Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk 1 (1959)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.36 MB)

XML (0.96 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk 1

(1959)–Filip de Pillecyn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 337]
[p. 337]

Hoofdstuk III

De vrome oude zusters hadden elkaar vermanend toegeknikt toen Hans voor de laatste maal de trap afging.

Hij had stipt betaald, dat was het zeggen niet. Maar toch was er ongerustheid in huis zolang hij daarboven op die kamer zat. En zelf had hij zijn opzeg gegeven. ‘Juffrouwen, had hij gezegd, ik verhuis, hier is 't geld dat ik nog schuldig ben.’ Toen stond zijn boeltje reeds ingepakt en hij was weggegaan zonder te zeggen waarheen hij ging en wat hij meende te verrichten in het leven.

Toen Nickel weg was had Hans ontdekt hoe weinig hem van zijn geld was overgebleven. In zijn dofheid nam hij het op zonder angst voor de dag van morgen. Daarboven, in La Haute Vaulx, had hij een hokje gevonden dat half woning en half stal was. Hij zat er eenzaam en verwilderd en hoorde in de heldere winteravond de kijfstem van de vrouw daarnaast.

Hij had er niet eens meer aan gedacht om verder te trekken. Het avontuur was dood in hem. De winter had de valleien afgesloten en de wereld vereenzaamd. De glans van het vuur en de nabijheid van de oneindige hoogvlakte onder de winternacht vervulden zijn leven vanals het donker werd. Hij zonk weg in zichzelf en dacht aan zijn jeugd als een grijsaard die veel rondom zich heeft weten wegsterven.

Als de dag verder was stapte hij de bossen door en schouwde

[pagina 338]
[p. 338]

in diepte en verte. Dan genoot hij de kortstondige vreugde van het alleen zijn met aarde en hemel. En dikwijls liep hij over de weg, in de volle adem van de hoogvlakte, waar Lou's moeder hem op een zomeravond zo zacht had toegesproken. Die zat nu achter de gesloten blinden, het licht van de lamp viel over haar gelaat en haar breiende vingers en aan de muur hing het portret van de huidevetter met het harde gezicht die zelf in de looiputten had gestaan.

Nu liep Nickel, God weet waar. In een verloren gehucht misschien waar hij opsneed over de Kozakken en de vrouwen van de Balkan. En daarboven, aan de overzijde, stond de hut van Teresa. Tussen zijn heuvel en de hare lag het stadje.

Soms stond hij op de hoogte uit te staren in de late morgen, als de heuvels scherper te voorschijn waren gekomen uit de wegtrekkende wasem. Hij had een paar malen rook zien stijgen vanuit het bos, op de heuvel van de overkant. Vlak over de boomtoppen strekte de rook zich uit tot onzichtbare nevel. En Hans ging in zijn hok zitten en staarde in het vuur. De rook trok weg over de hoogvlakte.

Hij liep de heide af naar Kalterherberg toe. Heide en ven. Hij zag er de reeën onrustig snuiven, met aandachtige koppen alsof zij de wind zagen voorbij rukken. Hij dacht er niet aan werk te vragen bij de kleine boerkens; de huizen met de nietige vensters stonden in de kou achter de opengetrokken hagen. Uren ver van heide en ven en wild dat de eenzaamheid geniet van de winter.

Steeds was hij teruggekeerd naar zijn hok in La Haute Vaulx.

Op zijn slentertochten liepen hem haveloze mannen voorbij, ongeschoren mannen die de damp van hun adem vóór zich opjoegen in de warmte van hun gang. Die gingen voorbij zonder groet of blik alsof zij wisten waarheen en zeker waren van hun verblijf. Die liepen door deze tijd waarin de vaderlanden verdwenen waren, want elke hoek van deze aarde was hun

[pagina 339]
[p. 339]

onverschillig. En jonge landlopers vroegen hem de weg en hoorden uit waar het in de streek best was; zij vermoedden in hem een zoals zij.

Hij was soms samengekomen in schuren waar een barmhartige boer de voorbijtrekkende heimatlozen een logies gaf voor één nacht. Daar werd niet gezucht of gevloekt. Die mannen schenen onderworpen en zonder vreugde of verdriet. De winternacht ging over hen heen onder de stilte van de sterren en zij trokken de nevelige morgen in zonder achter zich om te zien. Van schuur tot schuur, van winter tot winter.

Toen viel de eerste sneeuw en de stilte van hoogvlakte en bergen nam bezit van het stadje. Hij ging staan op de weg waar alle heuvels samenkomen in zachte stijging. En daar hief hij het gelaat naar de neerdrijvende sneeuw en voelde ze glijden en rusten over zijn warme oogleden. Dat was de eerste vreugde die hij sedert vele dagen had gekend. En hij strekte zijn handen uit in de overgave van zijn geluk. Op de gespreide handpalmen prikkelden de vlokken en de trage zucht van de sneeuw steeg op in hem.

Hij opende de ogen en keek rond, beschaamd dat iemand hem zou gezien hebben. En hij ging verder, de handen opengespreid, waartegen de vlokken aandreven en verstoven. Als een witte nacht lag over de wereld met een stilte zoals geen enkele nacht brengen kan. En in een vergeten van alles en van zichzelf stapte hij voort in de weldaad van de sneeuw.

In de avond zeeg zij steeds neer, aanhoudend. Waar een deur openging werd een wereld van zacht bewegen geopenbaard en de schijn van de lamp verloor zich in het witte gedwarrel. Dan was weer de sneeuw alleen met de nacht.

Hans ging dan aan zijn vuur zitten, en zijn geluk was te weten dat daarbuiten de sneeuw bezit nam van de aarde. Dit bracht een grote innigheid in zijn eenzaam verblijf. Want hij zag de hele wereld, al de paden die lopen van dorp tot dorp, en de

[pagina 340]
[p. 340]

gehuchten en de huizen in dal en vlakte en de heuvels die hoog liggen in de nacht. En hij zag de mannen die lopen over de paden van deze aarde naar warmte en licht. Hij stapte mee, en in zijn eenzaam hok veroverde hij de aarde.

 

Op het Plein staan de huizen lelijk in de sneeuw. Zij zijn grauw, met zwarte venstervlakken in de dag zonder zon. De huidevetters zitten thuis, bij het vuur en keren hun rug naar het licht. De straat is verlaten in de omgewoelde modder. In de kamers is alles dof en de woorden klinken er gedempt.

Hans zoekt nu plekken waar geen voorbijgangers de sneeuw hebben bedorven. Hij kijkt niet naar de huizen. Hij heeft zijn losse, sterke gang teruggekregen en ziet naar de bergen in de witte zwijgzaamheid. De kloosterkerk staat schoon en zuiver; een vrome familie heeft die gekocht met de andere kerkgoederen. De deugd brengt percenten op. En hij gaat voorbij de vierkante vijvers waar het water de sneeuw in zijn zwarte onbewogenheid heeft opgenomen. Hij stapt de weg terug op waarlangs hij kwam, in de maneschijn, met de wind van de hoge venen in zijn kleren.

Half weg blijft hij staan. Hij wist het zweet van zijn voorhoofd en ademt diep. Vuil met witte plekken ligt het stadje zo vlak onder hem. De rook hangt loom tegen de heuveltoppen. En rechts tussen het pad en de bergkam in de eerste lichting van het bos staat de hut. Hij aarzelt niet en gaat voorbij.

En boven, heel boven waar de heirbaan loopt van Caesar en van Napoleon is de lucht bewogen zoals zij daar sedert de eeuwigheid was. Dat is hier het voorplan van de hoogvlakte, ven en heide, tot Eupen toe, met daar midden in het woud. Daar ligt de sneeuw ongerept tot in de lente. Het spoor van ree en hinde loopt er naar de Hille en de vos veegt er met zijn staart zijn sporen blind. En de havik hangt er te draaien tussen sneeuw en hemel.

[pagina 341]
[p. 341]

Wie ernaar kijkt wordt niet verzadigd. Oneindigheid verzadigt niet. Het is een smartelijk geluk waarvan men niet kan weglopen.

Hij keert terug. Daar beneden stijgt de rook uit de hut. Eiken en berken staan errond. Een slaapzak ligt er over het sparrenrijs, heeft Nickel gezegd. En door het bos, van ver aan de overzijde van de berg, brengen de mannen eten en brandewijn. Teresa zit met haar donkere ogen naar het vuur te kijken en rondom haar plooien de wijde rokken. Die schopt ze soms weg en kijkt naar haar kleine voeten; deze lijken wonderklein en kinderlijk als de ruwe schoenen ervan wegvallen. Dan legt ze haar handen in haar hals en als ze dan de ogen sluit is 't alsof zij stil in zichzelf spreekt.

Het pad naar de hut is blankgesneeuwd. Van uit de deur loopt een spoor, enkele passen ver, aarzelt en verwart in het terugstappen. Zij heeft dan haar rokken hoog geheven boven de sneeuw; dan zijn hare enkels tenger tussen rok en schoenen.

Een wijle stond hij voor de hut. Hij keek naar de rook en naar de dikke lucht. Dan trad hij binnen.

 

Hij zag haar rug die naar de deur was gekeerd en de rosse omlijning van haar lichaam dat de schijn van het vuur droeg. Zij keek niet om.

Hij stond op het punt terug te gaan; besluiteloosheid klopte in zijn keel. En toen keek zij naar hem met half omgewend hoofd.

Ook zij aarzelde. Zij stond op en strekte half haar handen naar hem uit. Zo stonden zij bei een poze en hij sprak:

- Ik ben terug, Teresa.

Zij antwoordde niet. Zij kwam heel dicht bij hem en lei haar armen op zijn schouders. Zij zoende hem niet, zij sprak niet; zij stond alleen maar tegen hem met haar armen op zijn schouders.

[pagina 342]
[p. 342]

- Hans, zei ze toen, Hans, grote, lieve Hans.

Dat was al haar tederheid. Haar lippen zochten zijn mond niet. Haar lichaam drong niet tegen hem aan; zij stond alleen heel dicht bij hem en keek hem aan.

Hij keek rondom de hut alsof hij een plaats zocht om te zitten, en zij sleepte haastig een bankje aan. Hij zat neer en keek in het vuur.

Dat brandde door de stilte van de hut. Het was vraag en antwoord en zij luisterden allebei. Zij nam een armvol hout en het flakkerde met scherpe vlammen op en toen spraken ze tot elkaar.

Het was een gesprek vol gelatenheid. Teresa deed een verhaal vol klachten. Zij liegt, dacht hij, zij is geboren met een leugen, ze heeft nooit anders gedaan dan gelogen. En hij luisterde, het hoofd gebogen naar het vuur toe.

Zij vroeg of hij honger had. Hij schudde van neen. Nickel had hem gezegd dat er nooit brandewijn te kort was. En een onoprechte luidruchtigheid schoot in hem op en hij vroeg jenever. Toen kwam er glans in haar gezicht en zij haalde een fles uit de hoek, achter het brandhout.

De geur van de sterke drank steeg in zijn hoofd. In de muffe reuk van de hut, in de lucht van verregende kleren en de slaap van de vrouw, was dit zuiver en krachtig. Hij voelde dan hoe de teug hem doortintelde en dronk nog tot zijn hoofd klopte in de gloed van de drank.

Teresa zat onderdanig naast hem. Vol vrees en gedweeheid zag zij hoe hij dronk en zij lei hare vingers op zijn keel waardoor de brandewijn slokte. Dan trok zij de fles uit zijn hand en lei haar mond op zijn lippen.

De dag was grijs; de hut bleef in het halfduister. Het was Hans alsof hij ver weg was van alles wat hij ooit gekend had. Tussen licht en donker bij het vuur en bij die vrouw, in de stilte en de sneeuw. En de wereld zonk weg en nam het nietig

[pagina 343]
[p. 343]

stadje daar beneden op in haar eindeloosheid. De nacht stond over de klare stilte van de sneeuw. En vanop de slaapstee zag hij de ineenzinkende gloed van het vuur. Daarin ziet men altijd de bittere en schone onmogelijkheden die men eens gedroomd heeft. Het is verte en eeuwigheid.

In hokken en legerplaatsen brandt het nu, over heel deze aarde, en duizenden mannen voelen zich eenzamer en vol van heimwee en kunnen er niet van weg.

Hij lag lang wakker met Teresa naast zich; die sliep in de onwezenlijkheid van de waaierende haardgloed. Verzadigd en gelukkig was zij, zoals zij daar lag op de lage slaapstee.

En Hans zag terug de hooizolder van Prüm in de ruisend stille zomernacht van het Eifelland, met de geur van hooi en paarden en de zachte aanwezigheid van de jonge boerin.

Het gevoel van vernedering kwam nog eens over hem en hij schoof verder weg van Teresa. Het sparrenrijs kraakte onder de slaapzak. En hulpeloos, stilaan wegglijdend in de onmacht van de slaap voelt hij over zich het ritme van aarde en hemel die verzamen in de nacht en waarin het leven van de mensen schuil gaat.

's Morgens at hij haar brood. Het brood dat de mannen gebracht hadden uit de kleine hoeven ginds, in de verre, vlakke vallei. Hij bleef de ganse dag in de hut; de dag was zwaar en grijs, met nevels in de diepte en logge grijsheid daarboven. Toen de avond viel ging hij terug naar zijn hok.

Hij hoorde er de kijvende stem van de vrouw naast hem en het gezeur van kinderen. Alle ander gerucht werd gedempt in de matheid van de avond. Vruchteloos ging hij naar buiten op de weg naar de hoogte, om te zien of de sterren niet doorgebroken waren door dit kleurloze van hemel en lucht. Maar de hemel bleef gesloten over een wereld vol vale sneeuw.

Hij had nu geen heimwee naar de trekkers die langs de baan hun schuur opzoeken. Hij zat zonder lust of wens vóór het vuur.

[pagina 344]
[p. 344]

Iets als een vage koorts tintelde soms door zijn lichaam; hij huiverde en ging slapen.

Hij ging terug naar de hut op de Thier. Teresa ontving hem met babbelende vreugde, maar hij bleef er niet. Hij kwam en ging; nu lag de kleine wereld van zijn bewegen tussen het hok en de hut waartussen, in de diepte, het stadje lag. En zwijgend at hij het brood dat Teresa hem voorzette.

Hij ging met haar stroppen zetten en ving kleine, magere konijntjes. Teresa vilde ze, met onverschillige handen, en de reuk van het gebraden diertje walmde door de dampige hut. Eens, op een klare morgen, zat een konijntje verstrikt hen aan te staren daar zij zijn spoor volgden onder de bomen. Het rukte met angstige ogen aan de strop en woelde in de zachte korst van de sneeuw. Het was deerlijk en onschuldig, en zo klein. Hans bleef staan en hij werd week toen hij het zag in zijn angst en zijn onnozelheid. Maar Teresa liep er heen en sloeg met een enkele stokslag zijn ruggegraat over; met wilde en vreugdige ogen had zij toegeslagen en toen had Hans haar de stok ontrukt en ze in de sneeuw gestoten. En zij keek naar hem op met ogen vol verlangen om die kracht die in hem opnieuw levend scheen geworden; zij lag in de kou van de sneeuw; boven haar de ijle lucht en het gelaat van Hans, die zij naar zich wilde toehalen. Maar in zijn ogen lag zoveel ingehouden woede dat zij angstig recht kroop en voor hem uit naar de hut ging.

Zo werd dikwijls voor die twee het samenzijn vol drukkende, eindeloze uren. Dan haalde zij de groene fles met brandewijn voor en de hitte van de drank doorreuzelde hen. Dan flakkerde zij op en zong met haar hinnikende, harde stem de hete liederen die haar heupen deden deinen en haar hoofd deden oprichten in het trotse gebaar van verleiding. En zij danste met schitterende ogen, met de schijn van het vuur lichtend in haar ogen en over haar lichaam.

Hij keek haar aan, weggerukt uit zijn gedachten en uit dit

[pagina 345]
[p. 345]

kleine stukje van de wereld waar hij in de kringloop van zijn korte leven was weergekeerd. De horizonnen sloegen wijder uit. De wereld werd ruimer, en op het ritme van de dans ademde hij snel. Tot alles in hem duizelig en verward werd en hij naar haar toesprong en zijn armen om haar lei, de golving van haar dans voelend wegebben tegen zijn lichaam.

Zo waren er enkele uren van vergetelheid waarna hij weer in zichzelf terugzonk. Dan ging hij naar buiten en zag onder zich de vuile plek van het stadje in de sneeuw en boven hem voelde hij de ongemetenheid liggen van venland en hemel zonder einde.

Hij kroop terug bij het vuur en zat zwijgzaam naast de vrouw. Hij wist ze vreemd van hem en ging naar buiten, zonder groet, naar zijn hok in het arme straatje van La Haute Vaulx dat ligt tussen het stadje en de weg naar de hoogvlakte waarover zonder rusten de wind veegt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken