Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De gouden tweehoek (2011)

Informatie terzijde

Titelpagina van De gouden tweehoek
Afbeelding van De gouden tweehoekToon afbeelding van titelpagina van De gouden tweehoek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.48 MB)

Scans (12.31 MB)

ebook (3.47 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De gouden tweehoek

(2011)–Sybren Polet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 341]
[p. 341]

Teruggeboorte

En daalde nog verder af (in zich): de verwondering, de pure extase en razernij van de eerste eicel, een kleine stralende zon met protuberansen, vlammenkrans met een ingehouden kracht die nauwelijks te betomen viel.

Dit duurde een eindeloze eeuwigheid lang (:de spanning te gaan cirkelen), tot de zon getroffen werd door een kleine, even krachtig geladen staartkomeet en door de schok begon te wentelen en te wervelen als een minuscuul hemellichaam: tegen de klok in, tegen de tijd in. snel snel, duizelingwekkend snel.

Ook dit duurde een eeuwigheid lang, een wat kortere, tot de spanning bijna ondragelijk werd, daarna absoluut ondragelijk, en: de zonnecel spleet:: spanning splitste zich in twee wervelingen, die zich kort erop opnieuw splitsten.

Daarna ging het sneller en sneller, tegen de tijd en tegen de duur, met een uitzinnig gevoel van volheid, overvloed, moeiteloosheid: gesplitst en vermeerderd worden, gesplitst en vermeerderd worden en tegelijk dit willen, om ten slotte zich al uitbreidend op te gaan en verloren te gaan in de ontelbare wervelende zonnecellen:: in elke afzonderlijk en alle tegelijk: en dit zijn zijn, een nog steeds uitdijende komische mini-oceaan van hilariteit en uitbundigheid, mateloos mateloos, alsof alles (opnieuw) aan het begin stond -

Tot het plotseling stokte. De rust die volgde was bijna even overweldigend als de roes van het wervelen, delen, vermeerderen, de stilte en volheid even geladen, alsof alles opnieuw in afwachting lag van. Alleen de drang-tot was nu groter en dringender en vervuld van onge-

[pagina 342]
[p. 342]

duld, niet vanwege het horten van de groei - het was nu groot genoeg, was volmaakt groot en volledig - maar om wat ontbrak, iets dat schrijnde omdat het nog niet was, terwijl het had moeten zijn en altijd geweest had moeten zijn.

Daarna gaf het zich ook aan dit gevoel over, wende eraan en voelde zich als opgehangen in een ruimte die het geheel vulde, maar met een vaag vermoeden van -

En hoorde, zwevend, schommelend, zwevend, hoorde ver ver boven, als komend uit een heelal buiten en boven, stemmen die vaag bekende stemmen werden, aanrakende stemmen, stemmen die net als vroeger -

De stemmen moedigden haar aan, smeekten mee te geven - mee te geven met wat? - met zichzelf - zoemend: Kom kom kom... om zich te laten geboren worden - Kom kom kom... niet herboren, dat was ze vaak genoeg, maar voor het eerst op de wereld te komen - net over de grens van de verwachting en weerstand, weerzin tegen de pijn van het leven, de walging, de kilte, het slijm, net over de grens van verwachting en:

wilde ineens, alsof haar wil door de weerstand die ze ervoer werd opgewekt en sterker werd - en het zweet brak haar uit. Vocht zich, met heel haar geweldige kracht die ze in zich voelde een weg door het donkere met fantomen en groteske uitstulpsels bevolkte gewelf: onbestemde reuzen die ze tussen even onbestemde heuvels te lijf ging met blote handen of zonder handen, massief van aanwezigheid, de armen gewelfd tegen de gebogen hemel om haar hoofd, ogen uitpuilend onder de enorme druk en bijna stikkend van hitte en ademnood onder het gewicht van de lichamen die haar probeerden te smoren en te vermorzelen.

Zich hier moeizaam doorheen worstelend - traag traag traag -, terwijl het vocht van haar lichaam droop, was het of haar huid, nee of zijzelf, langzaam oploste en van water werd... Met een laatste krachtige duw voorwaarts, waarbij het leek of

[pagina 343]
[p. 343]

zij zich aan zichzelf afzette en met een ingehouden kreet die haar bijna uiteen deed ploffen forceerde ze zich een uitweg en: huilde bijna van opluchting terwijl haar longen zich uitzetten en ze haar eerste adem uitblies als een trompetstoot.

Toch voelde zij zich niet opgelucht, want het was - nu pas - of zij zichzelf achtergelaten had, of iemand die zij ook was en tegelijk in zich droeg - iemand die ze langzaam langzaam verorberd had en die in haar meegegroeid was en die ze zich nu pas bewust werd, iemand die haar leven lang met haar mee zou groeien of langzaam sterven terwijl zij verder leefde.

En het werd ineens heel kil om haar heen. Ze bevond zich nu in een landschap van bevroren kleuren en geluiden als bevroren dingen - een roodbruin veld ging langzaam over in een bruingroene heuvelhelling met blauwe vegen en aderen - op het veld woog een klein rechthoekig huis met twee rechthoekige ramen en een rechthoekige deur - drie, vier bomen prijkten met hun kale takken tegen de horizon als waren het skeletten van plantaardige reuzen en in het veld stond een gestalte roerloos te staren, twee kortharige bevroren honden donker als schaduwen naast hem.

Ze durfde zich eerst nauwelijks te bewegen, hield haar adem in, bang dat, als ze zou ademhalen, alles zou beginnen te bewegen en dat wilde ze niet...

En weer zoemden de stemmen: Kom kom kom... koesterend en bemoedigend. Ja ja... wilde ze zeggen en wilde wel, maar tegelijk ook niet en dit was zo verwarrend dat het de tranen naar haar ogen bracht, ze huilde en tegelijk niet, haar ogen huilden en daarom liet ze het toe, huiverend van verlatenheid en kwetsbaarheid.

En toen ineens kreeg ze een enorme klap, een klap als een hardgeworden stem, een stem als een hand die haar trof en die haar op haar grondvesten deed schudden.

En brullend begon ze te kruipen, voorwaarts schuifelend als een zeehond, klapperend met haar flappen, langzaam smeltend

[pagina 344]
[p. 344]

in de tranen die uit haar welden, onstuitbaar, onstelpbaar, uit haar hele naakte lichaam - ze realiseerde zich nu pas dat ze naakt was - en voorwaarts schuifelend op haar buik terwijl het landschap om haar heen begon te ontdooien zag zij hoe de gestalte in het veld begon te bewegen, de takken van de bomen begonnen te trillen en bladeren sproten en de wereld een vertrouwd aanzien kreeg. En plotseling - ze schrok ervan - begonnen ook de twee schaduwhonden te blaffen.

Daarna, onder het zoemen van de stemmen, buikschuifelde ze verder, klapperend met haar flappers en bijna zwemmend in haar eigen smeltwater, water waarin ze het gevoel had steeds meer op te lossen - kruipend, zwemmend naar - /


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken