Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren
Afbeelding van De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leerenToon afbeelding van titelpagina van De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.22 MB)

XML (0.78 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

studie
non-fictie/geschiedenis-archeologie
non-fictie/rechtswetenschap


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren

(1948)–A. Pitlo–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 86]
[p. 86]

Hoofdstuk IX

Notarius Publicus
ofte
Inleydinge tot een openbaren
Beampt-Schrijver
mitsgaders het
Examen der Notarissen:
Tot dienst der Notarissen en dergenen die haer in die
Practijk willen oeffenen, waer dat noch bij gevoeght
zijn verscheyden rare
Consultatien
en Advertissementen

Door
Adriaen van Aller.
tot Rotterdam,
Bij Joannes Borstius, Boeckverkooper op
de groote marct. 1671

De van Allers waren een Rotterdamsch notarisgeslacht. In 1650 waren er liefst drie notarissen van dien naam te Rotterdam. Het zijn Joan van Aller (1618- 1651), Willem van Aller (1640-1651) en onze Adriaen van Aller (1649-1670), die dus waarschijnlijk een zoon van een der beiden eerstgenoemden is. In het boek is meermalen verwezen naar het tractaat over testamenten van Willem van Aller (dit kan de notaris zijn geweest) en naar de Definitien van meester Karel (of Carolus) van Aller. Een familie dus, die zich op juridisch gebied niet onbetuigd heeft gelaten. In de eeredichten is sprake van den schrijver als van ‘Allers zoon’. Dit doet veronderstellen, dat de vader van den schrijver een bekend man in zijn tijd is geweest. Was dit Willem?

[pagina 87]
[p. 87]

Maar misschien is het ook niets anders dan een beleefdheid.

Nu, aan beleefdheidsbetoon heeft het Adriaen niet ontbroken. Niet minder dan 7 eeredichten staan in het boek afgedrukt, te weten in den tweeden druk van 1671.

 
‘Ick roem niet op de deugden der Rappieren,
 
Maar op de naarstigheydt der letter-swieren,
 
Die trecken doch uyt niemandts schade Eer,
 
Gelijck wel doet 't vervloekte moord-geweer.
 
Van Allers-zoon die stort hier zijne Gaven,
 
Waar meed' hij toont te weesen van die Braven,
 
Die in 's Lands-welvaart en gemeene Saek,
 
Sijn Lust, en Rust schept, en sijn groot Vermaek.

Uit een ander:

 
‘Gaat voort wel Wijse man, en staakt u penne niet,
 
Het Eerste ons behaagt, en hebben geen verdriet,
 
Daaraan om lesen, 'k wagt het Tweede Deel met ijl,
 
Alsoo ik water-tand na uwe soete Stijl.

Uit een ander:

 
‘Herssen-schalen, wijse Hoofden,
 
Rijmers met U stof-rijk-Rijm
 
Scherpt U breyn gelijk een vlijm
 
Voor van Aller, die soo sloofde
 
In sijn Werk, dat ijder seijt
 
't Rechte Recht dat is vol-pleyt.
 
 
 
Lof gij Soone van van Aller,
 
'k Hef u tot op Helicon,
 
En Pernas, ja tot de Zon.
 
Kon ik meerder, 'k sou den Braller
 
Van de Wijsheyt tot mijn baat
 
Nemen, en hem vragen raat
 
Wat dat soo een Man is waardig.
 
Die in 't duyster brengt het ligt,
 
En der Practisijnen-Pligt?
[pagina 88]
[p. 88]

Meinarda Verboom vangt haar loflied aan met:

 
‘Dit Boek beschaft mij stof,
 
Om tot van Allers lof
 
Dees Versjens op te queelen.

Jean van der Linde begint met de krasse mededeeling:

 
‘Soo pronkt een duytse Pen meer als een Grieksche veêr.
 
Dees Rotterdammer hoeft voor geen Romeyn te swichten.

Hij eindigt met:

 
‘Laat het wel spreeken door den ouderdom vergaan,
 
't Wel-schrijven sal de roest en grijse tijdt verduuren,
 
Geschreven lettren die blijven eeuwig staan.
 
En maken Schrijveren, bekent bij land-gebuuren.
 
Beschouwt wijs-gierige dit werk, ik weet men sal 'er
 
Geen beter vinden, want 't is alles in van Aller.

Al deze snorkende lof aan een man, die in zijn opdracht zich beroept op het adagium ‘quandoque bonus dormitat Homerus’. En die in zijn voorwoord zich een geresigneerd mensch betoont: ‘Die aan den wegh timmert is veel berispens onderworpen, het schijnt dat veel waan-wijsen hier heus glorij in scheppen, soo is 't dan niet beter als de lijdtsaamheydt in den arm te nemen, en alle malle berispingen onder de voet te treden’. Op dit verheven gebaar volgt de bescheiden opmerking, dat, wie in zijn werk geen genoegen kan vinden, zich dan maar moet tevreden stellen met de advertissementen en consulatiën, de plakkaten, ordonnanties en de auteurs naar welke wordt verwezen.

Is het boek den uitbundigen lof waard of geeft het alle aanleiding tot critiek? De waarheid ligt, als steeds, in het midden.

Verwonderlijk weinig schrijft van Aller over het notariaat zelf. Van een notaris uit een notarisfamilie hadden wij over het ambt zelf iets uitvoerigers verwacht dan 2 pagina's van de 458. Deze 2 pagina's wor-

[pagina 89]
[p. 89]

den dan nog bijna geheel in beslag genomen door het afdrukken van den eed. Volgens het titelblad is het boek nochtans geschreven voor notarissen en toekomstige notarissen. Modellen geeft het boek niet. Wel vraagt de auteur vaak: waaraan moet men denken bij het redigeeren van die en die akte? - en dan volgt een opgave van die punten.

Op p. 3 staat te lezen: Van Contracten. Er volgen drie vragen: wat is een contract, hoe vele contracten zijn er en hoe worden zij verdeeld? In antwoord op de laatste vraag vinden wij als antwoord: in mondelinge en schriftelijke. En zes regels verder, dus nog steeds op p. 3 raken wij in eens verzeild in de societas leonina en nadere bijzonderheden aangaande de maatschap! Dit geeft ons een voorproefje van wat ons te wachten staat. Onstelselmatiger boek ken ik niet. Om een greep te doen: achtereenvolgens behandelt de schrijver transport, compromis, schuldbekentenis, assurantiepolis, certepartij, praelegaat, vervolgens een honderd bladzijden erfrecht, dan trouwbeloften, huwelijksgoederenrecht, vruchtgebruik, legitieme, legitimatie, legale hypotheek, leengoederen (wij vragen ons hier af: gaat het alphabetisch? nee, toch niet), inventaris, cavelcedullen (onderdeel van de scheiding), verwerping, voogdij, huur, koop, naarsting, novatie, insinuatie, request. Zoo bar hebben zelfs Thuys en van der Mast het niet gemaakt. En dat nog wel, terwijl de Groot en van Leeuwen reeds den weg hadden gewezen, waarvan een Boerbergh - die toch waarschijnlijk een minder begaafde man was dan van Aller - de vruchten had weten te plukken.

Op p. 187 begint een nieuw deel: Korter Examen der Notarissen. Laten wij eerst nader zien wat het eerste deel inhoudt.

Het is even levendig als het stelselloos is. Het doet de veronderstelling aan de hand, dat van Aller al wat hij wetenswaardig heeft gevonden in den loop der jaren heeft neergeschreven, dit in een map heeft gelegd, het

[pagina 90]
[p. 90]

eene vel op het andere, en toen op een dag alles naar den drukker heeft gebracht, zonder te hebben gesorteerd.

Het wemelt van casusposities - en dit maakt het zoo levendig - sommigen gefingeerd, maar velen aan de praktijk ontleend, met naam en toenaam; hij drukt daarbij de adviezen af, die de geraadpleegde advocaten in die zaken hebben gegeven of het oordeel van de er bij te pas gekomen notarissen; de namen der van Allers - van hem zelf en van zijn familie - nemen hieronder een belangrijke plaats in. Juist, dat hij den naam van Aller telkens noemt, maakt duidelijk dat wij hier niet met fantasienamen te doen hebben.

Tusschen de beschouwingen van den auteur en de casus posities met hun quaeritur en hun beantwoording door, vinden wij gestrooid alle denkbare soorten overheidsbesluiten, zoodat het geheel kaleidoskopisch aandoet. Wij vinden hier plakkaten, een extract uit het register der octrooien van de Staten van Holland (waarbij een bijzondere toestemming werd gegeven. Het woord octrooi had een andere beteekenis dan thans), een officieele interpretatie van de Staten van Holland van een door hen gegeven ordonnantie betreffende het huwelijksrecht, een aanschrijving van de genoemde Staten over de belastingen, een besluit van de Staten-Generaal rakende de successie, ordonnantien der staten met 't afkondigingsformulier in de gemeenten, keuren van de stad Rotterdam o.a. over het wisselrecht en wat voorts maar denkbaar is, alles in bonte volgorde.

Het tweede deel, ‘Het Korter Examen der Notarissen’ beslaat slechts 10 bladzijden. Het zijn vragen met korte antwoorden. Wat is een notaris, en waarin bestaat zijn ambt? Wat is een contract? Wat is een transactie, wat is een attestatie, en zoo gaat het door. Op de vraag volgt een antwoord van een paar regels. Het vragen reikt gewoonlijk niet verder dan tot het definieeren van een juridischen term. Ik kan niet aannemen, dat een candidaat voor het examen in 1660 kon volstaan met

[pagina 91]
[p. 91]

antwoord te geven op deze vragen. De eischen van het examen zullen toch wel iets zwaarder zijn geweest. Zoo niet, dan was dit examen een paskwil. Want deze vragen- en antwoordenlijst kan iedere vlugge jongen in twee dagen uit het hoofd leeren. Maar de eischen zùllen inderdaad wel zwaarder zijn geweest; want waarom zouden de opleiders anders met dictaten en modellen hebben gewerkt, zooals dat uit Boerberghs Aenleidingh duidelijk te lezen is?

Misschien heeft de schrijver met den titel ‘Korter Examen’ slechts willen aanduiden, dat hij hier een beknopte samenvatting geeft van de vragen, die in het eerste deel hun behandeling hebben gevonden - ook het eerste deel is volgens de methode van die tijden gedeeltelijk in den vraag- en antwoordvorm gegoten - en heeft de schrijver er geenszins mee willen te kennen geven, dat dit een beeld van het notarieel examen gaf.

Het omvangrijkste is het derde deel. Het beslaat 261 bladzijden. Het opschrift luidt: ‘Verscheyde rare advertissementen, ende consultatien van de gerenomeerste advocaten, postuleerende voor de respective Ed. Hoven van Iustitie in Holland’. Eerst een tiental conclusies van advocaten, waaronder enkele zeer uitvoerige; daarna 62 rechtsgeleerde adviezen. Hier treffen wij een misschien nog wonderlijker staalkaart aan dan in het eerste deel. Want tusschen rechtszaken betreffende erfrecht en huwelijksgoederenrecht treffen wij hier gevallen aan van procesrecht, competentievragen, vragen naar de gelding van recht, beleedigingszaken en andere strafrechtskwesties.

Wat heeft dit alles met het notariaat te maken? Het is wonderlijk dat iemand er toe komt zulk een vreemd samenraapsel van juridische onderwerpen het licht te doen zien. En de grenzen van het notariaat gaat dit alles ver te buiten.

Voor ons behelst dit boek veel wetenswaardigs. Hoe leeft de rechtspraktijk van die dagen voor ons op uit

[pagina 92]
[p. 92]

al deze lukraak uitgestrooide casus posities, conclusies en adviezen! Voor den historicus, in het bijzonder voor den rechtshistoricus, is het een boek om van te smullen. Terwijl de gewone handleidingen, zoowel de notarieele als de algemeen juridische, zoowel die door de grooten geschreven als die geschreven door de nederigen, een wel vaak belangwekkende, maar niet vaak levendige lectuur bieden, is dit een boek om voor je pleizier in te bladeren, het boeit, doordat het nergens zich in abstracties verliest, maar recht uit het bloedwarme leven is gegrepen. Al bladerend in dit boek krijgen wij contact met het verleden, contact met het gewone, dagelijksche leven van onze voorouders, komen wij hen nader dan de lezing van menig doorwrocht historisch werk ons vermag te brengen; hier voelen wij den polsslag van het leven van drie eeuwen her, hier leeren wij dat er in den mensch niets verandert, dat onze kwesties ook hun kwesties waren. Hier vinden wij iets wat wij in geen enkel boek over de Ruyter of Tromp vinden. De oude kronieken leeren ons nu eenmaal iets, dat de knapste geschiedkundige werken onzer tijdgenooten ons nooit vermogen te leeren.

Maar welke waarde moet dit boek gehad hebben voor den rechtskundige of den student uit de laatste helft van de zeventiende eeuw? Voor de praktijk bood het te weinig - want er waren geen modellen in, zelfs over de vereischten der instrumenten in het algemeen vindt men slechts hier en daar verspreid een opmerking; en de theorie kan niemand uit dezen rommelpot leeren. Ik denk daarom, dat wij dit werk met welgevalliger oog bekijken dan de tijdgenoot dit heeft gedaan. Voor hem was de saaie, preciese Boerbergh, die een paar jaar te voren had geschreven, een betere steun. Daar lag alles netjes uiteengesneden geëtaleerd, hier was niets te vinden. Het beleefde nochtans twee drukken, en wel zeer kort na elkaar: 1666 en 1671.

Het boek eindigt met een zakenregister.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken