Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk 3 (1959)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.90 MB)

XML (0.76 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk 3

(1959)–Filip de Pillecyn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 380]
[p. 380]

XIII

De meester zal het niet lang meer trekken, zei dokter Danneels op een avond.

Neen, de meester zou het niet lang meer trekken. Hij geraakte niet meer weg uit zijn zetel in de keuken. Met fletse ogen keek hij soms naar het tuintje waar de groenten groeiden die vroeger zo goed smaakten. Niets smaakte nog en hij at en dronk met tegenzin. Hij was moe. Hij ging niet meer zitten in het kamertje aan de straat.

Paul was geschrokken toen hij de uitspraak van zijn vader hoorde. Nu hij de meester zag, wist hij dat het gedaan was met hem. Hij bleef hem een ogenblik roerloos bekijken. De meester zag zijn ontsteltenis.

- Gij ziet hoe het met mij gesteld is, zei hij.

Hij zat met zo zware zorgen dat hij zijn goelijk glimlachje vergeten was. Hij wist er geen raad mee wat zijn gezin te wachten stond indien hij de baan niet meer op kon.

- Mijn zoon is bij mij geweest, zei hij.

Dat was het enige lichtpunt in zijn ellende. De ontmoeting met zijn oudste zoon die hem sedert zijn veroordeling ontweken had, was lastig geweest. Bij de meester bracht het plots zoveel herinneringen weer uit een gelukkige tijd. Bij de zoon was er schaamte om de toegeeflijkheid waarmee hij naar zijn vrouw had geluisterd. En toen hij zijn gedrag wilde goed praten, had de meester hem onderbroken. ‘Laat ons dat vergeten,’ had hij

[pagina 381]
[p. 381]

gezegd, ‘een mens moet veel kunnen vergeten in zijn leven.’

Hij vertelde het aan Paul. Deze luisterde met medelijden. Een mens moet veel kunnen vergeten in het leven. Ook voor de meester moest vergeten zwaar zijn. De meester zag hoe Paul nadacht. ‘Einde goed, alles goed,’ zei hij.

Ook hij had gehoord dat ze André uit het water hadden gehaald. Eerst dan wist hij waarom deze op de vlucht was voor het gerecht.

Hij zag hem duidelijk voor zich staan toen hij wegging, met zijn bundeltje in de hand en ineens iets gejaagd in zijn blik. Zou het een ongeluk geweest zijn?

Paul wist het niet. Niemand zou het ooit weten. Het was gebleken dat hij zwaar gedronken had.

- Het was ook een sukkelaar, zei de meester.

- Als ik het u kwam vragen, wist ik niet waarvoor hij op de vlucht was, wilde Paul uitleggen.

De meester dacht na.

- In hun hart zijn vele mensen moordenaars, zei hij, bij ons en bij de anderen. Gij weet toch wel dat meer dan één van woede geweend heeft als hij vernam wat er met zijn huis en zijn gezin was gebeurd. Dan was er ook verlangen naar moord in hun hart. Maar daar is niets van gebeurd. Het moet wel moeilijk zijn. En daar zijn ook de gendarmen.

De gendarmen, grondslag van de moraal, dacht Paul.

- Ik verlang naar andere lucht, zei hij, in een land waar ge de mensen niet kent en die u onverschillig zijn. Want gij hebt u schoon af te zonderen, gij moet er dagelijks mee leven.

De meester knikte. Hij ook had daaraan gedacht in die dagen dat alles donker was en zonder uitzicht, bijeengejaagd in een kaste van uitgeworpenen. Hij ook had gedroomd van een nieuw vaderland met andere mensen, bossen, wijde luchten, zon, harde arbeid in een herboren vrijheid. Maar spoedig was het besef van onmacht over hem gekomen. Wie kan uitwijken zonder geld?

[pagina 382]
[p. 382]

Op zijn jaren? En hij was als zovelen die zich hetzelfde hadden voorgesteld, teruggekeerd naar zijn huisje, afgezonderd, weer opnemend wat er van het leven was overgeschoten, zonder toekomst, levend van de ene dag in de andere van wat hij op de baan verdiende.

- En ook gij moet blijven, Paul, zei hij. Er is een tijd geweest waarop wij dachten dat alle banden die ons hier houden verbroken waren. Ik geloof dat wij ons toen vergisten. Er is zoveel dat wij misschien niet beseffen maar dat ons hier houdt.

- Het is zo zwaar, antwoordde Paul.

Dat wist de meester. Hij had nooit laten blijken, zelfs niet aan zijn vrouw, hoe zwaar het was. Hoe vergevensgezind ook zijn aard was, toch kon hij moeilijk vergeten hoe de vriendelijke mensen van thans hem hadden neergetrapt.

- Ja, het is zwaar, zei hij nadenkend.

Hij overdacht hoe het geweest was toen hij weer thuis kwam. Hij had zijn leven gesleten in dat huisje. Het was vergroeid met hem en alles wat erin stond was hem dierbaar. Ook dat was voorgoed verloren. Hij was niet alleen beroofd geweest van zijn vrijheid, maar van het schoonste deel van zijn leven. En waarvoor?

- Ik heb toch alleen gehandeld naar mijn geweten, had hij gezegd bij het eerste bezoek dat zijn vrouw hem bracht. Zij stond voor hem, achter het dikke glas en de ijzeren staven. In het troebele licht zag hij hoe de tranen in haar ogen kwamen en hij zelf kreeg de krop in de keel. Er was iets gruwelijks in die bezoekcel. En als troost had hij alleen kunnen stamelen: ‘Ik heb toch alleen gehandeld naar mijn geweten.’ Hij voelde hoe schraal die troost was, hoe het geweten een innerlijke kracht is die soms bezwijkt onder de droefheid en die gij moeilijk aan anderen kunt meedelen.

En zijn vrouw had geknikt en zei: ‘Ik weet het, gij zijt eerlijk en oprecht.’ Dan had zij stil en lang geweend en toen zij

[pagina 383]
[p. 383]

haar zakdoek wegnam, zag hij hoe ellendig haar gezicht stond,

- Ja, het is zwaar, herhaalde de meester uit zijn gedachten.

Hij zag met angst hoe het nog zwaarder kon worden.

- Ik zou spoedig weer de baan op willen, zei hij.

Paul begreep het. Hij was ontroerd door het medelijden. Zijn oude schoolmeester, zo vriendelijk en begrijpend, nu met de angst voor honger en ellende. En de angst nam toe als hij het bezorgde gezicht van zijn vrouw zag. Paul dacht aan de woorden van zijn vader: de meester zal het niet lang meer trekken.

Dat is een ellende waar geen hulp voor is, dacht hij.

Hij zag hoe de meester peinzend naar zijn tuintje keek, naar de haag, naar de lucht daarboven. Het is alsof hij afscheid neemt.

- Kom maar spoedig weer, zei de vrouw van de meester toen zij Paul buiten liet, het doet hem goed, hij zit zo zwaarmoedig te peinzen. Paul dacht dat zij ging wenen. Hij is zo ziek, fluisterde zij.

 

Marcelle leefde in de roes van haar onverwacht geluk. Het was alsof zij ernaar verlangde dat haar verhouding met Paul niet geheim bleef. Als zij hem ontmoette, liep zij gearmd naast hem zoals de opgewekte, verliefde vrouw aan de arm van haar minnaar. Paul keek dan onbehaaglijk rondom zich. En als hij zei dat zij dwaas was omdat er toch mensen uit de gemeente dagelijks naar de stad kwamen, antwoordde zij steeds: 't Kan mij niet schelen.

Zij was het die telkens aandrong op nieuwe afspraken en Paul gaf toe aan haar ongeduld. Hij was tot het besef gekomen dat alleen het zinnelijke hem met haar verbond. Hij verliet haar nooit met het gevoel van triomfantelijk geluk dat doet verlangen naar het weerzien van de geliefde; alleen moeheid en ontevredenheid over zichzelf bleef over na ieder samenzijn. Ik heb haar niet lief, dacht hij.

[pagina 384]
[p. 384]

Vooral nu met het mooie seizoen vond zij gemakkelijk een uitvlucht om er een halve dag van te nemen. ‘Laat ons nu de kans waarnemen,’ zei ze, ‘wij hebben zoveel in te halen.’ Zij scheen gemakkelijk te wennen aan de koude hotelkamer waarvan zij de gordijnen met blij ongeduld neerliet. Het was alsof het een gewoonte van haar was. Maar zij ontkende heftig ooit iemand anders in deze omstandigheden ontmoet te hebben. Hoewel ik meer dan eens de kans had, voegde zij er peinzend aan toe.

Op de weg hierheen had hij gedacht: Ik moet er stilaan een eind aan maken. Dat is allemaal zonder uitkomst en het heeft geen vaste grond. Maar als zij bij hem was, het mooie gezichtje vol vertrouwelijk geluk, de handen als in verliefd geluk haar borsten omvattend, wist hij hoe moeilijk het was haar dat te zeggen.

- Hebt gij er nooit aan gedacht dat het plots kan gedaan zijn tussen ons beiden, vroeg hij. Het is voldoende dat ons iemand samen ziet om het ons verder onmogelijk te maken.

- Waarom zou ik daaraan denken, antwoordde zij, het kan mij niet schelen wat de mensen over mij zouden zeggen.

- En bij u thuis, vroeg hij.

- Dat heb ik ervoor over, was het antwoord.

Zij wist hoe haar man voor niets ter wereld een breuk in zijn gezin naar buiten zou toegeven. Zij wist ook hoe, in dergelijk geval, de man dikwijls onwetend is terwijl heel de gemeente erover babbelt.

- En als het moet, kan ik ook scheiden, sprak zij verder.

Over alles had zij nagedacht. Als zij alleen voor het venster zat, overdacht zij soms het hele leven van de kring waartoe zij behoorde. Er waren openlijk gekende verhoudingen die tot hevige twisten in de beslotenheid van de slaapkamer hadden geleid, maar nooit werd er over echtscheiding gesproken. En naar buiten scheen alles in orde.

Scheiden, dacht Paul, zij wil het avontuur bestendigen.

[pagina 385]
[p. 385]

- Dat is geen oplossing, meende hij.

- Er moet geen oplossing zijn, antwoordde zij, zo lang wij elkaar kunnen ontmoeten moet er geen oplossing zijn.

Zij scheen haar leven geregeld te hebben naar deze ontmoetingen, naar deze hotelkamer waar de koppels elkaar aflosten in gestolen omhelzing. Zij scheen een ongemengd behagen te vinden in dat dubbele leven thuis en hier. Bij haar is het ook wat anders dan liefde, dacht hij. Zij leeft op haar zinnelijkheid. Blijf ik weg, dan troost zij zich met een der kansen waarover zij sprak. Wat zij vroeger weigerde, zou zij nu aanvaarden.

- Maar ik blijf niet in het land, zei hij, hier is geen toekomst voor mij en ik zie uit naar een gelegenheid om uit te wijken.

Zij legde haar hoofd op zijn schouder. ‘Dan ga ik mee,’ zei ze.

Meent zij dat werkelijk, dacht Paul.

Zij drukte haar gulzige mond op zijn lippen: ‘Ik kan u niet missen,’ fluisterde zij.

Hij voelde hoe moeilijk het zou zijn om vaarwel te zeggen. En toch zou het moeten. Bij iedere nieuwe afspraak aarzelde hij om er de laatste ontmoeting van te maken.

- Als gij zegt dat gij meegaat naar een vreemd land en een onzekere toekomst met een hard en arm leven, dan weet gij niet wat ge zegt, antwoordde hij.

Zij zweeg en overdacht haar woorden. Een hard en arm leven.

- Waarom daar allemaal over spreken, zei ze, laat ons van het leven nemen wat het ons geeft.

Wat het leven ons geeft. Het gaf hun beiden deze hotelkamer. Zij waren één van de vele paartjes in de vele hotelkamers. Geld of verboden liefde. Hoevele vrouwen hadden hun haar geschikt voor deze spiegel, hoevele mannen hadden verzadigd en onverschillig toegekeken naar vrouwen die het linnen weer over hun naaktheid trokken en van hun gelaat de sporen van de drift

[pagina 386]
[p. 386]

met poeder en lippenstift deden verdwijnen. Deze kamer was vol van hun onzichtbare aanwezigheid, vanaf het bed tot de intieme wasgelegenheid en de divan met ingedrukte veren. De heldere dag daar buiten bracht zijn verdoezeld licht door de gordijnen, op een prentje aan de muur vervolgde een sater een nimf door het bos, beneden sloeg een hangklok het uur en in de straat klonken de vele geruchten van het drukke verkeer. Dan zouden zij opstaan en dat was weer het einde. En met een vluchtige kus zouden zij deze kamer verlaten.

- Ik zou een kindje willen van u, zegde zij peinzend.

De band van een kind, dacht Paul, na de band van de zinnen, sterker dan de band van de zinnen.

In het stilzwijgen waar ieder met zijn gedachten bezig was, dacht hij plots aan Geertje. Hij voelde het als een ontwijding aan haar te denken terwijl hij naast deze vrouw lag. Ik moet er een eind aan maken, dacht hij.

- Paul, hebt gij niet gehoord wat ik zei, vroeg ze.

- Ja, antwoordde hij kort.

Zij voelde dat haar woorden verwijdering brachten tussen hen. Zij begreep het niet.

- Willen wij gaan, het is tijd, zei hij.

Verdrietig kleedde zij zich aan. Er was nog tijd genoeg. Zou hij mij reeds beu zijn, dacht zij. Er kwamen tranen van ergernis in haar ogen.

Zij zaten samen in het café waarvoor zij haar wagen had geparkeerd. Zij voelden beiden dat er iets tussen hen lag. Marcelle trachtte tevergeefs te raden wat het mocht zijn. Kon ik het haar toch maar zeggen, dacht Paul.

- Hebt gij er eens ernstig over nagedacht dat onze verhouding tot niets kan leiden, vroeg hij ten slotte.

- Dat hebt gij reeds gezegd, antwoordde zij gekrenkt. Is er misschien iemand anders tussen ons gekomen?

Hij aarzelde met zijn antwoord. ‘Neen,’ zei hij.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken