, meenende zelf daar toe grond te hebben in de woorden van den Zaligmaker. Dus spreekt de Patriarch Jeremias in zyn eerste antwoord aan de Godgeleerden van Wittenberg. Gy zegt dat men moet Communiceren onder de twee gedaanten, en daar hebt gy gelyk in; 't geen zy tot de kinderen toe uitstrekken, die zy gedoopt hebbende de Communie toedienen, hun het bloed van Jezus Christus met een lepel ingevende, genomen uit de kelk waar in dat bloed vermengt is met de kruimelen broods die zyn lichaam vervatten (door middel van deze kruimelen wanen zy te Communiceren onder de beide gedaanten.) Met een woord, de geheele Oostersche Kerk is in die gewoonte, en zelf onze Schoolgeleerde Theologanten stemmen toe, dat die gewoonte van Avondmaalhouden onder de twee gedaanten heiliglyk in de Latynsche Kerke is onderhouden geworden, tot men in deze laatste eeuwen goedgevonden heeft dezelve om gegronde redenen te veranderen.

‘Ten vyfden, wat belangt de Biegt,Ga naar margenoot+ het moet ons niet vreemd dunken dat zy dezelve niet anders dan voor een vastgestelt en Geestelyk recht houden, dewyl zy zich verbeelden datGa naar voetnoot(b) eigentlyk de Doop en het Avondmaal maar alleen door onzen Zaligmaker zyn ingestelt, zynde de andere Sacramenten door de Kerk ingevoert; gelyk blykt uit het twede antwoord van den Patriarch Jeremias aan de Godgeleerden van Wittemberg. Caucus heeft derhalven in dit

[pagina 31]
[p. 31]

stuk niets aangehaalt, 't welk niet met het ware Geloof der Grieken overeenkomt. Men kan echter niet ontkennen dat de Oorbiegt by de Grieken in gebruik is, noch dat zy hunne zonden stuk voor stuk belyden, om naar derzelver behoorlyke aart boete te doen, 't welk gevolgelyk niet geschieden kan zonder die in hun soort en eigenschappen den Biegtvader open te leggen. 't Is noodzakelyk, zegt de Patriarch Jeremias na Basilius, dat men alle zyne zonden aan zynen Biegtvader voorstelt. Men kan dit breder vinden in het Boek van Christophorus AngelusGa naar voetnoot(a) over de Tuchtoefeninge zyner Kerke. Niettemin is 'er dit onderscheid, volgens Metrophanes Critopulus, dat namelyk de Biegtvader geen onderzoek doet van de plaats daar de zonde bedreven werdt, noch van de personen met wie, noch zelf van de wyze waar op, omdat, gelyk die zelve Autheur zegt, zulks voor nodeloos en al te nieuwsgierig gehouden wordt: dit zy genoeg om Caucus te regtvaerdigen. Want wat de Paasch-Communie, welke alle jaren in de Latynsche Kerk geschieden moet, betreft, dit is in 't byzonder eigen aan die Kerk.

Ga naar margenoot+ ‘Ten zesden, in opzichte van het Huwelyk legt Caucus den Grieken niets te last, 't welk zy zelve niet hartnekkiglyk staandehouden, meenende het Nieuwe Testament, de Oudvaders, het Oostersch Geestelyk Recht, en de Instellingen van Keizeren daar toe in hun voordeel te hebben. Zy zeggen dat 'er niets klaarder gevonden kan worden dan deze woorden van het EvangelieGa naar voetnoot(b) Al wie zyn wyf verlaat anders dan om Hoerery, en een ander trouwt, die doet overspel. Het blykt dan, zeggen ze, dat het Evangelie de Echtscheidinge in het aangehaalde geval toestaat; en zich des aangaande niet willende gedragen aan de Authoriteit van Augustinus en eenige andere Latynsche Vaderen, verzekeren zy dat de Grieksche Vaders die plaats nooit anders hebben uitgelegt, en dat daarenboven de gantsche Oostersche Kerk hier in met de Grieksche overeenkomt. Ook kan men lichtelyk uit de Historien der Kervergaderingen van Florence en TrenteGa naar voetnoot(c) bewyzen, dat de geheele Grieksche Kerk van dat gevoelen is. Om die reden was het dat de Ambassadeurs van Venetien een verzoekschrift aan het Concilie van Trente inleverden, ten einde men eenigzins mogt matigen de Wet, welke gereet was om afgekondigt te worden tegen de geenen die zeiden, dat het overspel het huwelyk verbrak. De beweegreden der Venetiaansche Republyk in dit geval, was dat zy onder haar gebied hadt de Grieken van Candia, van Cyprus, van Corfu, van Zante, en van eenige andere plaatzen, wier gebruik niet overeenkwam met de veroordeeling van het Concilie. Men stondt die Gezanten hun verzoek toe, aangezien hunne redenen goed bevonden wierden, gelyk de Kardinaal Palavicini zulks bevestigt in zyne Historie dier Kerkvergadering. 't Is echter een waarheit, dat de Grieken al te lichtelyk tot eene Echtscheidinge komen, en zelf schoon 'er geen overspel begaan zy: maar ook hier in behelpen zy zich met de Geestelyke en Burgerlyke Wetten, die echter wat bepaalt behoorden te worden, wyl zy te zeer uitspatten. Doch Caucus, niet dan van overspel meldende, schynt al te schroomachtig te zyn geweest, anders hadt hy konnen aanhalen veele andere gevallen van minder gewicht, waar in de Grieken geen zwarigheit maken van het Huwelyk te ontbinden.

‘Ten zevenden, men moet zich nietGa naar margenoot+ verwonderen, dat de Grieken het gestikte, het bloedige, en andere dingen niet eeten, die niet alleen verboden zyn in het Oude, maar zelf in het nieuwe Testament, als blykt uit de Handelingen der Apostelen. Doch dit is den Grieken van Corfu niet in 't byzonder eigen. Alle de Oosterlingen in 't gemeen hebben dat gebruik behouden, en 't is nog niet zeer lang geleden dat het in 't Westen geheel is afgeschaft.

[pagina 32]
[p. 32]

Ga naar margenoot+ ‘Ten achtsten, wat aangaat het artykel wegens den Voorrang van Rome, men moet zich verwonderen dat Leo Allatius daar over zo uitvaart tegen Caucus, even of hy de grootste bedrieger der waerelt ware. 't Is maar al te waar, dat de Grieken die niet verlatynt zyn, en zelf alle de overige Oosterlingen, hedendaagsch dat Voorregt van Rome boven de andere Patriarchen niet erkennen, op gelyke wyze als het in de Westersche Kerk erkent wordt.Ga naar voetnoot(a) Metrophanes Critopulus verzekert, dat de Oostersche Kerk geen ander Hooft erkent dan Jezus Christus, die alle de hoedanigheden van Hooft der Kerke heeft; en dat 'er onder de Patriarchen geen onderscheit is, dan ten aanzien van den Stoel. De Patriarch van Constantinopolen zet zich eerst; die van Alexandrien de tweede; die van Antiochien de derde; en die van Jerusalem de vierde. Zy hebben niet de minste opperhoosdigheit boven elkander. Elk is meester in zyn Standplaats, en zo zy zich ergens gezamentlyk vergadert bevinden, kusschen zy onderling elkanders handen. Invoegen dat niemant hunner zich den tytel van Hooft der Catolyke Kerke geeft, gelyk de zelve Critopulus aanmerkt; hierom nu wil hy den Paus veroordeelen, als die zich zulke hoedanigheden aanmatigt. Wat betreft 't geen 'er Leo Allatius byvoegt,Ga naar voetnoot(b) dat namelyk Caucus den Grieken wat op de mouw spelt, daar hy zegt dat zy den Paus en de Latynsche Bisschoppen op Witten Donderdag excommuniniceren; zulks is niet alleen van Caucus in Corfu opgemerkt, maar ook van verscheidene Reizigers op andere plaatzen. De Jezuit Dandini, die in de hoedanigheit van Nuntius onder Clemens VIII. een Reize naar den Berg Libanon gedaan heeft, spreekt in zyne Beschryvinge van het Eiland Candia, in dezer voegen van de Grieken.Ga naar voetnoot(c) Ik zou veel te zeggen hebben, indien ik wilde aanhalen alle de vuiligheden der Prelaten, der Priesteren, en der andere Geestelyken van die Natie, hunne afzondering van de Latynsche Kerk, de vervloekingen en de excommunicatien die zy op de allerheiligste dagen tegen haar uitblixemen, terwyl wy God voor hunne bekeeringe bidden.Ga naar voetnoot(d)

‘Ten negende, men kan licht geloven,Ga naar margenoot+ dat de Grieken het Onderdiakenschap onder het getal der min voorname Ordens stellen, die by gevolg ongewyd zyn, om my van de uitdrukkingen der Latynen te bedienen, dewyl het nog niet zeer lang geleden is dat de Latynen daar een gewyde Orde van gemaakt hebben.

‘Ten tienden, in de boeken der GriekscheGa naar margenoot+ Schryveren kan men zien, dat niet meer dan zeven algemeene Concilien of Kerkvergaderingen te erkennen, niet voor iet byzonders van de Grieken van Corfu moet gehouden worden. Zelf zou het vreemd moeten voorkomen, dat men hen wilde verplichten tot het aan-

[pagina 33]
[p. 33]

nemen der Latynsche Concilien, daar zy geen deel aan gehadt hebben, noch ook van de andere, daar zy betuigen niet tegenwoordig te zyn geweest dan door geweld, en veel eer om Staats-belangen, dan om die van Godsdienst. De Republyk van Venetien duldt henGa naar margenoot+ met dat geloof in haare Staten.

‘Eindelyk, wat aangaat de Feestdagen, de Vasten, en veele andere zaken van Discipline of tucht, 't is zeker dat de Grieksche Kerk daar in met de Latynsche niet overeenkomt; en Caucus hadt gelyk daar hy zeide, dat de Grieken dezelve niet aannemen, gelyk zy ook niet erkennen zommige Heiligen van de Roomsche Kerke, waar mede zy den spot dryven, gelyk men zien kan in de Historie van 't Concilie van Florence, door Syropulus geschreven, daar hy zegt, Wanneer ik in eenige Kerk van de Latynen verschyn, groet ik niemant van de Heiligen die ik daar zie, om dat ik 'er geen van kenne. Ik hebbe ook moeite om Jezus Christus te onderscheiden, dien ik derhalven ook niet aanbid, omdat ik niet weet op wat wyze zy hem verbeelden.

Ga naar margenoot+ ‘Ik meen genoeg gezegt te hebben tot verdediging van Caucus wegens 't geen hy den Grieken toeschryft: en heeft die Autheur zomwylen vermaak geschept in hunne dwalingen breed uit te meten, en hun het ergste te last te leggen, men zou ook konnen bybrengen, dat Leo Allatius met hen te verweeren niet altoos de regelen der gematigtheit heeft opgevolgt. Ik bekenne, dat de weg dien hy heeft ingeslagen om de beide Kerken te verzoenen, en de Grieksche met de Roomsche te vereenigen, veel beter is dan die der Zendelingen, die hunne dwalingen hebben vermeerdert, en die dezelve nog dagelyks vermeerderen, in plaats van ze te verminderen: maar dit belet niet, dat men altoos de ware gevoelens der Grieken zal konnen weeten, als men zich van de gewoone vooroordeelen zal willen ontdoen, en een onderscheit maken tusschen die verlatynt zyn, en die het niet zyn.

‘Wy hebben vergeten aan te halenGa naar margenoot+ wat zy geloven wegens het Vagevuur, de Helle, en het Paradys.Ga naar voetnoot(a) Caucus verzekert, nevens veele andere Schryvers, dat de Grieken het Vagevuur lochenen, en dat zy echter gebeeden doen voor de doden: 't geen te verstaan zy ten aanzien van het gevoelen der Latynen, die gemeenlyk een plaats van Louteringe, en een vuur 't welk de zielen pynigt, stellen.Ga naar voetnoot(b) Maar de Grieken lochenen het een en 't ander, hoewel zy een zekeren staat van Louteringe erkennen; en hierom is 't dat zy God bidden voor de doden. 't Is zeker, dat het gebed voor de doden van de eerste eeuwen af in de Kerk is ingevoert, gelyk blykt uit Tertullianus en de alleroudste Kerkvaders, zo wel als uit de allervroegste Liturgien. Mogelyk heeft de Kerk die plechtigheit overgenomen van de Joden, die God mede over de doden aanroepen; welke gewoonte reets lang voor den oorsprong des Christendoms in de Synagogen in gebruik was, en daar reets gevonden wordt van den tyd af dat de Joden onder de heerschappy der Grieken geweest zyn. Niettemin is 'er dit onderscheit tusschen de Grieken en Latynen aangaande het gebed voor de doden, dat de laatste zich veel meer uitgebreid en verklaart heb-

[pagina 34]
[p. 34]

ben, in plaatze dat de eerste, en zelf alle de Oosterlingen, by algemeener bewoordingen gebleven zyn. De Latynen hebben nogtans in de gebeden die zy onder de Misse voor de doden doen, het oude Formulier behouden, 't welk vry wel overeenkomt met het geen de Grieken van de Helle, het Vagevuur, en het Paradys geloven. Zie hier hoe men in de Misse der Latynen voor de doden bidt. Domine Jezu Christe, libera animas omnium fidelium defunctorum de poenis inferni & de profundo lacu: libera eas de ore leonis, nè absorbeat eas Tartarus, nè cadant in obscurum, &c. Die woorden schynen het gevoelen der Grieken, en der andere Christenen van den Levant, te bevestigen, want zy onderstellen maar een eenige plaats, de de Helle namentlyk, daar de zielen als in een duistere gevangenisse gehouden worden, en men bidt dat die zielen uit die donkere plaats mogen overgaan tot de plaatze des lichts en der ruste, welke het Paradys is: dit nu is volkomen overeenkomstig met het gebed, 't welk de Priester in de Mis doet, en in die obitus geheten wordt.

Ga naar margenoot+ ‘Wat aangaat de Helle, wy zullen hier geen gewag maken van het gevoelen van Origenes,Ga naar voetnoot(a) 't welk echter van eenige Grieksche Leeraars gevolgt is geweest. Wy zullen ons vergenoegen met aan te halen 't geen in 't algemeen onder hen doorgaat. Wanneer zy bidden dat God de zielen uit de Helle verlosse, moet men dit begrypen van den staat des Vagevuurs; dat is, daar zyn in die duistere gevangenisse, welke zy de Helle noemen,Ga naar voetnoot(b) twee soorten van zielen; de eene welkers zonden zo grof niet zyn, dat zy daarom eeuwiglyk zouden moeten lyden; de andere nu blyven daar eeuwiglyk, en zyn waarlyk ter Helle verwezen: en 't zyn deze laatste waar van men kan zeggen, in Inferno nulla est redemptio; terwyl men ten opzicht van de eerstgemelde zielen zou mogen zeggen, in Inferno est redemptio. Dit zal dienen tot uitlegginge van de Liturgien en boeken der nieuwe Grieken, die schynen te onderstellen dat de zielen niet altoos in de Helle zullen blyven, en dat derhalven de straffe der verdoemden niet eeuwig zal zyn. Volgens dezen regel, zal men gemakkelyk eene verklaringe konnen geven van alle de gebeden, welke in de Grieksche Kerke voor de doden geschieden.

‘Wat het Paradys betreft, de GriekenGa naar margenoot+ zyn nevens de andere Oosterlingen van gevoelen,Ga naar voetnoot(c) dat de zielen de

[pagina 35]
[p. 35]

eeuwige gelukzaligheit niet genieten, noch de Helsche straffe ondergaan, voor dat zy van God hun vonnis ten dage des laatsten en algemeenen Oordeels ontfangen hebben. Hierom moet men, volgens der Grieken meeninge, zich twee Paradyzen verbeelden. De eerste zal wezenGa naar voetnoot(a) die licht- en rust- ryke plaats, waar van in de gebeeden der Liturgie wordt gewag gemaakt, en daar de zielen der gelukzaligen in verwachtinge van het laatste Oordeel rust genieten. Die plaats wordt in de openbare Gebeeden, die men voor de doden doet, geheten het Paradys, het licht, het leven, de gelukstaat, de schoot Abrahams, het Ryk der levendigen, enz. Het twede Paradys zal bestaan in de eeuwige gelukzaligheit, welke zy na het algemeen oordeel in den Hemel genieten zullen; dit gevoelen nu, geloven zy meer overeenkomstig te wezen met den inhoud der H. Schrift, dan dat der Latynen. Want alleen op dien dag, zeggen zy, zal Jezus Christus in de hoedanigheit van Rechter verschynende, aan de Uitverkorenen toeroepen,Ga naar voetnoot(b) Koomt gy gezegende myns Vaders, beërft het Koningryk 't welk u van voor de grondlegginge der waerelt bereid is, enz. Zy wanen dat het gevoelen der Latynen aangaande het Paradys en de Helle voor den dag des Oordeels, geene bewyzen in de Oudheit heeft. Men kan daarenboven aanmerken, dat de Grieken den gloriryken staat der Welgelukzaligen zo zeer niet uitgepluist hebben, als de meeste Latynsche Godgeleerden, die daar over met veel spitsvindige redeneeringen hebben gehandelt. Daar zyn 'er zelf die verzekeren, dat de Grieksche Vaders lochenen dat de Engelen en de Gelukzaligen het wezen van God in den Hemel aanschouwen; steunende op deze woorden van Theodoretus.Ga naar voetnoot(c) De Engelen aanschouwen het Godlyk Wezen niet, als 't welk alle dingen vervat, en zelve niet kan begrepen of bevat worden, maar zy zien een zekere gedaante, naar hunne natuur geschikt. 't Geen zy nog verder door het getuigenisse van verscheidene andere Oudvaders bewyzen.

‘Hunne Zedekunde nu, dewyl zy dezelveGa naar margenoot+ gronden met de Latynen hebben, kan niet veel van die der laatste verscheelen; uitgenomen dat zy het gebruik der School-Godgeleertheit niet hebben, noch zulke groote Bovennatuurkundige zyn; waar in zy echter geen ongelyk hebben, niet willende de Redeneerkunde, noch de Bovennatuurkunde in hunne Zedekundige boeken inmengen, schoon dit evenwel eenige weinige Grieken hebben gedaan; doch deze hadden in de Italiaansche Scholen gestudeert, of zich op de boeken der Latynen gelegt.

‘Niettemin kan het gebeuren, dat deGa naar margenoot+ Grieken en de andere Oosterlingen niet altoos ten strengsten de regelen der Zedekunde onderhouden, uit hoofde van den erbarmelyken staat,Ga naar voetnoot(d) waar in zy

[pagina 36]
[p. 36]

zich tegenwoordig bevinden. Men beschuldigt hunne Geestelyken van Simonie, omdat de Bisschoppen de Ordens verkopen; en de Priesters het bedienen der Sacramenten. Maar indien men de zaken grondig onderzoekt, zyn zy mooglyk zo schuldig niet als men meent. 't Is noodzakelyk dat zy van hun ampt leven; en dewyl zy geene Beneficien hebben gelyk tegenwoordig by de Roomsche Kerke in gebruik is, waarom wil men dan niet dat zy gelt eisschen voor het bedienen der Sacramenten? Men vindt niets berispelyks in de ingevoerde manier van het Westen, dat men namelyk gelt neemt voor de Zielmissen, voor de Belydenissen, en voor een menigte van andere dingen; en men zal een elendig Grieksch Priester van Simonie beschuldigen, omdat hy zich de gegeevene Absolutie betalen doet, en de zelve naar den aart der zonden geschat heeft? Dat te Rome zekere zonden op prys gestelt worden, koomt ons niet vreemd voor, omdat wy door gewoonte dat gebruik schynen goed te keuren. Zal dan het nieuwingevoert onderscheid van Goddelyk en Geestelyk Recht, door eenige Theologanten en Canonisten van de laatste eeuwen uitgevonden, den Paus van Simonie konnen vryspreken, en in tegendeel de uiterste armoede, waar toe de Grieksche Patriarchen en Bisschoppen zich gebragt zien, hen niet voor God en voor de menschen verschoonlyk maken wanneer zy voor de Verordeningen gelt neemen? Ik zegge dit niet om de Grieken in alles voor te spreken, wetende dat het zeker is dat zy zich dikwils te buiten gaan, en niet zorgvuldig genoeg zyn om hun geweten volgens de Christelyke Zedekunde te regelen: maar echter zyn de onkunde en de armoede, waar in zy jegenwoordig leven, de oorzaak hunner ongeregeltheden, waar tegen nochtans deugtzame luiden zo veel waken als mogelyk is, gelyk de Patriarch Jeremias zulks opentlyk toont, daar hy de Biegtvaders, die van de heilige dingen een koophandel maken, en vereeringen afvorderen, wel degelyk berispt. Hy zegt dat de zulke verdienen van God gestraft te worden, en dat, zo 'er onder hen worden gevonden, men dezelve kastydt, en van hun ampt afzet.

Wat pogingen de Roomsgezinden enGa naar margenoot+ de Protestantentot nog toe hebben aangewend om het ware geloof der Grieken wegens het H. Avondmaal op te helderen, zy hebben nogtans meer duisterheit dan licht aangebragt. Ik zal kortbondig aanhalen wat men dien aangaande van dezen en geenen kant gezegt heeft. De lezer mag van het gewicht der redenen zelve oordeelen. Zie hier hoeGa naar voetnoot(a) Vader Simon zich over die stoffe uitlaat.

‘Schoon dit verschil in 't breede verhandeltGa naar margenoot+ is door Mr. Arnaud in zyne schriften tegen Mr. Claude, blyven 'er echter nogh groote zwarigheden over; en zelf vindt men veele geleerden, voor al onder de Protestanten, die zich niet geheel en al betrouwen op dat groot getal van Getuigenissen, door dien Leeraar in zyn Werk van de Duurzaamheit des Geloofs bygebragt, omdat hy, zeggen ze, niet anders dan een Fransche Overzettinge van die Getuigschriften opgeeft, zonder het origineele gemeen te maken; en dat de vertalinge gebrekkelyk kan zyn: behalven dat in die Getuigenissen, zeggen dezelve Protestanten, zich eenigeGa naar voetnoot(b) dingen opdoen die geenzins overeenkomen met het Ge-

[pagina 37]
[p. 37]

loof der Grieken, en die by gevolg aan de oprechtheit van die Verklaringen doen twyfelen. Ook zyn eenige Jezuiten voornemens geweest om geloofwaardiger Verklaringen in 't licht te geven, en wel in die zelve Talen waar in ze zouden zyn opgestelt geweest; 't geen geschiedende waarlyk van groote nuttigheit zou zyn. Maar terwyl men daar na wacht, zal ik hier eenige bewyzen van het geloof der Grieken aangaande de Transsubstantiatie by brengen, welke, myns oordeels, boven alle de Getuigschriften of Verklaringen, die men uit den Levant zou konnen doen komen, moeten geschat worden; niet alleen omdat de Jezuiten by de Protestanten verdagt zyn, maar ook omdat deze niet zullen nalaten te zeggen, dat die Attestatien zyn afgebeedelt, en dat men al wat men wil van de hedendaagsche Grieken voor gelt verkrygen kan; daar in tegendeel andere Getuigenissen, gehaalt uit boeken die van dezelve Grieken voor den aanvang van alle die krakeelen zyn geschreeven, voor zo veele onwedersprekelyke bewyzen te houden zyn. Mr. Arnaud, de kracht dier soorten van bewyzen gevoelende, zette daar tegen de Authoriteit van Gabriel Aartsbisschop van Philadelphia, die met uitdrukkelyke woorden deGa naar voetnoot(a) Transsubstantiatie op eene en dezelve wyze met de Latynen vaststelt. Maar dewyl hy het boek van dien Autheur niet bezat, gedroeg hy zich geheel en al aan het getuigenisse des Kardinaals du Perron in deszelfs werk over het Avondmaal;Ga naar voetnoot(b) waar uit Mr. Claude gelegenheit nam om die authoriteit te verwerpen, als zynde by hem verdagt uit hoofde dat de Kardinaal, die gegemeenlyk den Griekschen text zyner aangehaalde Autheuren opgeest, hier

[pagina 38]
[p. 38]

juist het getuigenis van den gemelden Aartsbisschop in de Fransche tale voor den dag brengt. Mr. Claude stelde het bewys uit den zelven Gabriel, zo als hy door Arcudius in 't Grieksch wordt aangehaalt, mede te leur, voorgevende dat Arcudius de woorden van dien Griekschen Schryver niet hadt overgezet, maar dat hy dezelve op zyne wyze door omschryvingen hadt uitgebreid. Op gelyke manier heeft die Prediker verscheidene andere bewyzen door enkele spitsvindigheeden weeten te verydelen, tot eindelyk P. Simon de Werken van Gabriel van Philadelphien, nevens veele andere stukken, gehaalt uit goede Origineelen die men niet in twyfel kon trekken, door de Drukpersse het licht deet zien.

Ga naar margenoot+ ‘Zedert dien tyd heeft Mr. Smith een Protestant van de Anglicaansche Kerk, die Griekenland doorreist heeft, eenen brief opgestelt rakende den tegenwoordigen staat der Grieksche Kerke, waar in hy zich niet heeft konnen onthouden van te bekennen dat de Transsubstantiatie by de Grieken erkent wordt, en dat zelf in zekere Geloofsbelydenisse, welke onlangs in den naam van de gantsche Grieksche Kerke is gemeen gemaakt, het woord μετουσίωσις, 't welk een en 't zelve is met het Latynsche Transsubstantiatio, wordt gebruikt. Zie hier de woorden dier Belydenisse.

Ga naar voetnoot(a) ‘De Priester heeft zo haast niet het gebed gedaan, 't welk men de aanroepinge des H. Geests noemt, of de Transsubstantiatie geschiedt aanstonds, en het brood word verandert in het ware lichaam van Jezus Christus, en de wyn in zyn wezentlyk bloet, zo dat 'er niets overblyft dan de gedaante alleen. Daar kan niets klaarder noch uitdrukkelyker zyn dan deze woorden, die gevonden worden in een boek 't welk door gantsch Griekenland in 't algemeen goedgekeurt is. Mr. Smith echter, verre van zich met zo eene algemeene en uitdrukkelyke Belydenisse te vergenoegen, en evenwel de aangehaalde Autheuren niet konnende wraken, gelyk Mr. Claude met weinig oordeel gedaan heeft, neemt zyn toevlucht tot andere spitsvindigheden die eenigen schyn van reden hebben, waar op men noodzakelyk antwoorden moet tot volkomene beschuttinge van het Geloof der Grieken. Hy wendt voor, dat het woordGa naar voetnoot(b) μετουσίωσις eerst onlangsGa naar margenoot+ is uitgevonden om aan een nieuw Leerstuk gezag by te zetten: dat Gabriel van Philadelphien de eerste is, of ten minsten een der eersten, die zich daar van heeft bedient: dat die Aartsbisschop, langen tyd te Venetien gewoont hebbende, en 't hooft met School- Godgeleertheit opgepropt, zich door de listen en bedriegeryen van die der Roomsche Kerke heeft laten verleiden, om door een nieuw woord iet in te voeren 't geen aan Jeremias Patriarch van Constantinopolen, die hem tot Bisschop hadt ingewyd, geheel onbekent was geweest. Hy doet 'er nog by, dat men zedert Gabriel van Philadelphien, het woord μετουσίωσις by de andere Grieksche Schryvers zelden vindt: dat de Synoden, gehouden tegen Cyrillus Lucaris, daar niets van melden: dat de Oudvaders zulk een woord niet gekent hebben: dat het niet te vinden is noch in de Liturgien, noch onder de Geloofs- artykelen; dat eindelyk, verre van dat het geloof der Transsubstantiatie onder de Grieken zou zyn doorgegaan, het tegendeel zonneklaar blykt uit hunne Liturgie of Kerkgebruik, daar de beide Tekenen, zelf na dat zy reets geconsacreert en het lichaam en bloet van Christus genaamt zyn, ter zelver tydGa naar voetnoot(c) Verbeeldingen (Antitypi) van Christus lichaam en bloet geheeten wor-

[pagina 39]
[p. 39]

den. Zie daar al 't geen de Protestanten konnen tegen werpen aan de hedendaagsche Grieken die de Transsubstantiatie erkennen; zy wanen daar door onnut te maken alle die groote Werken welke Mr. Arnaud over die stoffe geschreven heeft. Dit noopt my om hunne tegenwerpingen alle in 't byzonder te onderzoeken, en te doen zien dat zy geen klem hebben.

Ga naar margenoot+ ‘Voor eerst is het onwaar, dat Gabriel van Philadelphien het woord μετουσίωσις eerst by de Grieken heeft ingevoert. Gennadius, die meer dan hondert jaren voor dien Aartsbisschop geleeft heeft, en dien men houdt voor den eersten Patriarch van Constantinopolen, na het inneemen dier Stad door de Turken, bedient zich in eene zyner LeerredenenGa naar voetnoot(a) onverschilliglyk van de woorden, μεταβολή en μετουσιωσις. Voorts verklaart hy, hoe het weezen kan, dat in die wonderbare verandering, deGa naar voetnoot(b) gedaante van het brood alleen overblyft zonder de zelfstandigheit van het zelve brood, en dat de ware zelfstandigheit van het lichaam van Jezus Christus verborgen is onder die zelve gedaante. Ik onderzoeken hier niet de byzondere hoedanigheden vanGa naar voetnoot(c) Gennadius, en of hy tot het getal der gelatynde Grieken behoorde. 't Is genoeg dat ik doe zien, dat Gabriel van Philadelphien de eerste Autheur van het woord μετουσίωσις niet is, dewyl het in Grieksche boeken, meer dan hondert jaren voor zynen tyd geschreven, gevonden wordt. Ten minsten zal men niet konnen zeggen, dat Gabriel zich daar van bedient heeft door de omkopinge der Latynen, gelyk Mr. Smith zonder eenig bewys by te brengen verzekert. Want zulks is zo verre af van waarheit te zyn, dat 'er in tegendeel een Werk van Gabriel van Philadelphien tegen het Concilie van Florence tegen het Concilie van Florence voorhanden is, daar hy zich opentlyk verklaart voor de party van Marcus van Ephezen, tegens die van zyne Kerk dat Concilie aanhingen: behalven dat hy door vriendschap en belang verbon-

[pagina 40]
[p. 40]

den was aan zekerenGa naar voetnoot(a) Meletius, een groot vyand der Roomsche Kerke. Ik stem toe dat hy te Padua gestudeert heeft, daar hy onderwezen wierd in de School-Godgeleertheit, wier spreekwyzen hy in zyne Schriften gebruikt. Maar Cyrillus Lucaris, die een Geloofsbelydenisse ten voordeele van de Calvinisten heeft uitgegeeven, welke byna woordelyk uit de werken van Calvinus getrokken is, hadt ook te Padua gestudeert, en was nog geleerder in de Theologie dan Gabriel, die zich van despreekwyzen der Latynsche Godgeleerden alleen bedient heeft omdat hy meende dat hy daar door zyn geloof duidelyker kon uitdrukken, en niet om aan eene nieuwigheit gezag by te zetten. Die nabootzing van de taal der Schoolgeleerden, welke in alle de Schriften van Gabriel doorsteekt, betrest alleen de uitdrukkingen en de behandeling, niet den grond der zaken; en dus kan men hem niet anders te last leggen, dan het invoeren van nieuwe spreekwyzen in zyne Kerk: en verre van dat men met Mr. Smith zoude besluiten, dat hy te gelyk nieuwigheden op de baan bragt, moet men in tegendeel daar uit afnemen dat het woord μεταβολὴ der Grieken, 't welk alleen veranderinge beduidt, en by de oude Schryvers gevonden wordt, het zelve betekent met de Transsubstantiatio der Latynen; nademaal een Griek, die de kracht der uitdrukkingen van Grieken en Latynen verstaat, en daarenboven een geslagen vyand der Latynen is, zich zonder onderscheit van de woorden μεταβολὴ en μετουσίωσις, een en 't zelve met Transsubstantiatie, bedient, om de verandering der Tekenen in het Lichaam en Bloet van Jezus Christus uit te drukken.

Ga naar margenoot+ ‘Maar, zegt men, Jeremias Patriarch van Constantinopolen, die den Bisschop Gabriel van Philadelphien heeft gewyd, en die den Godgeleerden van Wittenberg wegens deze stoffe geleerdelyk beantwoort heeft, gebruikte nooit dat woord μετουσιωσίς. 't Is waar dat die Patriarch zichbedient van het woord μεταβολὴ, omdat het Grieks is, 't welk μετουσίωσις niet is. Hy heeft geenGa naar voetnoot(b) Bastertwoord, 't welk den ouden onbekent was, willen invoeren. Echter laat hy genoeg blyken, dat hy door het woord μεταβολὴ een en 't zelve met μετουσίωσις, of Transsubstantiatio der Latynen verstaat. De Godgeleerden van Wittenberg, die zyne antwoorden hebben doen drukken, en die geen minder afkeer van de Transsubstantiatie hadden dan de Engelsche en Fransche Protestanten, waren zo wel verzekert, dat de Patriarch door het woord μςταβάλλεται de Transsubstantiatie der Roomsche Kerke wilde betekenen, dat zy op den kant tegen over het evengemelde woord, dat van μετουσίωσις hebben bygevoegt, als betekenende dezelve zaak in den zin van Jeremias; ook hebben zy op den rand der Latynsche Overzettinge het woord Transsubstantiatio tegen over Mutari gestelt. Die zelve Theologanten tonen klaarlyk in hun antwoord aan den Patriarch, dat zy in het onderhanden zynde verschil de woorden μεταβάλλεϑς, verandert zyn, en μετουσιϑς, Getranssubstantieert zyn, voor gelykluidende houden. Jeremias hadt aan hun geschreven, dat volgens hetGa naar voetnoot(c) Geloof der Catholyke Kerk, het Brood en de Wyn na de Consecratie door middel van den H. Geest verandert wierden in het lichaam en het bloet van Jezus Christus. Waar op die van Wittenberg antwoordden,Ga naar voetnoot(d) dat zy geloofden dat het lichaam en het bloet van Christus waarlyk in het Avondmaal tegenwoordig waren; doch dat zy daarom niet geloofden, dat het brood verandert wierd in Christus lichaam. Zy gebruiken, om de Transsubstantiatie der Latynen uit te drukken, geen ander woord dan het Griek-

[pagina 41]
[p. 41]

sche, μετάβαλλεσϑαι, waar van de Patriarch zich hadt bedient. Jeremias eindelyk, het antwoord der Wittenbergsche Godgeleerden gelezen hebbende, schryst hun nog eens, datGa naar voetnoot(a) het brood Christus lichaam, en de wyn en 't water zyn bloet worden, door middel van den H. Geest die zulks uitwerkt, en datGa naar voetnoot(b) die verandering het menschelyk verstand te boven gaat. Waar uit lichtelyk is af te neemen, dat die woorden μεταποὶησις, μεταβολὴ, μεταςοιχείωσις, en andere diergelyke, waar van de Grieken zich gemeenlyk bedienen om de verandering der tekenen te kennen te geven, de zelve zaak aanduiden met het bastertwoord μετονσιωσις, 't welk door de latere Grieken, die de Werken der Latynen gelezen, en in hunne Scholen gestudeert hebben, op dat van Transsubstantiatio gebouwt is. De nieuwe Grieken hebben dat woord niet aangenomen, dan omdat zy oordeelden dat het zeer wel die verandering van brood en wyn in het lichaam en bloet van Jezus Christus uitdrukte, en volkomen met hun geloof overeenkwam. En 't geen in dit geschil de meeste opmerkinge verdient, is dat Gabriel van Philadelphien byna geen ander woord gebruikt, in een Verweerschrist 't welk hy met opzet schreef voor die van zyne Natie tegen eenige Godgeleerden der Roomsche Kerke, die hen te onrecht van afgodendienst beschuldigden.

Ga naar margenoot+ ‘Men werpt ook tegen, dat zedert Gabriel van Philadelphien, het woord μετουσίωσις, niet gevonden word in de boeken van andere Grieksche Schryveren, en zelf niet in de twee Synoden tegen Cyrillus Lucaris te Constantinopolen gehouden. Maar die tegenwerping is nog minder gegrond dan de voorgaande. Men heeft in den jare 1635. te Venetien, onder den naam van een Griekschen Priester en Monnik die Gregorius heette, gedrukt zeker kort Begrip der Grieksche Godgeleertheit, even als een Catechismus, waar in niet alleen het woord μετουσίωσις gevonden wordt, maar zelf in 't breede verklaart op wat wyze de Transsubstantiatie geschiedt. De Autheur, aanmerkende het onderscheit dat 'er is tusschen het Avondmaal en de andere Sacramenten, zegt dat de andere Sacramenten alleen de genade behelzen, terwyl het Avondmaal den Heere Jezus Christus vertegenwoordigt; en dat men daarom de verandering die in dat Sacrament gebeurt, μετουσίωσι², of Transsubstantiatio noemt. Die Gregorius geeft zich den tytel van Onderpatriarch der groote Kerke, en hadt zyn woonplaats in een Klooster van het Eiland Chio. Hy betuigt in zyne voorrede, dat hy het beste gedeelte van zyn Werk verschuldigt is aanGa naar voetnoot(c) George Coressius, dien hy voor eenen der geleerdste Theologanten zyner kerke houdt, die zich zelven inderdaat den tytel geeft van Godgeleerden der groote Kerke, en die te gelyk Geneesmeester was. Deze Coressius, die met veel drift een boek over de dwalingen der Latynen geschreven heeft, stelde aan het hooft van dat Werk zyne goedkeuringe, waarin hy betuigtGa naar voetnoot(d) dat het zelve niet anders dan ware en rechtzinnige gevoelens behelst.

‘Behalven dat Werk werdt 'er in denGa naar margenoot+ jare 1638. een van veel meer gewicht opgestelt door Meletius Syrigus, tegen de Geloofsbelydenisse welke men aan Cyrillus Lucaris Patriarch van Constantinopolen toeschreef, en te Venetien in 't Grieksch en Latyn gedrukt was. De Tytel van dat boek, 't welk niet gedrukt wierdt, luidt gelyk men hier onder zien kanGa naar voetnoot(e). De Schryver weder-

[pagina 42]
[p. 42]

legt die gewaande Geloofsbelydenisse der Oostersche Kerke zeer krachtig, met het bybrengen van een groot getal bewyzen uit de Oudvaders en andere Kerkelyke Schryvers tot aan onze eeuw toe, en doet klaarlyk zien, dat de Belydenisse van Cyrillus uit de Werken van Calvinus is gehaalt: voorts voegt hy aan het einde van zyn boek eene byzondere Verhandeling aangaande het woord μετουσίωσις, of Transsubstantiatie, en hy toont met verscheidene voorbeelden, dat, schoon het woord van geen oud gebruik zy, men echter reden heeft om zich daar van, of van eenig diergelyk woord, hedendaagsch te bedienen, om der Ketteren wille. Tot beter verklaring van de veranderinge die in het Sacrament des Avondmaals geschiedt, stellen wy dieGa naar voetnoot(a) Verhandelinge hier

[pagina 43]
[p. 43]

onder, uit het Grieksch in 't Latyn overgebragt, gelyk dezelve door Mr. Arnaud in 't Fransch geplaatst is in zyn laatste stuk van de Duurzaamheit des Geloofs.

Ga naar margenoot+ ‘Wy hebben daarenboven twee Uitgaven van een boek gemaakt door eenenGa naar voetnoot(a) Agapius, Griekschen Monnik van den Berg Athos. De eerste druk is van jare 1641, en de tweede van 1664. beide te Venetien, onder den tytel van Ἁμαρτωλῶν σωτηρία, Het heil der Zondaren. Hoewel die Autheur de oude woorden, μετατρέπειν, μεταποιεῖῖν, en andere diergelyke behoudt, stelt hy echter het geloof der Transubstantiatie met sterke uitdrukkingen vast, en erkent dat Jezus Christus de Goddelyke zelfstandigheit heeft als onder een kleed verborgen onder de gedaantens van brood en wynGa naar voetnoot(b). Ik ga stilzwygende voorby dat groot getal van wonderwerken, door den zelven Agapius aangehaalt om de waarheit der Transubstantiatie te bewyzen, aangezien die wonderwerken, 't zy waar of valsch, hier niets ter zaak doen.

Ga naar margenoot+ ‘Men kan by den Monnik Agapius ook voegen Michiel Cortacius van Creta, in zyne openbare Redenvoeringe welke hy aan den Patriarch van Alexandrien opdroeg. Die Redenvoeringe is te Venetien gedrukt in den jare 1642. onder den tytel van ομιλία, of Αόγος ὲπιδειϰτιϰὸς illustratieὶ του ὰξιώμαος τα Ἱεροσύνης, Redenvoeringe over de waardigheit van 't Priesterdom. Cortacius vergelykt daar den Priester met God, en zegt onder anderen, dat gelykGa naar voetnoot(c) God het water in wyn heeft verandert, even zo de Priester den wyn verandert, of, om my van zyne uitdrukkinge te bedienen, transsubstantieert in het bloed van Jezus Christus. Hy scheldt daarenboven op de nieuwe Ketters, die geen geloof slaan aan de waarheit van dat wonder; en om hen nog beter af te maalen, maakt hyGa naar voetnoot(d) Luther uit voor een godlozen en verfoeilyken Hooftketter en Apostaat, die door zyne leere een oneindig getal van personen verleid heeft. Men moet zich ook niet verwonderen, dat een Griek zo hevig tegen de Proetestanten uitvaart, noch daar uit afneemen, dat die Redenvoeringe hem door den eenen of den anderen Latynschen Monnik, der Protestanten vyand, is aan de hand gegeven. Die weten wat 'er te Constantinopolen onder het Patriarchaat van Cyrillus, die een groot voorstander der Protestanten was, en verscheidene Bisschoppen, Priesters, en Monnikken in hun belang bragt, gebeurt is, zullen over dat uitvaren van Cortacius, 't welk op zyn tyd geschiedde, niet verwondert staan.

‘Ik geloof niet dat de Heer Smith nu zal durven zeggen, dat 'er geene Autheuren gevonden worden, die zich van het woord μετουσίωσις, in navolginge van Gabriel van Philadelphien, bedient hebben. Men heeft meer reden om te zeggen, dat 'er zeer weinige zyn die het zelve zedert dien tyd niet hebben gebruikt, en indien het my hadt mogen gebeuren een reize naar den Levant te doen, gelyk Mr. Smith heeft gedaan,

[pagina 44]
[p. 44]

zou ik een groter getal konnen aanhalen, en aan het Gemeen mededeelen.

Ga naar margenoot+ ‘Maar de twee Synoden te Constantinopolen tegen Cyrillus Lucaris gehouden, maken geen gewag van het woord μετουσίωσις, zegt Mr. Smith; waar uit hy besluit, dat zy zulks willens hebben nagelaten, om geene nieuwigheit te begunstigen. Niets kan zo qualyk gegrond zyn als die tegenwerpinge, en men behoeft geen groot verstand te hebben om de valsheit daar van te ontdekken. Het oogmerk dier beide Synoden was de Kettersche voorstellingen door Cyrillus onder den naam der Oostersche Kerke gedaan, te veroordeelen. Zy brengen dus die voorstellingen met de eigene woorden van Cyrillus op 't tapyt, en verdoemen dezelve. Indien Cyrillus in zyne gewaande Geloofsbelydenisse het woord μετουσίωσις gebruikt hadt, zouden de Bisschoppen van die beide Concilien niet nagelaten hebben zich daarGa naar margenoot+ ook van te bedienen. Zie hier de uitdrukkingen van hetGa naar voetnoot(a) eerste Synode onder Cyrillus van Bereen in den jare 1638. gehouden.Ga naar voetnoot(b) Vervloekt zy Cyrillus, die leert en gelooft, dat het brood en de wyn, op den altaar voorgestelt, niet in het ware bloet en lichaam van Christus door de zegeninge des Priesters en de nederdalinge des H. Geest verandert worden. Dit alleen is een overtuigend bewys, dat het woordGa naar voetnoot(c) μεταβάλλεσϑαι by de Grieken een en 't zelve beduidt met het nieuwe woord μετουσιοῦσϑαι, 't welk met het Latynsch Transubstantiari overeenkomt, omdat namelyk Cyrillus Lucaris zich daar van bedient om de Transsubstantiatie der Roomsche Kerke te lochenen. Daarenboven toonen de Bisschoppen van dat Synode klaarblykelyk genoeg wat hun geloof aangaande die geheimenisse zy, wanneer zy ter zelver plaatze deze woorden van Cyrillus, uit het zeventiende Artykel zyner Belydenisse getrokken: 't Geen men in het Sacrament met de oogen ziet en met de handen ontfangt, is het lichaam des Heeren niet; veroordeelen. Kan men iet bybrengen 't welk duidelyker de leere der Transsubstantiatie bewyst, dan even deze veroordeelinge? Het II. Concilie,Ga naar margenoot+ onder Parthenius in den jare 1642. te Constantinopolen gehouden, bevestigt het geloof der Latynsche Kerke met dezelve blykbaarheit als het eerste. Het vergenoegt zich met de woorden van Cyrillus geloofsbelydenisse alleen aan te haalen, en dezelve te gelyk als Kettersch te verdoemen. Die woorden, uit het zeventiende Artykel van Cyrillus getrokken, behelzenGa naar voetnoot(d) dat het H. Nachtmaal niet anders dan eene zuivere en eenvoudige verbeelding is. De Bisschoppen in dat Synode vergadert, zeggen

[pagina 45]
[p. 45]

daar tegen, datGa naar voetnoot(a) Jezus Christus niet gezegt heeft, dit is de verbeelding van myn lichaam, maar dit is myn lichaam, te weten, dat men ziet, dat men ontfangt, dat gebroken is geweest, dat reets gewyd en geheiligt was.

Ga naar margenoot+ ‘Ik zou by deze twee Synoden konnen voegen een derdeGa naar voetnoot(b) te Jeruzalem gehouden in den jare 1672. te Parys in druk uitgegeven in 't jaar 1676. met de Latynsche Overzettinge van zekeren Benedictyner Monnik, die nauwlyks Grieks lezen konde, zo vol mislagen is die Overzettinge. Maar dewyl die Kerkvergadering met opzet tegen Mr. Claude beroepen is, dien men in de voorreden Predikant der Calvinisten van Charenton noemt, vreeze ik dat ze den ProtestantenGa naar voetnoot(c) verdagt voorkomt. Daar ging echter niets om, 't welk niet

[pagina 46]
[p. 46]

met het gewoonlyk recht overeenkomt. De Bisschoppen bevonden zich toen tertyd te Jeruzalem, om zekere Kerk in te wyden, en men verzogt hun uitspraak te doen over eenige Artykelen, waar in de Protestanten van Vrankryk hunne eigene dwalingen aan de Grieksche Kerk toeschreven. Zy schynen zeer bedreeven geweest te zyn in de zaaken daar het geschil over was, dewyl zy zich van verscheidene boeken, door die van hunne Gemeente gemaakt, waar in die dwalingen veroordeelt zyn, met oordeel bedienen. Onder andere boeken die zy aanhalen, zyn de Antwoorden van den Patriarch Jeremias aan de Godgeleerden van Wittenberg, als mede een boek van Jan Nathanaël Priester en Opziener der Kerke van Constantinopolen, 't welkGa naar voetnoot(a) eene verklaringe van den Kerkdienst behelst; gelyk ook Gabriel Severus, anders de Aartsbisschop van Philadelphien, dien zy noemenGa naar voetnoot(b) den Aartsbisschop hunner Broederen te Venetien: 't geen de Vertaler overgezet heeft, De Aartsbisschop onzer Broederen van Creta. Zy halen daarenboven aan de orthodoxe Belydenisse der Oostersche Kerke, reets 6 of 7 jaren te voren gemeen gemaakt, daarna door Meletius Syrigus op bevel van een Moldavisch Synode verbetert en opgeheldert, en vervolgens, door den HeerGa naar voetnoot(c) Panagioti ter drukpersse bezorgt. Uit alle die stukken besluiten zy, dat het veel eer eene onbeschaamheit dan onkunde der Fransche Protestanten is, dat zy hunne Ketteryen aan de Oostersche Kerke toeschryven om deGa naar voetnoot(d) eenvoudige gemeente te bedriegen. Die zelve BisschoppenGa naar voetnoot(e) trachten ook de gedachtenisse van Cyrillus Lucaris te regt-

[pagina 47]
[p. 47]

vaerdigen, met tegen zyne gewaande Geloofsbelydenisse te stellen andere van zyneGa naar voetnoot(a) Werken, waar in hy klaarblykelyk het tegendeel dier gevoelens heeft. In dat zelve Synode worden veele andere zaken ter bevestiginge der Transsubstantiatie gevonden; voor al heeft men daar het woord μετουσίωσις niet vergeten; maar dewyl het Synode reets voor de tweede maal, verbetert, is uitgegeven, zal ik my daar niet langer mede ophouden. Alleen zal ik hier iet byvoegen tot beter kennisse van den aart van Cyrillus, van wien men zo verscheidentlyk heeft gesproken, naar mate men deze of geene party verdedigen moest; 't geen veel zal toebrengen tot ophelderinge van het geloof aangaande de Transsubstantiatie in de Grieksche Kerk.

Ga naar margenoot+ ‘Ga naar voetnoot(b) Cyrillus Lucaris, die zich zo vermaard onder de Grieken en Latynen gemaakt heeft, was geboortig van Creta, en tradt nog zeer jong zynde in dienst van Meletius Patriarch van Alexandrien, die mede van Creta afkomstig was, en die hem vervolgens voor een man van verstand en naarstigheit kennende, tot Priesster verordende. Daar na begaf hy zich naar Padua om zyne studien te vervolgen, waar van daan wedergekeert zynde naar Alexandrien, maakte Meletius hem Opperhooft van een Klooster, en zondt hem naar Wallachyen: 't geen hem gelegenheit gaf om in Duitschland, daar hy doortrekken moest, eenige byeenkomsten te houden met de Protestanten van dat Land, te meer dewyl hy de Latynsche Taal en de School- Godgeleertheit zeer wel verstondt. Van zyne Commissie wedergekeert zynde, bediende hy zich van het geld 't welk hy voor de noodwendigheden van het Patriarchaat verzamelt hadt, om zich zelven tot Patriarch te doen verkiezen. Tot die Waardigheit verheven zynde, onderhieldt hy zyne gemeenschap met de Protestanten, daar toe gebruikende eenen Metrophanes Critopulus, van wien wy een Werk aangaande het geloof van zyne Kerk hebben, gedrukt te Helmstad. Die Metrophanes reisde in den naam van zynen Patriarch door Engeland, en door een goed gedeelte van Duitschland, daar hy zo nauwkeurig als mogelyk was, naar den staat der Protestantsche Kerken vernam, waar van hy verslag deet aan Cyrillus, die toen te Constantinopolen was, om te overleggen op wat wyze hy best tot den Patriarchalen Stoel van die stad zou konnen geraken. Hy maakte kennis en vriendschap met de Ambassadeurs van Engeland en Holland die aan de Porte gezonden waren, en wel voornamelyk met den Hollandschen, die hem ook in 't vervolg tot het voortzetten zyner zaken zeer te stade kwam. Cyrillus hadt te voren toen hy nog maar

[pagina 48]
[p. 48]

Monnik was, zeer goede kennisse onderhouden met den Heer Cornelis Haga, die toen door den Levant reisde, en daar na te Constantinopolen als Envoyé van de Heeren Staten wedergekeert zynde, zyne oude vriendschap met Cyrillus, die toen ter tyd Patriarch van Alexandrien was, vernieuwde. Cyrillus verzogt hem eenige boeken van Protestansche Godgeleerden te willen doen overkomen, betuigende genegenheit te hebben voor hunne gevoelens. De Hr. Haga konde hem dat niet weigeren, en gaf daar van kennisse aan zyne Meesters, die niet nalieten van terstond zulk een groot getal Boeken over te zenden, dat men geheel Griekenland daar mede zou hebben konnen bekeeren, indien ze in die Taal waren geschreven geweest. Het was onmogelyk dat Cyrillus bedryf niet ruchtbaar wierdt, voornamelyk daar hy de Jezuiten van Constantinopolen tot vyanden hadt, die zich in alles tegen zyne voornemens aankanteden, schreeuwende opentlyk uit dat hy een Ketter was; ook gaven zy daar kennis van aan de Jezuiten van Parys, op dat het den Koning ter ooren komen mogte. Men verzuimde niet daar over te spreken met den Ambassadeur van de Staten te Parys, die deswegen ook naar Constantinopolen schreef. Zedert dien tyd begon Cyrillus den Jezuiten zo zeer niet meer te ontzien als wel te voren. Hy maakte zelf geen zwarigheit van aan den Heer Haga over te leveren eene Geloofsbelydenisse met zyn eigen hand in 't Latyn geschreven, welke hy eenigen tyd daarna in t Grieksch overzette. Dat is die zelve Belydenisse welke te Geneve in 't Grieksch en Latyn gedrukt is, en waar uit de Protestanten gelegenheit namen te zeggen, dat de Grieksche Kerk met hen in de voornaamste Geloofspuncten, voor al in al 't geen het Avondmaal betrof, overeenkwam. Ondertusschen werdt Cyrillus, die een magtigen aanhang binnen Constantinopolen tegen de Jezuiten en tegen het Hof van Romen hadt weten te maken, tot Patriarch gekoren, en geduurende vyf of zes maanden deet hy niets waar uit men konde bemerken dat hy den Godsdienst zyner Voorvaderen verlaten hadt. Maar dewyl de Jezuiten hem vyandig waren, meende hy zich te moeten verklaren voor de Hollanders, om van dezelve te worden ondersteunt. Hy wist ook in zyn belang te brengen een goed getal Bisschoppen en Geestelyken die zyne gevoelens toestemden, en die even als hy gereet waren om nieuwigheden in de Grieksche Kerk in te voeren. Maar zy schoten te kort, omdat de JezuitenGa naar voetnoot(a) die een Collegie te Constantinopolen hebben, waar in zy de jeugt voor niet onderwyzen, het gemeen op hunne zyde wisten te krygen, en daar door eenen opstand tegen Cyrillus verwekten. De Grieken beriepen eene Vergaderinge in den jare 1622. waar in hy van het Patriarchaat wierd afgezet, en naar het Eiland Rhodus verbannen. Men verkoor een anderen Patriarch in zyne plaatze, die zich door brieven hadt onderworpen aan het Hof van Romen, 't welk zyne verkiezinge bevordert hadt. Maar dewyl Cyrillus altoos zynen aanhang bleef behouden in Constantinopolen, en de Hollanders hem met grote sommen gelds bysprongen, leedt het niet lang of hy werdt wederom in zyn Patriarchaat herstelt. Toen nam hy wraak van de Jezuiten en anderen die de belangen van het Roomsche Hof hadden ondersteunt, en de Calvynsgezintheit kreeg de overhand binnen Constantinopolen: 't geen een groote wanorde in de Kerk veroorzaakte, omdat Cyrillus alles op prys stelde, om aan de Hollanders de verschotene sommen weder uit te reiken. De Jezuiten en het Hof van Rome, ziende dat Cyrillus volkomen meester was, poogden hem te winnen, met hem voorslagen tot een vergelyk te doen, en met hem voor oogen te stellen het gevaar waar in zyne Kerk was, indien hy in zyne verbintenissen met de Calvinisten voortging. Hy betuigde dat hy gaarne tot een vergelyk wilde komen. Maar dewyl hy het geduurig met de Hollanders bleef houden, deet men van den kant van Rome eene nieuwe poginge om hem uit zynen Stoel te verdryven; 't geen wel gelukte, doch voor een zeer korten tyd, dewyl het Hollandsche gelt hem welhaast wederom herstelde. Het Hof van Rome zynen yver tegen Cyril-

[pagina 49]
[p. 49]

lus verdubbelende, zondt iemant naar Constantinopolen met den tytel van Vicarius des Patriarchs, tot handhavinge van het rechtzinnig Geloof in die Kerk, 't welk zeer na aan zynen ondergang scheen te zyn gekomen. De party van Cyrillus verzuimde niet zich van die gelegenheit te bedienen, om de Jezuiten en die van hunnen aanhang gehaat te maken by de Turken, die argwaan opvatteden tegen dien Roomschen Afgezant: invoegen dat de Jezuitsche party van de Turken zeer slegt gehandelt wierdt, en Cyrillus op eene wreede wyze wraak nam van alle de Grieken die hy meende hem vyandig te zyn. Niettemin moest Cyrillus, die zich door zyne onmatige vervolgingen gehaat maakte, en zulk eene magtige party als de Jezuiten ondersteunt door het Hof van Rome zyn, tegenhadt, het eindelyk opgeven,Ga naar voetnoot(a) en werdt op bevel van den Groten Heer geworgt.

Ga naar margenoot+ ‘Zie daar de Historie van den Patriarch Cyrillus Lucaris, op wiens naam de Protestanten eene Geloofsbelydenisse hebben doen drukken, zich beroemende van 't zelve gevoelen te zyn met de Grieksche Kerk. Maar men heeft die Geloofsbelydenisse maar in te zien, om daar van te oordeelen.Ga naar voetnoot(b) 't Is waar dat dezelve door een Patriarch van Constantinopolen geschreven is onder den tytel van het geloof der Oostersche Kerke; doch zy is niet geschreven in den naam dier Kerke, noch van eenig openbaar getuigenis voorzien. Cyrillus gafze in 't particulier over aan den Hollandschen Ambassadeur, dien hy van noden hadt om hem tegen de Jezuiten van Constantinopolen te beschermen. 't Is met dat Werk van Cyrillus byna eveneens gelegen, als met het boek dat men zegt door Willem Postel geschreven te zyn voor eene Nonne, aan dewelke hy, om eenig gelt van haar te bekomen, dietsmaakte dat de Messias alleen voor de mannen in de waerelt gekomen was, en dat zy Juffer Johanna de Messiasse der vrouwen wezen moest. Daar is zo veel schyn van waarheit in al 't geen in die Belydenisse van Cyrillus onder den naam der Grieksche Kerke vervat wordt, als 'er is in de bedriegeryen van dien beruchten Willem Postel van Normandyen: en ik verwonder my dat de Protestanten nog tegenwoordig die gewaande Belydenisse den Catholyken durven tegenwerpen. Grotius oordeelde daar vanGa naar margenoot+ veel beter in een boek 't welk hy eenigen tyd na dat die Confessie was uitgekomen, in 't licht gaf, zeggende rond uitGa naar voetnoot(c) dat Cyrillus een nieuw Geloofsbegrip hadt gesmeed, zonder bystand van eenige Patriarchen, noch van eenige Aartsbisschoppen en Bisschoppen. Voorts hebbe ik die Historie van Cyrillus zo nauwkeurig als my mogelyk was verhaalt, zonder te letten op 't geen de Hollanders in hun Relaas daar van geschreven hebben, noch zelf op 't geen dien aangaande gezegt is door Leo Allatius, die ook de gematigtheit weinig plaats geeft. Ik hebbe nauwlyks iet gezegt, waar omtrent de beide partyen niet met elkander overeenkomen.

‘Behalven Cyrillus, zyn 'er nog eenigeGa naar margenoot+ andere Grieken van minder belang, welke ten voordeele der Protestanten hebben geschreven, en onder anderen zekereGa naar voetnoot(d) Gergan Bisschop van Arte, die een Catechismus heeft uitgegeven, waar in hy de Transubstantiatie opentlyk lochent, hier in nochtans van Cyrillus verschillende, dat deze zich niet naar de Geneefsche, maar naar de Augsburgsche Belydenisse schikt. Indien men de leere van dien Catechismus met die der

[pagina 50]
[p. 50]

Grieksche Kerke vergelykt, zal men bevinden dat zy byna overal in verschilt, om zich naar de gevoelens der Protestanten te buigen; gelyk daar gezegt wordt, dat de H. Schrift alleen zonder behulp der Overleveringe genoegzaam is om de Artykelen van ons geloof te bewyzen; dat die zelve Schriftuur klaar en duidelyk is in 't geen het geloof aangaat, en dat zy haar eigene uitlegster wezen moet. Met een woord, Gergan is een Protestant daar niets Grieksch aan is behalven de woorden, die echter niet meer dan slechte straattaal zyn. Hy durft zich niettemin beroemen, dat hy niet behoort tot het getal dier valsche Broederen, die te Rome vergiftigt zyn. Maar het is openbaarlyk genoeg bekent, dat zelfs de Grieken die in 't geheel geen verstandhouding met Rome hebben, in hunne boeken noch de Augsburgsche noch de Geneefsche Belydenisse staven. De Protestanten mogen ook onder het getal der Grieken die 't met hun eens zyn, stellenGa naar voetnoot(a) Nathanael van Creta, die den Hollanderen over eenigen tyd beloofde de Instituten van Calvyn in 't Grieksch over te zetten, en die van zyne Natie in die Gezintheit te onderwyzen, mids men hem zekere zomme gelds ter hand stelde.

Ga naar margenoot+ ‘Mr. Claude voegt by alle die Grieksche Calvinisten, het getuigenisse van zekeren Meletius, Aartsbisschop van Ephezen, in zyn antwoord 't welk hy over omtrent dertig jaren aan eenige Godgeleerden van Leiden gaf op verscheidene vragen die hem gedaan waren. P. Simon hadt reets vooraf aan Mr. Claude geschreven, dat hy niet twyfelde of dat stuk moest voortgekomen zyn van eenen Griek die door de Hollandsche Theologanten was omgekogt, om op hunne vragen naar hunnen zin te antwoorden; en dat, om van dat antwoord te oordeelen, het nodig was het zelve in zyn geheel, en in de taal des Autheurs, in 't licht te geven. Ik deet aan Mr. Claude door een zyner vrienden, om een uittrekzel van dat antwoord verzoeken, 't welk hy niet heeft konnen weigeren; en na het zelve gelezen te hebben, vondt ik 't geen P. Simon als eene gissinge hadt voorgestelt, de zuivere waarheit te zyn. Want Meletius, die in zynen brief de hoedanigheit van Aartsbisschop van Ephezen aanneemt, lochent niet alleen de Transsubstantiatie, maar zelfs de eere die men de H. Maagt en de Heiligen aandoet, nevens verscheidene andere artykelen welke de Grieken in 't gemeen overeenkomstig met al de waerelt geloven. En opdat men daar te beter van oordeele, volgt hier onder hetGa naar voetnoot(b) uittrekzel zo als ik het van Mr. Claude ontfangen hebbe, geschreven door de hand van eenen zyner Vrienden. 't Is genoeg dat men de Protestanten verzendt naar de Geloofsbelydenisse van Metrophanes Critopulus die hun vriend was, en dezelve, toen ter tyd onder hen verkeerende, op hun verzoek schreef. Uit die Belydenisse van Metrophanes zullen zy konnen oordeelen, of het geen Mr. Claude onder den naam van Meletius Aartsbisschop van Ephezen heeft gemeen gemaakt, den minsten schyn van waarheit heeft. Maar het word tyd dat wy wederkeeren tot de tegenwerpingen van Mr. Smith.

‘Men werpt dan nog wegens het geloofGa naar margenoot+ der Transubstantiatie in de Grieksche Kerke tegen, dat het woord μετουσίωσις noch by de Oudvaders, noch in de Liturgyen, noch in de Geloofsformulieren gevonden wordt, en dat zelf in de Liturgie het Brood en de Wyn na de Consecratie Zinnebeelden genaamt worden, 't geen de Transubstantiatie volkomelyk schynt uit te sluiten. Maar niets ydeler is 'er dan zulk een argument, 't welk uit een enkel woord eene geheele zaak besluit. Indien men de Protestanten noodzaakte zich daar omtrent te houden aan hun grondbeginzel, 't welk de H. Schrift alleen is, en zelfs aan de oude Geloofsformulieren, zy zouden zich zeer verlegen vinden. Maar om de

[pagina 51]
[p. 51]

valsheit dier redeneeringe in klaarder dag te stellen, hebbe ik geen anderenGa naar margenoot+ Autheur van noden dan Johannes Calvinus in zyne Instituten, daar hy de Kettery van Servetus aangaande de Drieëenheit verstandig wederlegt. Hy houdt ons deezen schoonen grondregel voor:Ga naar voetnoot(a) dat het namelyk geoorloft is nieuwe woorden uit te vinden tot duidelyker verklaringe der zaken,Ga naar voetnoot(b) voornamelyk als men te doen heeft met lasteraars, die zich achter de woorden verschuilen om de zaken te verwarren. Hierom is het, voegt hy 'er by, dat de Kerk genoodzaakt is geweest de woorden Drieëenheit en Personen uit te vinden. 't Is te vrezen, zegt die Schryver, dat men van trotsheit en lichtvaerdigheit te beschuldigen is, wanneer men woorden die niet lichtvaerdig zyn uitgevonden, verwerpen wil.Ga naar voetnoot(c) Men zag terstond de godloosheit te voorschyn komen, vervolgt dezelve Calvinus, toen de Arrianen het woord Consubstantieel begonden te haten en in afgryzing te brengenGa naar voetnoot(d). Men kan die gronden van Calvinus gemakkelyk op ons onderwerp toepassen.Ga naar margenoot+ De Kerk, zo wel de Oostersche als de Westersche, hadt niet nodig nieuwe woorden uit te vinden op het stuk des Avondmaals, zo lang niemant de waarheit van die verborgenheit hadt aangetast. De Westersche heeft zich de eerste daar van bedient, enzelfs geduurende eenige eeuwen de eenigste, omdat zy Berengarianen te bestryden hadt. Het was onnodig dat de Grieksche Kerk dat woord, of eenig diergelyk in gebruik bragt, omdat de zaak by hen buiten geschil was. Maar zedert dat de leere der nieuwe Berengarianen tot kennisse van eenigen uit hen gekomen was, en dat zy zagen dat het woord Transubstantiatio, door de Latynen uitgevonden, niet minder gelukkig uitdrukte de verandering die in het Avondmaal geschiedt, dan hun woord ὁμοούσιος de medezelfstandigheit des Zoons met God zynen Vader uitdrukt, vonden zy goed zich daar van te bedienen; ook is deszelfs gebruik onder de Grieken nog menigvuldiger geworden zedert het bedryf van Cyrillus Lucaris hunnen Patriarch. Zie daar, zo 't my voorkomt, de eenvoudige en natuurlyke reden waarom het woord μετουσίωσις in de oude Grieksche Boeken niet gevonden wordt. Waar by men nog voegen kan, dat indien de redeneering van M. Smith doorging, hy op dezelve manier zou konnen bewyzen, dat de Latynen de Transubstantiatie niet geloven, om dat men dat woord noch in hun Misboek, noch in hunne Geloofsformulieren ontmoet. Doch laat ons eindelyk tot de laatste tegenwerping overgaan.

‘De Tekenen van brood en van wynGa naar margenoot+ worden in de Liturgy der Grieken, zelfs na de Consecratie, Zinnebeelden of figuren genaamt: waaruit men afneemt, dat zy in dat stuk zeer veel van het Geloof der Latynen verschillen. Maar Mr. Smith schynt de Godgeleertheit der Grieken niet te verstaan, wanneer hy in 't algemeen zegt, dat zy de tekenen zinnebeelden noemen, zelfs na de Consecratie. Tegenwoordig is 'er geen een Griek, en zelfs is 'er zedert negen hondert jaren geen geweest, van dat gevoelen. 't Is zeker, dat alle de hedendaagsche Grieken meenen, dat de Consecratie niet geschiedt dan na het gebed 't welk men de aanroepinge des H. Geest noemt, welk gebed in de Liturgie volgt op de woorden daar de H. Bondtekenen Zinnebeelden geheeten worden. Marcus van Ephezen, die in het Concilie van Florence het Hooft der Party tegen de Latynen was, bedient zich mede van die plaats der Liturgye, om te bewyzen dat de Consecratie niet bestaat in deeze woorden, dit is myn lichaam, maar in het gebed of de zegeninge welke de Priester vervolgens doet met aanroepinge van den H. Geest. Die yverige voorstander van het Geloof der Grieken steunt voornamelyk daar op, dat Basilius in zyne Liturgy de tekenenGa naar voetnoot(e)

[pagina 52]
[p. 52]

Zinnebeelden noemt, na dat de Priester deze woorden, dit is myn lichaam, heeft uitgesproken: waar uit hy besluit, dat zy dan nogh niet geconsacreert zyn, dewyl zy den naam van Zinnebeelden of figuren behouden. De Patriarch Jeremias spreekt van de Tekenen ook op dezelve wyze, en verzekert onsGa naar voetnoot(a) dat die het brood en den wyn Zinnebeelden genoemt hebben, zulks niet hebben gedaan dan voor de Consecratie. Zy spreken in dat stuk uit eenen mond met alle de Grieksche Schryvers zedert de VIIIste Eeuwe, toen dat geschil in het IIde Concilie van Niceen, betwist wierdt. De Diaken Epiphanes verklaarde in eene Kerkvergaderinge uit naam van alle de Bisschoppen, dat door het woord vanGa naar voetnoot(b) Zinnebeelden (Antitypi) in de Liturgy van Basilius niet anders konde verstaan worden, dan de gaven voor dat zy zyn geconsacreert, doch dat zy na de Consecratie geheeten wierden het ware Lichaam en Bloed van Jezus Christus. St. Jan van Damas, Nicephorus Patriarch van Constantinopolen, en met een woord alle de voorstanders van den Beeldendienst, zyn van dat gevoelen, en werpen het tegen aan de Beeldstormers, als een krachtig bewys tot stavinge van het eeren der Beelden, om dat men de heilige gaven, zeggen zy, wel eere aandoet, voor de Consecratie, wanneer ze nog maar Zinnebeelden, of verbeeldingen zyn. Zedert dien tyd spreken alle de Grieken daar eveneens van.Ga naar voetnoot(c) Desniettegenstaande zyn de geene die eenige kennisse aan de Grieksche Oudvaders hebben, genoodzaakt te bekennen, dat de Bisschoppen van het Concilie van Nicea zich in dat stuk misgrepen, en dat de Oudvaders den naam van Zinnebeelden hebben gegeven aan de Tekenen, zelf na de Consecratie, niet denkende dat 'er in dat woord iet gelegen was, 't welk streed met de waarheit der tegenwoordigheit des Lichaams van Jezus Christus in het Avondmaal. Men ziet klaar uit den twist die 'er was tusschen de Beeldenstormers, en de voorstanders der zelve, dat zy met elkander niet in geschil waren aangaande het Lichaam van Jezus Christus, 't welk beide de partyen erkenden in het Nachtmaal na de Consecratie tegenwoordig te zyn.Ga naar voetnoot(d) Hun verschil bestondt alleen hier in, of namelyk het brood na de Consecratie nog een Zinnebeeld moest genaamt worden. De Beeldstormers verzekerden van ja, en zy hadden de Oudheit in hun voordeel. De Voorstanders der Beelden (geschilderde) zeiden neen, en zy vervielen daar door tot eenen misslag, die echter de zaak zelve niet benadeelde. Derhalven, op wat wyze men het woord Antitypus of Zinnebeeld verklaren moge, konnen de Protestanten daar uit geen gevolg trekken tegen het geloof der Transubstantiatie.

By het bovengezegde van P. Simon zalGa naar margenoot+ ik twee aanmerkingen voegen. De eerste is, dat, volgens de meeste Protestanten, de grootsprekende manier (Hyperbole) waar op men van de kracht der Sacramenten heeft gesproken, ongevoeliglyk gelegenheit tot de leere der Transubstantiatie en der wezentlyke Tegenwoordigheit gegeven heeft. ‘Het quaatGa naar voetnoot(e) zegt iemant onder hen, heeft met het einde der tweede eeuwe zyn begin genomen. In de volgende eeuwen verbande men die al te gemeene woorden van brood en wyn, welke den Leeken maar een gemeen en eenvoudig denkbeeld verschaffen; men begon menigmaal te spreken van het lichaam en van het bloed, tot dat men eindelyk niet anders sprak. Dat is verstandig uitgedacht:Ga naar margenoot+ het komt nu maar aan op een klaar bewys. Maar hoe koomt, dat het Sacrament des Doops het zelve lot niet gehadt heeft? De grootspraak is dan alleen buitensporig geweest omtrent het Avondmaal?

[pagina 53]
[p. 53]

waarom die manier van zich uittedrukken voor een grootspraak gehouden, daar Jezus Christus zelve die gebruikt heeft? Hadt de Heere aan zyne Discipelen niet voorgestelt zyn vleesch te eeten, en zyn bloed te drinken? Is de mislag gesproten uit ongemeene uitdrukkingen, deeze was 'er immers eene: nimmer heeft men sterker manier van spreeken gebruikt. Zy stiet den Joden, en zelf eenigen zyner Discipelen, die de uitdrukkinge in den eigentlyken zin opnamen. Zegt men dat die spreekwyze alleen een figuurlyken zin kan lyden, waarom gaf Jezus Christus dat niet te kennen, kwam het met de waardigheit van God overeen de volkeren in verbaastheit en dwalinge te laten blyven? Men voegt 'er nog by, dat zekere Anastasius de Sinaiter, een Monnik in de zevende eeuw, een boek maakte, waar in hy eensklaps voornam te spreken op eene ongewone wyze, te vreemder omdat dezelve geheel nieuw en ongebruikelyk was. Hy gaf stoutelyk voor, dat het brood en de wyn des Avondmaals het lichaam en het bloed van Jezus Christus zyn. Zo het waar is, is het iet zeer ongemeen, en 't is te verwonderen, dat een Monnik, die een taal sprak zo strydig met het gemeen begryp, niet door de Grieken van zynen tyd wederlegt, of wel gecensureert wierdt. De uitdrukkinge was van te groten gevolg om niet op 't ernstigste onderzogt te worden door de Leeraars, zyne tydgenoten.

Ga naar margenoot+ Wat poginge men doe, het schynt my onmogelyk de nieuwigheit dier zo betwiste Leerstukken aan te tonen. Ontmoet men hier en daar in de eerste eeuwen eenige uitdrukkingen, die de party, welke voor 't Figuurlyke is, schynen te begunstigen, men vindt wederom andere die vlakGa naar margenoot+ daar tegen stryden. Doch zo is het niet gelegen met de Plechtigheden die het Avondmaal verzellen. Men stemt de nieuwigheit daar van toe. Zy geraakten schielyk in gebruik, en ongetwyfelt met te veel schroom en te veel omslag, in eene eeuwe waar in de Religie geheel tot uiterlykheden vervallen was. De Protestanten zeggen, dat de vaststelling van het Leerstuk der Transubstantiatie (een woord in de elfde eeuw uitgevonden om de verborgentheit des Avondmaals beter uit te drukken) voet gaf aan alle de bygelovigheden die daar op volgden. In gevolge van dat Leerstuk moest men, varen zy voort, het Nachtmaal zorgvuldiglyk opsluiten, het zelve Godsdienstiglyk verheffen en ten toon stellen voor de oogen des volks, met kaarssen verlichten, plechtiglyk in processie omdragen, aanbidden, allerlei hindernissen daar van zeer zorglyk voorkomen en afweeren, enz. De Catholyken daar tegen zeggen, dat hun overmaat van dienst en zorg geschiedt tot eene rechtmatige vergoedinge voor de beledigingen die de Kettery het Sacrament heeft aangedaan, maar dat men waarschynelyk zo verre niet zou gegaan zyn als hedendaagsch in gebruik is, en mogelyk niet verder dan de Grieken, indien het H. Sacrament door Godloze gevoelens niet beledigt ware geweest.

De andere aanmerkinge betreft alleenGa naar margenoot+ den Grieken. Uit den twist, die onder de regeering van Alexis Comnenus over de verborgenheit des Avondmaals ontstond, kan men bewyzen dat het Geloof der Grieksche Kerke ten dien opzichte niet verschilde van dat der Latynsche. Die twist verhitte de gemoederen zeer. Echter kwam alles daar op uit, dat men te vergeefs onderzogt, of het lichaam van Jezus Christus in het Avondmaal onverderfelyk door de Gelovigen werd ontfangen, even als na zyne opstandinge, of verderfelyk, gelyk hy was voor zyn lyden.Ga naar voetnoot(a) Een Monnik, Siciditus geheten, hadt onder het Pausschap van Georgius Xiphilinus vastgestelt, dat het lichaam van Jezus Christus in het Nachtmaal is sterfelyk en verderfelyk, zonder leven, zonder ziel; en dat die het ontfangen, Jezus Christus niet in 't geheel ontfangen, maar alleen een gedeelte daar van, 't welk met de tanden gebroken en verbryzelt wordt, hoewel na de kauwinge het vleesch van Jezus Christus echter de onverderfelykheit aanneemt, even als na zyne verryzenisse. Nicetas schynt opzettelyk dat gevoelen met hatelyke byvoegzelen te verzellen: maar zulks doet hier niets ter zake. 't Zy genoeg dat men uit dat geschil besluiten kan, dat ten minsten de eene zo wel als de andere de verandering der zelfstandigheit des broods in die des lichaams van Jezus Christus toestonden. Indien 'er alleen over tekenen en figuuren gehandelt ware, zou de twist zo buitensporig als belagchelyk geweestzyn.

margenoot+
Hoe men het ware Geloof der Grieken best kan ontdekken.
margenoot+
Oogmerk van den Autheur hier omtrent.
voetnoot(a)
Histoire Critique de la Créance & des coutumes des Nations du Levant, par le Sieur de Moni, te Frankfort 1684. Na verloop van jaren heeft de Boekverkoper, zich van zyne overige Exemplaren willende ontdoen, volgens een kunstjen van zyn handwerk, dezen tytel verandert in den volgenden. Histoire Critique des Dogmes, des coutumes, & des Ceremonies des Chretiens Orientaux par Richard Simon, à Trevoux chez Louis Ganeau 1711. Louis Ganeau is een versierde naam.
margenoot+
Zedert het verval der Grieksche Kerke, is zy van de Latynen veelzins beledigt, en beschuldigt.
voetnoot(a)
Zie Remarques du P. Simon sur le Voyage du Mont Liban par Dandini pag. 203. enz. en 339. enz. Edit. 1685.
voetnoot(b)
Zie Remarq. du P. Simon.
margenoot+
Redenen van het onderscheid van gevoelens onder de Grieken.
voetnoot(c)
Arnaud Docteur de Sorbonne.
voetnoot(d)
P. Simon zelve, die in de jaren 1671. en 1682. de Werken van Gabriel, Aartsbisschop van Philadelphien, met Aantekeningen uitgaf, onder den tytel van Fides Ecclesioe Orientalis enz.
margenoot+
Het Geloof der hedendaagsche Grieken volgens Caucus.
voetnoot(e)
Caucus in Hist. de Groec. recentiorum Hoeresibus. Dit boek is nooit gedrukt.
voetnoot(f)
Deze Artykelen zyn te vinden in de Monumens Autentiques de la Religion des Grecs, gedrukt in 4. in 't jaar 1708. in den Haag, met verscheidene valsche Glossen van des Autheurs maakzel, en merkelyke veranderingen.
voetnoot(g)
‘De Grieksche Kerk hieldt de Roomsche vervallen te zyn van haaren Voorrang, om dat Rome, volgens haar gevoelen, den voorrang verloren hadt met af te wyken van de leere der Voorvaderen.’ Dus drukt zich een Scheurziek Grieksch Historischryver uit.
voetnoot(a)
Zie het geen volgen zal. In het Officie van Witten Donderdag staan uitdrukkelyk deeze woorden; dat de geenen, die ongezuurt brood offeren in hunne Offerhande, met schande overdekt worden!
voetnoot(a)
't Geen hier volgt is getrokken uit een zekere Lyst van dwalingen en ketteryen, die de Jesuitsche Zendeling P. Francois Richard den Grieken toeschryft in zyn Verhaal van het Eiland van Sant-Erini, te Parys gedrukt in 't jaar 1657. De Grieken, zegt hy, zich van de Roomsche Kerk afgezondert hebbende, begonden het teken van 't Kruis te maken van de rechter naar de linker zyde. Zy blyven by die dwalinge, en het heugt my dat ik eens gevraagt wierd van een Latyn..... waarom wy dat Teken maakten met de hand eerst ter linker, en daar na ter rechter zyde te brengen? Ik antwoordde dat wy zulks deeden, om te kennen te geven dat door de kragt van het Kruis, wy van vyanden van God, zyne vrienden geworden waren, van het quade tot het goede overgegaan .... eindelyk dat wy hoopten door Christus verdiensten in den dag des Oordeels, wanneer 'er een afscheidinge van verkoorenen en verworpenen geschieden zal, van de linker tot de rechter hand te zullen overgaan, en onder het getal der Gelukzaligen te weezen. Een Griek, die daar tegenwoordig was, begreep myn zeggen .... en waarom, hernam hy, doen wy dan het tegendeel? ..... waar op een onzer leerlingen het woord vattende, overluid zeide. Gy hebt gelyk dat gy uw Kruis van de rechter naar de linker zyde maakt, om te tonen dat gy zedert uwe afscheidinge van de Roomsche Kerk, van het goede tot het quade zyt overgegaan, van de deugt tot de ondeugt, van de genade tot de zonde, en het is te vrezen dat gy aan de linker hand zult staan, wanneer wy ons ten dage des oordeels aan de rechter hand zullen bevinden. Een zo verbazend antwoord scheen den stoutsten Scheurmaker van Griekenland te moeten bekeeren. Echter zegt de Missionaris alleenlyk, dat de Griek zo verstomt was, dat hy niet een eenig woord meer in te brengen hadt .... Andere Grieken, vaart hy voort, maken het teken van 't Kruis ganschelyk niet, en raken maar een eenigen schouder aan, om te kennen te geven, dat de H. Geest alleen van den Vader uitgaat.
voetnoot(b)
Caucus Venetus Archiepiscopus Corcyrensis, vir nullius plané doctrinae vel judicii...libello edito de Graecorum recentiorum Haeresibus, Graecos omnes non sine evidenti Calumnia diffamavit .... an mendacio, an scelere, an fraude, an fallaciis .... summorum pontificum gratia demerenda est? Leo Allat. lib. 111. de Consens. Cap. 10.
margenoot+
Leo Allatius gevoelen over Caucus.
margenoot+
Aanmerkinge daar op.
margenoot+
Of Caucus den Grieken te veel beschuldigt heeft, onderzogt. I. wegens het herdopen der Latynen.
voetnoot(a)
Res. Demetrii Archiep. Bulg.
voetnoot(b)
Epist. Clement. vii. apud Allat. lib. de Interst.
margenoot+
2. Wegens het Vormzel en 't laatste Oliesel.
voetnoot(a)
Luc. Holsten. Dissert. de sacr. Confirm. apud Graecos.
margenoot+
3. Wegens het niet aanbidden van het Sacrament na de Consecratie.
margenoot+
4. Wegens het houden van 't Nachtmaal onder de beide gedaantens.
margenoot+
5. Wegens de Oorbiegt.
voetnoot(b)
Hierem. Patriar. Cyrillus in zyne Belydenisse Art. xv. erkent maar twee Sacramenten door Jesus Christus ingestelt. Dit Artykel is volkomen Calvynsch.
voetnoot(a)
De statu hodierno Graecorum. Cap. 22. Al het woordengeswets, met beledigingen en vitteryen vermengt, van den Hoogduitscher die Aanmerkingen op Angelus gemaakt heeft, neemt niet weg dat de Biecht der Grieken op weinige dingen na met die der Latynen overeenkomt. In der daat is zy veel strenger, en men meent dat daarom de Grieken myden te biegten, behalven dat hunne Priesters hun de belydenisse zeer duur verkopen. De armoede verschoont den handel der Priesteren, en het verzuim der Leeken.
margenoot+
6 Wegens het Huwelyk.
voetnoot(b)
Matth. 19. 9.
voetnoot(c)
F. Paolo, nella sua Istoria del Concil. Card. Palavic. nella sua Istor. del Concil. di Trente.
margenoot+
7. Wegens het niet eeten van 't geen gestikt, bloedige is, enz.
margenoot+
8. Wegens den voorrang van Romen.
voetnoot(a)
Metroph. Critop. in Epist. Doctr. Ecc. Orient.
voetnoot(b)
Leo Allat. de Consens. Eccles. Occid. & Orient.
voetnoot(c)
Giralamo Dandini in Miss. Apost. Cap. 5.
voetnoot(d)
By het geen P. Simon op het stuk der Excommunicatie aangehaalt heeft, kan men het volgende voegen, getrokken uit den Staat der Grieksche, Armenische, en Maronitische Kerken door de la Croix, te Parys gedrukt in 't jaar 1695. De plecbtigbeit van 't heilig vuur word voorgegaan van eene andere, welke het uitwerkzel is van den dodelyken haat van de Grieksche Kerke en derzelver Patriarchen tegen de Roomsche en tegen den Paus, dien de Patriarch (van Jerusalem) in zyn Opperpriesterlyk gewaad opentlyk aan de deur van het Heilig Graf met beledigende en schandelyke woorden excommuniceert. Hier op volgt eene kinderlyke en onbetamelyke daat, waar uit echter de grootheit van hunne partydigheit blykt. De Patriarch slaat een groten spyker met bamerslagen in den grond ten teken van vervloekinge; hy excommuniceert de geenen die den spyker zouden willen uitbalen, onder bedreiging van geestelyke en tydelyke straffe, van boete, en van vyf hondert stokslagen. Men ziet een menigte van die spykers voor de deur van het Heilig Graf, welke de Grieken niet zouden durven aanroeren, en de Latynen myden dezelve uit vreeze van in moeilykheit te geraken. Ik voege by deze Excommunicatie nog eene andere diergelyke, welke met een volkomen Anathema overeenkomt. Ik trekke dezelve uit eene afzweeringe, te Jerusalem gedaan door zekeren Paisius Ligaridius, van de Leerstukken der Latynsche Kerke, wanneer hy in 't jaar 1652. tot Aartsbisschop van Gaza ingehuldigt wierdt. De Patriarch van Jerusalem, die dien Paisius inwydde, was op een soort van verheven throon gezeten. De Aartsbisschoppen, de Bisschoppen, en de overige Geestelyken waren elk op hunnen rang beneden den Patriarch geplaatst. Geduurende den dienst zeide Paisius de Geloofsbelydenisse der Grieksche Kerk op; maar voor zyne Consecratie tradt hy twee of drie malen met voeten zeker Schildery, waar in een Stad, op zeven bergen gebouwt, verbeeld stondt. Boven die stad zag men een Arent met twee hoofden. Die deze plechtigheit bywoonden, begreepen zeer wel dat de Griek de Stad en de Kerk van Rome onder zyne voeten getreden hadt, doch Paisius, om zo eene hatelyke toepassinge uit den weg te ruimen, gaf voor dat die Ceremonie betekende dat een Bisschop de ydele glorie der waerelt, onder de gedaante van een stad op zeven bergen gebouwt verbeeld, vertreden moest. Niets kan 'er gewrongener zyn dan deze uitlegginge.
margenoot+
9. Wegens het Onder-Diakenschap.
margenoot+
10. Wegens de Algemeene Concilien.
margenoot+
Eindelyk wegens de Feestdagen, Vasten, enz.
margenoot+
Verdere aanmerking op Caucus en Leo Allatius.
margenoot+
Der Grieken gevoelen wegens het Vagevuur, de Helle, en het Paradys. 1. Wegens het Vagevuur.
voetnoot(a)
Caucus, ibid. ac supra.
voetnoot(b)
Men kan by dit verslag van Vader Simon vergelyken het geen ik hier in 't kort uittrekke uit het Werk van den Ridder Ricaut over den Staat der Grieksche Kerke Cap. XIV. ‘Zy stellen, zegt hy, twee soorten der geenen die ter Hellen varen: de eene, hun leven eindigende onder het gewicht van den toorn Gods, worden daar terstond overladen met straffen waar van zy in alle eeuwigheit niet konnen verlost worden. De andere dalen ook ter Helle neder; doch zonder daar te ondergaan die ...... straffen ...... waar mede de Verdoemde in eeuwigheit gequelt worden. De (Grieksche) Kerk onderstelt (van deze) dat zy gestorven zyn met een gesteltenisse van berouw ..... en dat die gesteltenisse in hen versterkt is door het heilzaam behulp van de Biegt en van de Absolutie ....’ Schoon de genade haar werk in hen niet voltooit heeft, dewyl die goede gesteltenisse niet van goede werken gevolgt is, echter konnen de gebeden der Kerke, de tusschenkomst der levendigen, de aalmoessen, en de offerhanden die gesteltenisse kracht en verdienste byzetten. ‘Dit is, vervolgt de Engelsche Schryver, de zin van dit gebed: Doe, Heere, zyne ziele rusten in de plaatze des lichts, der vertroostinge, en der vreedzame stilte, daar de droefbeit en de smert uit verbannen zyn, enz. Voorts achten de Grieken die plaats niet als een Voorburg, noch als een Vagevuur der Zielen. Alle de straf die men daar lydt, bestaat by hen in voor een bepaalden tyd berooft te zyn van de tegenwoordigheit Gods. enz.’ Zy geloven dat na de doot de Ziel zich door haar zelve geen verlichtinge kan bezorgen, en dat haar, gelyk reets gezegt is, geen anderen toevlucht overblyft dan de gebeden der Gelovigen die op de aarde zyn. Maar noch de uitspraken der Patriarchen en der Bisschoppen, noch de Aflaten en Vergiffenissen hebben de kragt om de Ziel uit hare gevangenisse te slaken.
Zie daar de Sleutels, doet 'er Ricaut by, sprekende van die gebeden, enz. om den Hemel te openen (voor die zielen); evenwel willen de Grieken niet dat zulks geschiede voor den jongsten dag....... Zy houden 't daar voor, dat, gelyk de Gelukzalige de volheit hunner glorie niet genieten ...... dan na den dag des Oordeels, alzo ook de verdoemde niet eerder de volkomenheit hunner pynigingen zullen ondergaan.
margenoot+
2. Aangaande de Hellen.
voetnoot(a)
Volgens dat gevoelen zullen de straffen niet eeuwig zyn. Veele zyn hedendaags van die gedachten, meenende dat zulks meer overeenkomt met Gods goedheit. Zie de Verhandelinge van Thom. Burnet wegens den staat der Doden, enz.
voetnoot(b)
Indien 'er twee soorten van Zielen in de Hel zyn, is de twist over het Vagevuur niet anders gegrond dan op het stoffelyke denkbeeld dat men van de Ziel heeft: want 1. De zielen beslaan geen plaats. Men heeft derhalven een valsch denkbeeld, met aan dezelve stoffelyke straffen toe te eigenen. 2. De plaatzelykheit der zielen al eens onderstelt zynde, is het verschil tusschen de Grieken en Latynen alleen over den naam van de plaats. Vader Simon zegt het zelvde zeer wel in zyne Aanmerkingen over het 27. en 28. Hooftst. van de Reize van Dandini naar den Berg Libanon. ‘De Oosterlingen, zegt hy, staan toe dat 'er een staat van Vagevuur of Louteringe zy, schoon zy noch de plaats, noch ook de wyze, waar op men gemeenlyk meent dat de zielen daar gepynigt worden, erkennen. De Gebeden enz. bewyzen ...... dien staat, maar de plaats niet. Ook geven zy zelve dat onderscheit te kennen in hunne boeken ...... dewyl zy belyden dat 'er tusschen het Paradys en de plaats der verdoemden een derde staat der Zielen is, na dat zy van hunne lichamen zyn afgescheiden, waar uit zy door de gebeden der Gelovigen konnen getrokken worden ...... daar is weinig aangelegen of die derde staat Vagevuur of Helle genoemt werdt.’ 3. Men kan echter niet lochenen, dat die stoffe in zo groote zwarigheden is ingewikkelt, als eenig ander betwist Leerstuk. De fyne disputen hebben dit stuk wonderlyk verwart, en noch de eene noch de andere party heeft iet zekers konnen vaststellen over een voorwerp 't welk boven het bereik van ons begrip gaat. Voorts geloof ik dat het niet mogelyk is te bewyzen, dat het denkbeeld van een stoffelyk Vagevuur zynen oorsprong heeft van het zo verspreide, en zelfs by veele Oudvaders aangenomen gevoelen van de stoffelykheit der ziele.
margenoot+
3. Over het Paradys.
voetnoot(c)
Het XVIII. Decreet van het Concilie van Jeruzalem, gelyk het pag. 421. van de Monumens Autentiques de la Religion des Grecs aangehaalt wordt, strydt niet met het zeggen van P. Simon, en zie hier hoe men 't zelve moet uitleggen. Wy geloven dat de Zielen der genen die slapen, zo dra het lichaam doot is, voorgeschikt zyn tot de gelukzalige rust of tot pynen (dit ziet op bunnen staat na het laatste Oordeel) volgens de verdienste hunner werken, invoegen dat zy terstond na de afscheidinge des lichaams, by voorsmaak de blydschap genieten, of droefenissen ondervinden: edoch de eerste zyn dan nog niet tot eene volkomene gelukzaligheit geraakt, noch de andere hebben hunne laatste verdoemenisse ondergaan. In de algemeene opstandinge zullen de zielen, vereenigt met dezelve lichamen, welke zy geduurende dit leven bezielt hebben, eene volkomene beloninge ontfangen, dat is, een opperste geluk, of eene volstrekte straffe. Dit behoort tot het geen ik getrokken hebbe uit den Staat der Grieksche Kerke. Ik zegge hier in 't voorbygaan, dat men in den rang der byzondere gevoelens wegens den staat der Zielen na de doot, stellen moet de gedachten van Prudentius, een Christen-Dichter. Deze, zich niet vergenoegende met te geloven dat de straffen der ondeugende menschen eens zullen ophouden, voegt 'er nog by, dat 'er alle jaren eenen dag van strafschorsing voor de Duivelen en voor de verdoemden is. Dees dag is die waar op Jezus Christus uit de Helle wederkwam.
 
Sunt & spiritibus soepe nocentibus
 
Poenarum celebres sub Styge ferioe,
 
Illa nocte sacer qua rediit Dus &c.
voetnoot(a)
Zie de Aanmerkingen van P. Simon over de Reize naar den Berg Libanon. pag. 348. 349.
voetnoot(b)
Matth. XXV.
voetnoot(c)
Theod. Dial. de immut.
margenoot+
De Zedekunde der Grieken.
margenoot+
Aanmerkinge daar op.
voetnoot(d)
By de slaafachtigheit moet men de grove onkunde van dat volk voegen. Dit word door een groot aantal van geloofwaardige Reizigers bevestigt. Ik zal maar één voorbeeld bybrengen, 't welk de domheit der Grieken van Constantinopolen alleen betreft. ‘Die Grieken, zegt P. Barbereau in zyn Verhaal van Constantinopolen, gedrukt in 't jaar 1668., om te kennen te geven van wat Religie zy zyn, maken zeker handgedraai op hun aanzicht, zeggende zulks het teken van 't Kruis te weezen. Men moet hen deswegen niet veel meer ondervragen: want Gebeeden, Geloofsstukken, en goede werken zyn dingen waar van zy nauwlyks hebben horen spreken. 't Is my menigmalen gebeurt, dat ik, gevraagt hebbende aan luiden die ik oordeelde de kundigste te zyn, of 'er verscheidene Goden waren, en of Jezus Christus, waar van zy Christenen genaamt wierden, God en mensch was ...... van meest allen ten antwoord kreeg, dat zy niet snedig genoeg waren om zulke groote vraagpunten der Godgeleertheit enz. op te loffen.’ Wheler, een later Schryver, ‘zegt ook, dat die Grieken zo onwetend zyn, dat zy nauwlyks de eerste beginselen van hun Geloof verstaan. 't Is onmogelyk dat de Zedekunde lang zuiver kan blyven op plaatzen daar de slaverny en de onkunde heerschen.
margenoot+
Onderzoek wegens het waare Geloof der Grieken over het Nachtmaal.
voetnoot(a)
Cap. II. de l'Histoire Critique de la Creance &c.
margenoot+
Gedachten van P. Simon daar omtrent.
voetnoot(b)
Zie onder anderen wat breedvoerig verslag van dit geschil de Heer Aimon gegeven heeft in zyn boek 't welk ten tytel voert Monumens autentiques de la Religion des Grecs. Zo men hem geloven zal, moet men voor altoos wraken al 't geen gezegt is van den vermaarden Arnaud, die van deezen Schryver in zyn Register verkeerdelyk genomen wordt voor Arnaud d'Andilly, des eerstens oudsten broeder. Volgens den Heer Aimon waren alle de verklaringen, door den hoogstgemelden Arnaud, Leeraar der Sorbonne, voortgebragt, als afgebedelt of voor groot gelt gekogt. Die de verklaringen gaven, waren den Ambassadeur van Vrankryk M. de Nointel, den Jezuiten, en het Hof van Rome toegedaan; door die aankleving waren zy verwerpelyk, en nog meer door de strydigheit en de quade trouw, welke die Autheur, toen pas Gereformeert geworden, en zo yverig dat hy de allerminste toegeevenheit niet blyken liet, voorgenomen hadt, het koste wat het wilde, in het gantsche gedrag der Grieken en in dat der Roomschgezinden aan te merken. Eindelyk zyn de getuigenissen dier Grieken hem verdagt om de onkunde die zich daar in opdoet, en om de gemaaktheit waar mede zy hun Hof pogen te maken by de Roomsche Gemeente, welke ze in die verklaringen de Heilige Kerk van Rome noemen. Niets toont klaarder, zegt hy, dat die Grieken Apostaten en leugenachtige bedriegers zyn; en dat zy de taal niet spreken der onverlatynde Grieken, die immers het gantsche Pausdom, en alle de Roomsche Geestelykheit vervloeken en tot in den afgrond der Helle verdoemen. Maar, myns oordeels, is het niet moeilyk te geloven, dat het Gelt eene Geestelykheit, die reets zo lang met armoede en elende geworstelt heeft, heeft konnen in verzoekinge brengen. Het heeft wel anderen verzogt, die immers de proef hadden behooren uit te staan: en is het om 't gelt niet, dat men hedendaags nog zo menigwerf het Vaderland en de Religie ziet verlochenen? Is 't het Gelt niet, dat de handschriften uit de allergeheimste Kabinetten weet op te delven, en 't welk de Monniken in waereltsche menschen herschept, en hen in H.... voor zo veel 's weeks de vertalingen der allerzwaarste en moejelykste werken doet ondernemen? Ik geloof dan, dat men Grieksche Prelaten, Priesters, en Monnikken door kragt van Gelt heeft konnen omkopen, en dat 'er dus veele gevonden zyn die hun Geloof hebben konnen ontveinzen, of zich daar in schikken naar de Leerstukken der Latynen: maar dat geeft geen recht om te besluiten, dat het geheele lichaam der Geestelykheit ten voordeele van Rome is zaamgespannen, en dat 'er eene eenstemmige zamenzweering der Europeaansche en Aziatische Grieken, ter eere van zekere gevoelens, en om de Latynen vermaak aan te doen, zou geschied zyn. 2. Wat de onkunde betreft, zy kan gelegenheit hebben gegeven tot valsche uitleggingen van verborgentheden en betwiste Leerstukken; ook is het niet onmogelyk, dat de Grieken die Leerstukken niet hebben verstaan, dat zy op valsche Authoriteit gesteunt hebben, enz. Al dit is niet verwonderens waardig in ruwe en bygelovige menschen; die geenzins in staat waren om over den Godsdienst te redeneeren, gelyk hunne Abten en Monnikken zelve aan Mr. de Nointel hebben verklaart: maar die onkunde zelve legt hier in den weg, en ik meen, alles wel ingezien zynde, dat de onweetenheit veel eer zou dwingen om de Religie (dat ik zo spreke) te verdraayen, uit vreeze dat men hier of daar in gevoelens mogt overeenkomen met menschen wier Gezindheit men verfoeit, dan dat men zyn Geloof zou schikken op eene wyze welke aan die zelve Gezintheit voordeelig zou schynen. 3. Dat 'er onder de Grieken veele om het gelt zyn gelatinizeert, en zelf lafhartig genoeg om het Hof van Rome te vleyen, zonder het te kennen of daar voor eenige achtinge te hebben, wier getuigenissen en Geloof by gevolg aan andere Gezintheden buiten de Roomsche verdagt moeten zyn, is iet 't welk niet kan betwist noch gelochent worden: doch misschien hebben wy reets te lang gestaan op eene stoffe die hier alleen historischer wyze behandelt moet worden.
voetnoot(a)
Maar indien het al waar was, dat de Grieken het woord Transsubstantiatio niet gebruiken, zou het echter op een woordenstryd uitkomen. Men vindt by hunne Schryvers de woorden veranderen, verandering, iets te worden dat men te voren niet was enz. Die woorden voldeeden toen genoeg. Transsubstantiatie is een woord door de Latynen der evenvoorgaande eeuwen uitgedagt, pogende daar door beter denkbeelt te geven van een zaak die voor 't menschelyk verstand onbegrypelyk is, en welke nogtans door dat fyn uitgevonden woord niet heeft konnen opgeheldert worden. De oude Grieken, veel minder hairklovende over die stoffe, hebben zich op diergelyke uitvindinge niet toegelegt, en zich vergenoegt met woorden die een algemeen denkbeelt verschaffen. Het zou te wenschen zyn dat men zich aan dat algemeene hadt gehouden. Een woord, nieuw uitgevonden onder voorwendzel van de Leerstukken meer kracht by te zetten, opent zomwylen den weg tot nieuwe tegenwerpingen, die vervolgens nieuwe uitleggingen afvorderen; Zo wordt de Godsdienst ongevoeliglyk duisterder en ingewikkelder.
voetnoot(b)
Zie het antwoord op de Duurzaamheit des Geloofs enz. L. III. C. 7. en 't antwoord op het 2. Tractaat. II. Deel. C. 8.
margenoot+
Mr. Smith, een Protestant, bekent dat de Grieken de Transsubstantiatie geloven.
voetnoot(a)
Die zelve woorden zyn ook aangehaalt door den Ridder Ricaut C. 9. de l'Etat de l'Eglise Grecque.
voetnoot(b)
Zie de voorgaande aanmerkinge op het woord Transsubstantiatie. Voorts is het merkwaardig, dat Cyrillus Lucaris zelve zich van het woord μετονσίωςις bedient heeft in eene zyner Leerredenen, waar van het Concilie van Jeruzalem een uittrekzel aanhaalt. Zie les Monumens Autentiques &c. p. 295. Dat uittrekzel, waar in Cyrillus ons zegt, dat J.C. in het Avondmaal gewilt heeft dat wy zouden erkennen de oneindige magt der Godheit in de Transsubstantiatie (μετουσιοσει) van het brood, bewyst, of dat Cyrillus nogh geen Calvinist was, of dat de Geloofsbelydenis, die zynen naam draagt, verdicht is, of eindelyk dat Cyrillus op verre na geen eerlyk man was: ik kan nauwlyks geloven dat de Gereformeerden zich van de woorden van Cyrillus, volgens de uitlegginge die de Heer Aimon daar aan geeft, zouden willen bedienen.
margenoot+
Zyne gedachten over het woord μετουςίωσις.
voetnoot(c)
By gelegenheit van het woord Antitypus, zou men verscheide zaken konnen aanmerken: maar men moet zulks overlaten aan de Controversisten of Zintwisters. Wy zeggen alleen, dat, dewyl de Grieken, volgens toestemminge van de Protestanten zelve, en voornamelyk van den vermaarden Claude, reets overlang geen nette denkbeelden van het Sacrament des Avondmaals gehadt hebben, het niet te verwonderen is dat zy en zelve gedwaalt hebben, en de Controversisten doen dwalen. Het schynt zelf dat zy menigmalen niet al te wel wisten wat zy wilden zeggen. Ook hebben zy door woorden die dubbelzinnig waren, of meer dan eene betekenisse hadden, tegenstrydige gevoelens gelykelyk konnen begunstigen. Zie hier van een voorbeeld: in het Concilie van Florence gebruikten de Grieken een woord 't welk betekent volbrengen, eindigen, volkomenmaken. De Latynen verklaarden 't door Transsubstantiari. Vervolgens hebben 't de Protestanten in hun voordeel uitgelegt, en staande gehouden dat het woord niet anders dan volkomelyk Heiligen of Zegenen betekende.
margenoot+
Of Gabriel van Philadelphien dat woord eerst by de Grieken heeft ingevoert.
voetnoot(a)
Zie de plaats van Gennadius. Maximum itaque omnium Dei miraculorum est hocce mysterium. Idcirco multa, uti jam dictum est, contra illud objectant ex una quidem parte infideles, ex alia haeretici, & ex alia idiotae, qui rationem mysterii illius nequeunt intelligere: quas objectiones in hoc sermone modò solvimus. Alii siquidem dubitant, quomodo in momento temporis panis & vini substantia convertatur in Corporis substantiam. Alii vero dubitant, quâ ratione fieri possit, ut substantiâ panis in corporis substantiam transmutatâ, remaneant panis accidentia, illius videlicet longitudo, gravitas, latitudo, color, odor, & quae in gustu est qualitas; ita ut sint panis accidentia, absque ejusdem panis substantia, & vera corporis substantia lateat sub alterius substantiae accidentibus. Alii dubitant, quomodo fieri possit Christum extare in parva rei quae apparet extensione. Alii rursus dubitant, quomodo mysticum Christi corpus, etiam in partes divisum, remaneat integrum, & partium quaelibet sit totum Christi corpus, idemque perfectum. Dubitant alii, & haec dubitandi ratio videtur maxima, quomodo idem Christi corpus unum sit in Coelo & in multis simul altaribus super terram. Verum istas dubitandi rationes jam solvimus, possumusque solvere, gratiâ Christi nos illustrante. In primis autem sapientissimi Ecclesiae Doctores, gratiae quae in vobis est ac studii duces, easdem solvunt. Vobis autem incumbit credere absquè ulla haesitatione, similiter & Christiani omnes credere debemus, mysticum illud corpus esse ipsummet Dominum nostrum Jezum, Mariae Virginis filium, qui crucifixus est, quique nunc est in caelo, ille omnino idem est, qui sub panis accidentibus delitescit. Exstat autem secundum substantiam in Sacramento, non verò secundum gratiam & efficaciam tantum; neque mysticum Christi corpus veri corporis figura est, sed purum putum illius corpus: nunc enim figuris & umbris, sicut olim, minimè servimus, sed ipsismet rebus. Si quis autem Sanctorum Sacrificium istud Dominicae illius Coenae vocet antitypum, inde fit quod istud Sacrificium illius sit figura, sicut & hodierni sacrificuli figura sunt Jezu Christi, qui hunc fecit sacrificium; utriusque autem sacrificii eadem est perfectio, nimirum Transsubstantiatio.
voetnoot(b)
De gedaante van het brood bestaat zonder de zelfstandigheit van het brood. De ware zelfstandigheit van het lichaam is verborgen onder de gedaanten van eene andere zelfstandigheit.
voetnoot(c)
In het Uittrekzel van la Créance de l'Eglise Orientale &c. van P. Simon Tom. V. p. 236. in de Bibliotheque Universelle, heeft men aangemerkt dat deze woorden, Ik onderzoek niet of Gennadius tot het getal der Gelatynde Grieken behoorde, zyn uitgelaten uit dat boek de la Creance & c. Maar de lezer zy onderricht, dat de gemelde Bibliotheque vervat een gedeelte van l'Histoire Critique de la Creance enz. met eenige byvoegingen, veele veranderingen, en verbeteringen, en zelf, zo men wil, met verwisseling van gedaante. De Schryver van l'Eloge bistorique de Mr. Simon, welke gevonden word aan het hooft van zyne brieven, in den jare 1730. in 4. deelen uitgegeven, heeft zulks niet aangemerkt. Doch hy zegt ons, dat Mr. Simon, geraakt over de ontrouw der Hollandsche Uittrekzelschryvers, met een klein Supplement op dat Uittrekzel antwoordt. Om nu weder te keren tot Gennadius, Mr. Simon heeft zich verbonden te bewyzen, dat die Patriarch te voren George Scholarius genaamt wierd.
voetnoot(a)
Meletius Syrigus, Onderpatriarch en Leeraar der Kerke van Constantinopolen. Hy heeft Cyrillus wederlegt door dezelve argumenten van welke de Kardinaal Bellarminus zich tegen de Gereformeerden bedient heeft, zo als ons berigt word door de Biblioteque universelle p. 252. Tom. V. of veel eer door P. Simon. Maar dewyl het goed is dat men het voor en tegen der zaken weet, kan men nazien 't geen de Uittrekzelschryvers op die aanmerkingen van P. Simon antwoorden, als mede op andere dingen, dien Meletius betreffende.
margenoot+
Jeremias, Patriarch van Constantinopolen, gebruikte dat woord nooit.
voetnoot(b)
In het Uittrekzel, boven genoemt, wordt aangemerkt, dat P. Simon deze plaats vermeerdert en verbetert heeft.
voetnoot(c)
De Catholyke Kerk gelooft, dat na de Consecratie het brood verandert wordt in het eigen lichaam van Christus, en de wyn in zyn eigen Bloet, door den H. Geest.
voetnoot(d)
Het Lichaam en het Bloet des Heeren zyn waarlyk in het Avondmaal des Heeren: maar echter meenen wy niet dat het brood verandert wordt in het lichaam van Christus.
voetnoot(a)
Het brood wordt het lichaam van Christus, en de wyn en het water zyn bloet, door tusschenkomst van den H. Geest die zulks te weeg brengt op eene wyze welke de reden en het verstand te boven gaat.
voetnoot(b)
Jeremias drukt zich op andere plaatzen nog sterker uit, gebruikende eene overgrootsche manier van spreken ten opzichte van dat onbegrypelyk geheim. Om den Catholyken het getuigenis van dien Griek te ontnemen, zegt ons de Autheur van het bovengemelde Uittrekzel, dat Calvinus en Beza byna eveneens van het Nachtmaal gesproken hebben, zonder de Transsubstantiatie te geloven.
margenoot+
Of het woord μετουςίωσις niet in andere Grieksche Boeken gevonden wordt.
voetnoot(c)
De Protestanten hebben van dien George Coressius, van Gregorius, en van veele anderen, gesproken als van elendige menschen, die door armoede om een weinig gelts zich hadden laten latinizeren. Cyrillus houdt Coressius in zekeren brief voor eenen Huurling, tafelschuimer, en eerloozen. Bellarminus, voegt hy 'er by, is zyn meester, schoon by zich houdt of by geen Papist ware. Hy koomt met hen niet overeen, om dat ze hem verachten. Zie Monumens autentiques &c. p. 108. De Uitlegging van Aymon is volkomen op den zelven leest geschoeit. Zie daar zeer schoone Apostolische wederleggingen, zeer overeenkomstig met het merkteken van het ware Christendom!
voetnoot(d)
Dogmata vera & omnino orthodoxa hoc continere ego Georgius Coressius magnae Ecclesiae Theologus attestor.
margenoot+
Meletius Syrigus aangehaalt.
voetnoot(e)
Meletii Syrigi Hieronomachi Confutatio fidei Christianae a Cyrillo Constantinopolitano editae, in nomine omnium Christianorum Ecclesioe Orientalis scriptae.
voetnoot(a)
In Confesso quidem est apud nos, ipsam (μετονσίωσεως) transsubstantiationis vocem non extare apud priscos Theologos: nondum enim ullâ haeresi circa mysterium illud exortâ, si eos excipias, qui veram verbi incarnationem negabant, nova formare nomina Sanctis Patribus non cura fuit. Verum de voce nobis non est disputatio: non enim in verbis, potius quàm in rebus, pietatis vim sitam esse volumus. Itaque, si apud Theologos invenerimus quod nomine transubstantiationis significatur, quid vetat quo minus istâ dictione, vel aliâ huic simili utamur? Quippe Patrem absque principio, & immortalem & ingenitum, nusquam in Scriptura invenimus; similiter nec Filium ejusdem cum illo substantiae, nec Spiritum Deum esse expresso verbo deprehendimus. Sed nihil vetat, imo pietatis est ac necessitatis, ob haereses quae nascuntur ex aliis quibusdam quae eodem tendunt, voces istas formare, ut res quae intelligitur melius percipiatur, & ii, qui aliud sentiunt, réfellantur. Quid enim unquam dedetrimenti possit iis accidere, qui pietate erga Deum affecti sunt, si vocibus diversis eundem conceptum religiosum exprimant, minimé video. Unanimi autem consensu Theologos profiteri panem sanctificatum in substantiam carnis Dominicae verè transmutari, quod idem est ac transubstantiatio, jam allata testimonia manifeste profectò probant. Justinus enim dixit, eum quâ ratione potuit carnem assumere, eâdem etiam potuisse panem in suum corpus convertere. Secundùm autem Cyprianum, panis quèm Dominus ministrabat Apostolis, mutatus non specie, sed naturâ, omnipotente verbo factus est caro. Cyrillus Hierosolymitanus dixit, cum aquam suapte voluntate in vinum mutaverit in Cana Galilaeae, à fide non videtur alienum, illum vinum convertisse in sanguinem. Iterum, panis qui videtur panis, non est, quamvis id gustus praemonstret, sed Christi corpus: ita quod videtur vinum, non est vinum, etsi illud gustus monstret, sed est Christi sanguis. S. Ambrosius ait, Panis ille ante verba quibus Sacramenta peraguntur, panis est; sed postquam sanctificatus fuit, è pane fit caro Christi. Gregorius Nyssenus ait, Recte igitir credimus, panem qui Dei verbo sanctificatus fuit, in corpus Dei Verbi converti. Joannes etiam Chrysostomus Homilia 28. in Matth. Nos vices ministrorum gerimus: ille autem est qui ea sanctificat & efficit. Joannes Damascenus, Panis propositus, vinumquè cum aqua per invocationem & illapsum Sancti Spiritus divinitus convertuntur in Christi Corpus & Sanguinem. Theophylactus Bulgariae, Jesus erga homines benevolus, speciem quidem panis & vini servat, sed in virtutem carnis & sanguinis transmutat. Caeterum, quâ ratione prisci Ecclesiae Doctores fumpserunt productionem, aut transmutationem, aut conversionem, aut existentiam, aut transelementationem, aut quid simile, eâdem nuperi Theologi transubstantiationem intelligunt. Sicut enim illi par illas voces panem propriè ac verè in corpus Christi converti affirmant; ita hi eâdem omnino ratione idem intelligunt per vocem transubstantiationis, novo invento vocabulo, ob haereseos novitatem. Cum enim quidam Berengarius & illius Discipuli asseruissent, panem accipere quidem gratiam aliquam corporis Dominici secundum accidens a Deo, non vero substantialiter converti in Christi corpus, sed manere non mutatum, & qualis erat ante Consecrationem; qui tunc saniores erant Theologi, ut insanam illius doctrinam everterent, dixerunt panem transubstantiari in Corpus Christi, non vero in aliquod Corporis Christi accidens per quandam alterationem mutari, sed panem substantialiter fieri Christi Corpus. Nam sicut ante infanam Arii haeresim, nomen (ομοούσιον) consubstantiale, neque in scripto, nec extra scriptum audiebatur; ubi autem impudenter Filium a Patris substantia ille separavit, publicatum est nomen illud à primi Concilii Patribus, qui confessi sunt Filium Consubstantialem esse patri, ejusdemque ac unius substantiae, it illos everterent qui amarulenter divinitatem separabant: ita & in omni aetate, qui recté Ecclesiam gubernant, novorum autores sunt vocabulorum propter novitates obortas, quod & in praesenti Sacramento factum videtur. Nam ante septimam Synodum ferè omnes de eo simpliciter locuti sunt, post septingentos autem a Christo annos, ubi qui venerandas imagines impugnabant in quadam Synodo à Constantino congregatâ, quàm falsò septimam appellabant, impudenter publicassent, unicam esse imaginem Christi, panem scilicet, qui datur in Eucharistia, ex eo tempore qui postea fuerunt Patres caeperunt in scriptis suis declarare, panem Consecratum non esse figuram corporis Christi, sed veritatem, uti videre est in septimâ Synodo, & apud Joannem Damascenum & qui eum secuti sunt Patres. Postquam autem Berengarii haeresis, qui negat Christi corpus & sanguinem esse substantialiter in divinis symbolis, pervenit in nostras Provincias vox, (μετουσίωσις) transubstantiatio inventa est, quae nullatenus differt quoad sensum a transmutatione, aut conversione, aut transelementatione, quam prisci Patres adhibuerunt, uti jam dictum fuit. Si cui igitur Religio sit antiqua mutare vocabula, quasi alienum sit a pietate aliorum voces mutare in alias, quae ejusdem omninò sint significatus, quàmvis illud sit ridiculum, modò tamen has voces eâ ratione suscipiat, quâ usi sunt Patres, non erit cur nos ei opponamus: sed illum uti nobiscum consentientem recipimus, illius quidem pietatem laudantes, at simplicitati ejus non accommodantes. Verum illum non existimo debere ab iis alienum esse, qui rem eandem exprimunt verbis quae majoris videntur esse significatûs, minusque accedunt ad Haereticorum sermonis ambiguitatem, aut quae Patrum mentem clarius explicent: quippe nihil eo contentiosius est, quàm differre nominibus, cum res ipsa est in confesso. Si vero transubstantiationem inficietur ob vocis illius virtutem, quia scilicet non putat panem & vinum mutari in Christi corpus & sanguinem, tunc illum ut alienum à nostra Ecclesia & Fide respuimus, atque uti novatorem damnamus, ac illius novitates. Aliud siquidem a Divinis Patribus accepimus, nos scilicet esse participes corporis Domini nostri, modo sensili illud oculis aspicientes, sumentesque manibus, & illud ad os allatum manducantes, sicque ejusdem cum Christo corporis fieri, illius carne & ossibus mysticè nutritos. Cum enim modo corporali participes simus sensilis panis qui in Christi corpus substantialiter conversus est per omnipotentem Verbi Divinitatem, ad illud accedere didicimus modo quidem sensili, quatenus illud spectat panem & vinum, spiritualiter autem & mystlce, quod non conspiciatur corpus humanum carnem habens & ossa, neque modo corporali, & eadem ratione quâ reliqui cibi corporales, eorum qui illum sumunt corda reficiat, sed spiritualiter, ob Divinitatem quae inest, uti jam dictum fuit. Sed de his satis: jam enim praeter modum disserere nos coegit quam nunc in nostras Ecclesias inferre conatur Calvinianorum haeresis.
margenoot+
Agapius, een Grieksche Monnik, aangehaalt wegens de Transsubstantiatie.
voetnoot(a)
Deze Griek is volgens de Protestanten ook een gelatinizeerde. Volgens Claude Cap. 3. van het IV. Boek van zyn Reponse à la Perpet. de la Foi, is 't een verdagt Autheur, waar van verscheide Latynen en gelatynde Grieken gezwegen hebben, schoon het van hun belang was hem aan te halen enz. De Heer Aimon, die iet nieuws heeft willen zeggen, voegt 'er by, dat, dewyl de authoriteit van Agapius nergens anders op steunt dan op het getuigenisse van zeven onbekende Monniken, waar van 'er vier zich Religieusen van vier byzondere Kloosters van den Berg Athos noemen, en de drie andere niet zeggen tot wat Gemeente zy behoren, het zo veel is of men de waerelt wilde bespotten, als men een Certificaat van dien aart in den rang van Authentique bewyzen stelt. Die arme Monnikjes, doet hy 'er by, konden het Pausdom heimelyk toegedaan zyn geweest...... Zy konden ook geweest zyn Mahometanen, of Joden, of Heidenen, zonder dat men zulks in Europa zou hebben ontdekt, en zelf niet schoon men naar den Berg Athos heen reisde om het te vernemen, want daar ter plaatze zyn verscheidene ketteryen ingeslopen zedert den jare 1430. enz. Wat bewyzen zou men niet overhoop werpen met diergelyke redeneeringen, en hoe zou 'er de Hr. A.... die dezelve voor gangbaar uitgeeft, by staan, indien men ze op verscheidene gevallen zyns levens toepaste?
voetnoot(b)
Dit alles is uitgelaten in de Parysse Uitgave, waar van ik boven hebbe gewag gemaakt.
margenoot+
Als mede Cortacius van Creta.
voetnoot(c)
Mich. Cortac. Serm. de dign. Sacerd.
voetnoot(d)
De Godloze Hooftketter Luther, die veele menschen verleid heeft, niet door een Apostolische leere, maar door een leere van afval van de ware Kerk.
margenoot+
Nadere tegenwerping van Mr. Smith. Antwoord daar op.
margenoot+
Synode onder Cyrillus van Bereen.
voetnoot(a)
Men leze 't geen Claude geschreven heeft wegens de onderstellinge (volgens hem) dier twee Synoden. L. 3. C. XII. van Reponce à la perpetuite &c. Het minste dat men van zyne redenen zeggen kan, is dat zy zeer veel schyn hebben. Wat den Heer Aimon aangaat, hy houdt die Synoden voor vergaderingen van bedriegers, die door onkunde en quade trouw noodwendig zich zelven moesten tegenspreken. 't Is Parthenius Patriarch van Constantinopolen, die by zich zelven alleen de besluiten van het Synode van Moldavien te Constantinopolen heeft gesmeed, en dezelve te Jassy in Moldavien zonder tegenspraak en zonder onderzoek heeft doen goedkeuren. Hy handelt niet beter met het Concilie van Constantinopolen, door Cyrillus van Bereën beroepen.
voetnoot(b)
De Heer Aymon noemt die Vervloekinge de allerantichristische van alle Vervloekingen. Hy tracht derzelver ongerymtheit door zeer ongewoone redeneeringen te bewyzen. Zie hier hoe hy redenkavelt. De gelatynde Grieken en de Pausgezinden zelve zeggen, dat het geen de oogen ontdekken...... niet anders is dan de ware eigenschappen van het Brood en den Wyn, en niet het lichaam van J.C. Cyrillus nu heeft anders niet gezegt, by gevolg is de Vloekspraak onrechtvaerdig. 't Is een uitwerkzel van den baat, van den dollen drift, van de dwaasheit, en blindheit der Grieken. Indien de Grieken geweeten hebben wat zy zeiden, hebben zy gemeent dat het Brood des Avondmaals niet dan in een figuurlyken zin het lichaam van Jezus Christus genaamt wordt, omdat zy uitdrukkelyk zeggen, dat het geen men met de lichamelyke oogen ziet, het eigen lichaam van J.C. is. De Pausgezinden en de geene die de Consubstantiatie, of de wezentlyke tegenwoordigheit geloven, komen daar in overeen, dat het ...... vleesch en het ...... bloet van J.C. niet zichtbaar zyn in de ...... Tekenen des Avondmaals. Het moet dan wezen, dat die zeggen, dat het geen zy met de oogen des lichaams zien en met de handen tasten ...... het lichaam van Christus is, heel iet anders door dat gekruist en gebroken lichaam verstaan, enz. De Heer Aymon besluit daar op met een tweeledige bewysrede: of de Grieken, die de Besluiten van het Constantinopolitaansche Synode hebben opgestelt, geloofden de Transubstantiatie niet, of indien zy daar aan gelooft hebben, moeten het geweest zyn gelatynde Grieken, die qualyk onderrecht waren van de ...... gevoelens der Roomsche Kerke wegens dat Leerstuk, daar zy geloofden, dat men om anderen te believen moest zeggen ...... dat niet alleen het Brood des Nachtmaals in het eigen lichaam van J.C. verandert was, maar dat men ook dat zelve lichaam met stoffelyke oogen zag, zonder met eenig bekleedzel der eigenschappen des Broods overdekt te zyn, enz.
voetnoot(c)
Maar de Heer Aymon, die zich mogelyk vleidt meer dan iemant het Grieksch te verstaan, zegt in zyn Woordenboek, dat μεταβαλλεςαι eerder eeene enkele verandering des gebruiks, dan eene ware verandering van zelfstandigheit kan betekenen, enz.
margenoot+
II. Concilie van Constantinopolen, onder Parthenius.
voetnoot(d)
Die woorden worden niet gevonden in het 17. Artykel van Cyrillus Geloofsbelydenisse.
voetnoot(a)
In de Parysse uitgave heeft men de woorden dat men ziet uitgelaten. Over dat men het Grieksche woord heeft overgezet dat gebroken is geweest in plaats van dat gebroken is, volgens de ware betekenisse van het Deelwoord ϰλωμενον, maakt de Autheur van het Uittrekzel uit de Bibliotheque Universelle Tom. V. deze bedenkinge. De Protestanten moeten noodwendig daar door gestyft worden in het gevoelen daar zy in zyn (hy hadt moeten zeggen, daar zommige in zyn) dat reets overlang de Grieken zelve niet weten wat zy zeggen willen, wanneer zyspreken over verscheidene Geloofs-stukken enz. Indien men 't geschil hier by liet steken, niet alleen ten aanzien der Grieken, maar ook in den twist die de Westersche Christenen zedert langen tyd verdeelt houdt, men zou veel moeite sparen, en de Godsdienst zou 'er niet dan te beter by staan.
margenoot+
Synode van Jeruzalem, gedrukt te Parys 1676.
voetnoot(b)
Dat Concilie is herdrukt volgens de overzettinge en met de aanmerkingen van den Heer Aymon in 's Gravenhage 1708. in het verzamelde werk 't welk ten tytel voert, Monumens autentiques de la Religion des Grecs &c. Een nauwkeurig onderzoek dier Vertalinge en Aan merkingen koomt hier niet te pas. Volgens den Heer Aymon is de Vertalinge van Port Royal willens vol uitlatingen en vervalschingen; maar eer men party trekt, zal men met den eersten opslag zien, dat de aanmerkingen van dien nieuwen Uitgever met zeer gemeene scheldwoorden zyn opgepropt, en by gevolg onwaardig aan een man die met zyne oude Religie afteleggen, waande Gereformeert te zyn. Die met aandagt beide de Vertalingen nevens de aanmerkingen van den Heer Aymon willen onderzoeken, zullen bevinden dat 'er waarlyk een zeer groot onderscheit is; dat de Autheur der Vertalinge in het Werk van Arnaud en Port-Royal aangehaalt, zomwylen den zin qualyk getroffen heeft; en dat 'er ook eenige dingen zyn uitgelaten. Nu zou men moeten weten of die feilen ontstaan zyn uit het Origineel, dan uit de onbekwaamheit van den Overzetter. De Heer Aymon meent ook, dat Dositheus Patriarch van Jeruzalem de eenigste Autheur van dat Concilie is, gevende voor reden, dat Dositheus in het twede Hooftstuk van het Concilie alleen spreekt, en wel in 't enkelvoudige: maar dat bewys is zwak, een voorzittend Patriarch mag zich zomwylen wel zo uitdrukken zonder dat men het qualyk kan nemen, en daarenboven moet men van de Oostersche Christenen geen nette bewoordingen en formaliteiten verwachten, gemerkt de omstandigheden daar zy zich hedendaagsch in bevinden. 't Geen ik hier zegge, dient ten antwoord op 't geen de Schryver der Monumens nog voorhoudt, dat namelyk Dositheus aan het hooft der Decreten verklaart, dat hy zelve die verkorte Belydenisse geschreven (of liever aangeboden) heeft. Maar de Patriarch voegt 'er uitdrukkelyk by, dat het is in den naam der Christenen die zynen Apostolischen Throon onderworpen zyn. Het bewys, gehaalt uit de manier waar op de Ambassadeur Nointel zich ten aanzien van Dositheus uitdrukt, is ook van weinig waarde, en zo men maar een weinig zyne gedachten wil laten gaan, zal men zien dat de oprechtste Geestelyken zonder hun geweten te quetzen konnen zeggen, dat zy voldaan hebben aan 't geen men hun gevergt heeft enz. wanneer zy verzogt zyn zich te vergaderen om eenige dwalingen te veroordeelen, of om aangenomene leerstukken te regtvaerdigen. Wyders raakt de oneenigheit der Grieken met de Latynen over het Heilig Graf het Concilie van Jeruzalem gantsch niet: de Hr. Aymon brengt dat niet zeer van passe by om de gewaande verstandhoudinge van Dositheus met de Latynen te billyken. De tusschenstellinge (Parenthesis) genomen uit C. XIX. de l'Etat de l'Eglise Grecque par Ricaut, wordt in de Fransche Overzettinge niet gevonden, en men mag ten minsten zyn oordeel opschorten, tot dat men gezien heeft het Origineel, waar in de Heer Aymon voorgeeft dat zy gevonden wordt. Ten laatsten, Ricaut betuigt, dat Dositheus tegen de Latynen was, in de verschillen die zy met de Grieken wegens het Heilig Graf hadden. Zie hier zyne eigene woorden: ‘Andere zeggen dat de Hatterscherif of het bevel van den Grooten Heer, waar by de bewaringe van het H. Graf alleen in der Grieken handen gestelt wordt, reets onder de regeeringe van Amurat IV. was toegestaan..... De nieuwe onlust tusschen de Latynsche en Grieksche Monnikken hadt den Grooten Visier genoodzaakt dat bevel te vernieuwen, om de baldadigheit der Latynen, waar over de Grieken zich zeer beklaagden, te beteugelen. De geweldadige wyze waar op Dositheus, Patriarch van Jeruzalem, een Prelaat vol vuur, vol moed, woelachtig en stout van onderneminge, dat gebod uitvoerde, verbitterde den Latynen zeer. Maar hunne gramschap was geheel onmagtig om zich te wreken.
voetnoot(c)
De Schryver der Monumens Authentiques &c. noemt dat een geschrift 't welk heimelyk en bedriegelyk opgestelt is door een geweezen Patriarch (Dositheus) die na 't begaan dier trouwloosheit, zyne Kerk verliet, om zich onder de bescherminge van den Ambassadeur van Vrankryk te begeven. Zie p. 369. Deze omstandigheit word wedersproken op p. 449. daar men, na dat 'er gezegt was, dat de uitspraken van Dositheus (het Concilie van Jeruzalem) verre van door eene Synodale Vergadering van ongelatynde Grieken gestaaft te zyn, verworpen wierden door alle de geene die de oude Leere der Oostersche Kerke bleven aanbangen...... deze woorden vindt, waarom zy tegen den Patriarch Dositheus opstonden, en hem noodzaakten de vlucht te nemem, enz. Zo die twee plaatzen niet vlak tegen elkander stryden, ziet men 'er ten minsten een grote slordigheit in: want deze twee uitdrukkingen, zyn stoel te verlaten, en daar uit gejaagt te worden, zyn gantsch niet gelykluidende. Om weder te keeren tot het Concilie van Jeruzalem, men kan niet lochenen dat men zich daar in niet nauwkeurig genoeg uitdrukt: by voorbeeld, daar ontbreekt nettigheit in deze woorden die op den tytel volgen; tegen de Ketters die zeggen, dat de gevoelens der Oostersche Kerke overeenkomen met de boze stellingen der Calvinisten aangaande God en de Goddelyke zaken. Ik kan dien zelven misslag niet vinden op die andere plaats der voorreden, daar het de Hr. Aymon met zyn gewoone vinnigheit ook op geladen heeft. Dositheus zegt daar, ik spreek in den naam..... der Orthodoxe aanbidders die komen, enz. waar mede de Gantsche Catholyke Kerk overeenstemt. Daar wordt alleen gesproken van Orthodoxen, en geenzins van Secten die voor Kettersch te boek staan. Indien de berisper die plaats wel gelezen hadt hy hadt geen halve bladzyde met lasteringen tegen den Patriarch van Jeruzalem behoeven te bekladden.
voetnoot(a)
De Interpretatione sacrae Liturgiae.
voetnoot(b)
Μετροπολίτην τὣ ἑν ἐνετἱησιν ἀδελφῶν.
voetnoot(c)
Of Panaioti, Tolk van de Porte, en van Religie een Griek, maar Gelatinizeert, gelyk de Protestanten willen, en den Ambassadeur van Vrankryk zeer toegedaan. Ook moet hy op veele plaatzen der Monumens Authentiques de onstuimigheden van den Heer Aymon niet weinig uitstaan.
voetnoot(d)
Dit gaf gelegenheit tot verscheidene grote Tractaten voor en tegen, waar door die verschillen zo verweerbaar geworden zyn, dat men na een herhaalt onderzoek, langduurige overweegingen, en een buitengewonen aandagt, tot nog toe niet weet waar aan men zich houden zal. Behalven de vooroordeelen waar in wy opgevoed zyn, en die ons onwillens in onze zorgvuldigste nasporingen byblyven, ontmoeten wy eene byna onoverkomelyke zwarigheit; die onkunde namelyk, waar van ik gesproken hebbe. De hedendaagsche Grieken zyn onbekwaam tot nauwkeurige bewoordingen, hunne denkbeelden zyn verwart, en zy redeneeren in 't wilde. Het gebrek van methode en aandagt, 't welk gemeenlyk den onbedrevenen in bespiegelingen verzelt, maakt de Grieken onstandvastig in hunne spreekmanieren: die zelve gebreken maken hunne redenen duister, en deminste overeenkomst tusschen hunne denkbeelden en de geene die men hun voorhoudt, is in staat om hen van gedachten te doen veranderen.
voetnoot(e)
In de Voorrede van het Concilie van Jeruzalem word gezegt, dat de Oostersche Kerk Cyrillus nooit erkent heeft voor zodanig een als de partyen zeggen, noch ook de de Capittelen (dat is, de Belydenis van Cyrillus) voor 't werk van dien Patriarch; dat zo die Capittelen van hem waren, hy dezelve in 't geheim moest hebben uitgegeven, zonder kennis van iemant der Oosterlingen, en nog veel minder van de Catholyke Kerk (de Oostersche); dat de Oosterlingen onmogelyk die Belydenisse gekent hebben, of zo zy ze gekent hebben dat het onmogelyk Christenen konnen geweest zyn; dat die van 't Oosten zulk een afkeer van die Capittelen gehadt hebben, dat Cyrillus dezelve menigmaal met eede heeft gelochent, en het tegendeel daar van in de Kerk geleert heeft. Men eindigt met deze woorden: Cyrillus is daarom alleen met den Vloek en Ban geslagen door twee talryke (of liever volledige, want dus zou ik het Grieksche woord vertalen) Concilien, omdat hy niet tegen die Capittelen geschreven heeft. Ik zal my hier niet ophouden met het lang en onnut geklap van den Autheur der Monumens Authentiques. Zie hier wat ik meen te mogen besluiten. Of het ontbrak Cyrillus aan moed om zyne gevoelens opentlyk te verklaren, of hy moet de huik naar den wind hebben gehangen. In beide die omstandigheden heeft hy by den Engelschen Ambassadeur met de andere Calvynsgezinden van Constantinopolen Calvinist konnen zyn, zonder zich volkomen te ontdekken voor zyn eigene Kerk, schoon hy zich genoeg deet kennen voor 't geen hy was in de brieven die hy naar Engeland, Holland, en Geneve schreef. Was het moeilyk voor den Patriarch zich zo te gedragen by een onwetend volk, en heeft Parthenius in dat geval, zonder een falsaris en een bedrieger te zyn, niet konnen zeggen, dat geduurende het leven van Cyrillus niets van zyne Calvynsgezintheit aan zyne Kerk gebleken is? Daar men dagelyks menschen vindt die hunne ware gevoelens niet durven uiten, of maar alleen heimelyk aan hunne vertrouwdste vrienden openbaren; en 't ook wel gebeurt dat voor of na hun doot schriften by hen gevonden worden, die hen verdagt maken, of zelfs wel klaar hun byzonder geloof ontdekken, waarom zou dit zelve geval in Cyrillus geen plaats konnen hebben? Dit zo zynde, zal al geen het Concilie van Jeruzalen aangaande Cyrillus gezegt heeft, volkomen waarheit blyven. Het zal niet zonder reden voorgeven dat die Patriarch niet was van zulke gevoelens als in zyne Geloofsbelydenisse staan, omdat hy zulks aan zyne Kerk nooit heeft laten blyken. Maar men zal ons tegenwerpen, dat reets lang voor het Concilie van Jeruzalem, de twee Synoden te Jassy en te Constantinopolen gehouden, den vloek over Cyrillus om zyne Calvynsgezintheit hadden uitgesproken. Hierop zou men konnen antwoorden, dat die Synoden Cyrillus als een openbaren Calvinist konden handelen, dewyl hy weigerde de penne op te vatten tegen de Capittelen welke hy verdagt gehouden wierdt te begunstigen. Weet men niet dat by de Theologanten de een den anderen opweegt? Indien men uit de brieven van Cyrillus meent te konnen bewyzen, dat de Gevoelens van dien Patriarch dezelve waren met die van zyne Kerk, men zal ook konnen antwoorden, dat Cyrillus Lucaris de eerste niet is die zyn eigen geloof heeft toegeschreven aan zyne Kerk, behalven dat zulks niet moeilyk te doen was in eene Kerke zodanig gestelt als ik de Grieksche hebbe afgemaalt. Maar dat antwoord is onnodig: ik hebbe aangetoont dat de Brieven van Cyrillus over dat stuk op verre na niet klaar spreken.
Twee puncten zyn 'er, over welke men zonder lichtvaerdigheit kan vonnissen: namelyk 1. dat Cyrillus een gesworen vyand der Latynen was. 2. Dat hy veel genegenheit voor den Protestantschen Godsdienst hadt. Die twee zaken alleen konden hem veel verdriet toebrengen. Ik zal niet onderzoeken, of hy in dien staat uiterlyk de Gemeenschap van zyne Kerk heeft konnen blyven aanhangen, zonder door te gaan voor eenen Huichelaar, en zyn geweten te verraden. Maar hoe het zy, hy onderging het lot dier Godgeleerden die men meent te zyn afgeweken van de gemeene gevoelens. Men tracht hen te dwingen door formulieren, ontkenningen, herroepingen, en Vloekspraken, zonder daarom na telaten van hen te verdenken, te vreezen, en te haten. Maar 't is nog erger gestelt wanneer men ze met die banden niet kan beteugelen.
voetnoot(a)
Zyne andere Werken zyn Leerredenen, waar uit het Concilie van Jeruzalem eenige stellingen getrokken heeft. Men vindt dezelve in 't vervolg van het eerste Capittel van 't Concilie P. 284. enz. van de Monumens autentiques &c.
margenoot+
Historie van Cyrillus Lucaris.
voetnoot(b)
Al 't geen hier volgt, kan men, zo men wil, vergelyken met het geen men wegens Cyrillus vindt in de Reponse a la perpetuité par Claude, in de Monumens autentiques du Sr. Aymon, in de voorreden van l'Etat de l'Eglise Grecque, door den Ridder Ricaut; by Smith in zyn boek de Statu bodierno Graecorum, en in de Perpetuité de la foi door Arnaud. Men wyst den Lezer naar deze Autheuren, omdat zy alles aanhalen 't welk anderen voor of tegen gezegt hebben, 't zy onderzoekender, of wederleggender wyze. Die Historie van Cyrillus is niet in het Werk de la Creance de l'Eglise orientale, te Parys gedrukt in den jare 1687.
voetnoot(a)
Men vindt dit alles tennaastenby eveneens by Allatius, doch in minder gematigde bewoordingen L. III. Cap. II. de Perpetua Eccles. Occid. & Orient. Cons. ter plaatze die dus begint, Jezuitae Bizantü multos ante annos fixerunt sedem, &c.
voetnoot(a)
Hottingerus doet in zyne Analecta een zeer omstandig verhaal van Cyrillus doot, op het getuigenis van Nathanaël Conopius.
margenoot+
Oordeel over de Geloofsbelydenisse van Cyrillus Lucaris.
voetnoot(b)
Die plaats is niet heel duidelyk. Hy hadt moeten zeggen, om te oordeelen of zulks waarlyk het geloof der Grieksche Kerke zy, of liever, om overtuigt te zyn dat het niet is het geloof, enz. Wyders heeft Grotius, die ten tyde van Cyrillus leefde, en die 'er vry wat beter over oordeelen konde dan de meesten der Controversisten die hem gevolgt hebben, van die Belydenisse en van den Autheur der zelve vrymoediglyk gezegt, Sumenda est Ecclesia (Graeca), non qualem ex suo capite Cyrillus nuper inductus pretio confinxerat, sed qualis revera est. Contra Rivetum.
margenoot+
Grotius gevoelen daar van.
voetnoot(c)
Nuper Constantinopoli Cyrillus, sine Patriarchis, sine Metropolitis, sine Episcopis novum nobis propinavit Symbolum, Grot. de Antichr.
margenoot+
Catechismus van Gergan Bisschop van Arte.
voetnoot(d)
Zacharias Gerganus, Grieksch Edelman, en Bisschop volgens Allatius. Caryophilus, titulair Aartsbisschop van Iconien, een gelatynde Griek, heeft den Catechismus van dien Gerganus wederlegt, en geeft, na hem met scheldwoorden te hebben overladen, hem den bynaam van Lutheraan, als niets ergers konnende zeggen. Men kan by Claude die my deze aanmerkinge verschafte, L. III. C. II. van de Reponse a la perpetuite de la Foi, enz. nazien of die Griek waarlyk Luthersch, dan of hy Calvinist was.
voetnoot(a)
Nathanaël Conopius Onder-Patriarch.
margenoot+
Meletius, Aartsbisschop van Ephezen, schryft ten voordeele der Protestanten.
voetnoot(b)
Illis vero qui rogant me, utrum necesse sit Religionis cultu preces offerre Beatae Virgini, vel Angelis, vel Joanni Babtistae caeterisque Sanctis; sique oporteat credere in Eucharistia, hoc est in caena Domini, fieri Transsubstantiationem in pane, aut putare oleum, exorcisma, & exsufflationes expellere Daemones, aut adorare imagines sanctorum, tam pictas quam sculptas, respondeo ac dico, nihil horum observandum esse, quandoquidem non licet opiniones humanas profiteri, sed ea solum placita, quae à Domino & illius discipulis atque Apostolis spiritu sancto afflatis nobis tradita sunt, cum pietate & inviolabiliter observare debemus. Getrouwelyk overgezet uit het Grieksch, aangehaalt in het Werk van P. Simon.
margenoot+
Nader tegenwerping van Mr. Smith aangaande de Transubstantiatie beantwoord.
margenoot+
Johannes Calvinus aangehaalt.
voetnoot(a)
Quid vetat, quominus quae captui nostro perplexa in scripturis impeditaque sunt, ea verbis planioribus explicemus? Calv. L.I. Instit. Cap. 3.
voetnoot(b)
Hujusmodi autem verborum novitas tum potissimum usu venit, dum adversus calumniatores asserenda est veritas, qui tergiversando ipsam eludunt, ibid.
voetnoot(c)
Quando temere non inventa sunt nomina, cavendum esse nè ea repudiando, superbae temeritatis arguamur.
voetnoot(d)
Hic efferbuit impietas, dum nomen ῾ομοουσίον pessimè odisse & execrari Ariani coeperunt, ibid.
margenoot+
Zyn gevoelen wegens het uitvinden van nieuwe benamingen, toegepast op het woord μετουςίωσις.
margenoot+
Of de Grieken de Tekenen in 't Nachtmaal Zinnebeelden of Figuuren noemen na de Consecratie.
voetnoot(e)
Hy noemt ze Antitypi, als zynde nog niet geconsacreert door die woorden, zo dat zy eenigermate zinnebeeldig en figuurlyk zyn.
voetnoot(a)
Indien zommige het brood en den wyn Zinnebeelden van het lichaam en het Bloed des Heeren genaamt hebben, zy hebben 't gedaan voor, en niet na de Consecratie.
voetnoot(b)
Voor de Consecratie noemt men ze Zinnebeelden: na de Consecratie worden ze het lichaam en het Bloed des Heeren geheten.
voetnoot(c)
Deze woorden, Des niettegenstaande, enz. zyn uitgelaten in la Creance de l'Eglise Orientale enz. Men heeft daar voor in de plaats gestelt: ‘Wat geschil 'er ook zy over het woord Antitypus of zinnebeeld, te weten of eenige Grieksche Oudvaders het zelve op het Avondmaal hebben toegepast, dit is zeker, dat de geene die onder de oude Leeraren der Kerke den naam van Zinnebeelden aan de Tekenen na de Consecratie hebben gegeven, niet gedacht hebben dat 'er in dat woord enz.’ Deze aanmerkinge is gehaalt uit het Uittrekzel der Biblioth. Univ. Zie boven.
voetnoot(d)
In het zelve Uittrekzel heeft men opgemerkt, dat die woorden hun verschil enz. tot aan het woord derhalven mede zyn uitgelaten in het Boek de la Creance, enz.
margenoot+
Gevoelen der Protestanten wegens de opkomst van de Leere der Transubstantiatie.
voetnoot(e)
Albertinus de Euchar. Lib. III.
margenoot+
Wederlegt.
margenoot+
De bewyzen voor en tegen zyn twyfelschtig.
margenoot+
Ceremonien omtrent het Nachtmaal nieuw uitgevonden.
margenoot+
Ongegronde twist of J.C. in het Avond maal onverderfelyk word ontfangen.
voetnoot(a)
Nicetas Choniates, L. III. Cap. 3.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken