Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De steen (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van De steen
Afbeelding van De steenToon afbeelding van titelpagina van De steen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

Scans (7.40 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De steen

(1974)–Sybren Polet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het ei van Columbus

Herfst is niet erg, als het maar niet regent.

Maar het regent altijd in Holland. Dat deed het al in de donkere middeleeuwen.

Niet dat de steen er last van had, o nee. Hij baggerde met dat parmantige loopvoetje van hem door dik en dun; voelde zich best thuis in z'n stenen jasje en dacht: had je 'r maar zo één. En die dit leest denkt: inderdaad, had ik 'r maar zo één.

Toch oordeelde de steen het veiliger het weiland te verlaten en een weg op te zoeken; hij had de schrik voor een zachte bodem te pakken.

Het viel hem niet mee; de wegen waren niet geplaveid en

[pagina 74]
[p. 74]

dientengevolge nogal modderig van aard. Maar hij kwam nieuwe dingen tegen en dat was het belangrijkste: mensen, ruiters te paard, wagens en een betrekkelijk groot aantal stenen. De mensen nam hij aandachtig op, met de stenen hield hij zo nu en dan korte gesprekken, wagens en paarden liet hij ongestoord voorbijgaan.

Meestentijds zat hij echter onder de modder, zodat zijn gouden adertjes achter een cape van vuil schuil gingen; maar wanneer het eens een paar dagen niet geregend had en de herfstzon de wegen opdroogde, kwamen de adertjes na een bad in een plas toch weer tevoorschijn en kon hij er weer mee pronken. Het moet gezegd, de meeste stenen hadden er een heilig ontzag voor en spraken hem om die reden aan met ‘U’.

Nà, dat stond onze baseroet wel aan. Op de duur maakte hij er zelfs een spelletje van. Als iemand gewoon ‘je’ tegen hem zei, deed hij erg uit de hoogte en liet tot verblindens toe het licht op zijn gouden adertjes spelen. Net zo lang tot de ander zo onder de indruk kwam, dat deze wel ‘u’ moest zeggen. Maar aan de andere kant, als iemand aardig tegen hem was en meteen ‘u’ zei, sprak hij joviaal: - Toe, zeg maar jij tegen me, we zijn immers maar gewone jongens onder mekaar!

En dan te zien hoe verlegen zoiemand werd en niets meer durfde zeggen. Meneer de Inka was blijkbaar helemaal vergeten hoe het hem zelf was vergaan op de zolder van de veerman.

De voetgangers waren wel grappig om naar te kijken; beide soorten. Ze droegen prachtig geborduurde kostuums met witte deftige gezichten. De steen vond het een heel verschil met honderd, honderdtwintig jaar geleden, toen hij op weg naar de zolder ook mensen had gezien. Toen droegen ze een geheel andere huid.

Hij vroeg zich af hoe ze het eigenlijk klaarspeelden zo sterk van vel te wisselen, dit in tegenstelling met de stenen en dieren die altijd door dezelfde huid dragen. Hierin waren deze tweevoeters wel te benijden, vond hij, want de hunne was veel mooier. En als het regende droegen ze er nog een andere, losse huid overheen.

Maar als het mooi weer was zaten de vrouwen onder de linten

[pagina 75]
[p. 75]

en lussen; ze hadden trosjes pijpekrullen, waarmee ze het hoofd versierden en lange, wijde rokken waaronder zich, als hij dat wou, een hele vluchteling verbergen kon. Dan nog een sneeuwwitte kanten kraag en dan nog een tasje met klatergoud.

De mannen waren ook niet mis en deden in niets voor hun vrouwen onder. Ook zij droegen een sneeuwwitte kanten kraag, verder kantkraagjes aan de mouwen, kantkraagjes aan de broek en op het hoofd een zwierige hallelujahoed. Daarbij goudstiksel op het jasje en op schoenen of kaplaarsjes een gouden gesp. Dit laatste is begrijpelijk, want ze leefden nog net in de Gouden Eeuw.

Soms ook zaten ze in huifkarren en gebruikten de vier voeten van een paard om vooruit te komen. Ze werden dan niet nat. Handig gevonden was dat. Hij zou ook wel zo'n paard en wagentje willen hebben, zou willen hebben: een heel klein paardje met een heel klein wagentje.

 

Nog voor hij het eerste dorp bereikte ontmoette de steen een andere merkwaardige steen. Deze had de vorm van een ei en beweerde meegebracht te zijn uit Amerika, door Columbus; ook zei hij dat hij op zijn rolronde hoofd kon staan zonder om te vallen en dat hij dit van de grote ontdekkingsreiziger zelf geleerd had.

En inderdaad, toen de steen hem vroeg het kunstje eens te doen, speelde hij het zonder moeite klaar. De jonge toeschouwer was danig geïmponeerd.

Maar nu een ander ding: diezelfde steen leed aan het dezjavu: hij had alles al gezien. Zo gek kon men het niet bedenken of hij had het gezien en gehoord, gehoord of meegemaakt.

Daarom was het een wíjze steen en misschien ook wel een beetje een eigenwijze. Want niemand kan mij wijs maken dat een steen die alles gezien en gehoord heeft, niet vanzelfsprekend ook een beetje een eigenwijze steen wordt. Het dezjavu is een rare ziekte bij stenen.

Maar hoe had hij het dan gezien? Had hij gewoon zijn stenen oogjes en oortjes opengezet en in zich opgenomen wat zich in de wereld om hem heen voordeed, of had hij het alleen van

[pagina 76]
[p. 76]

horen zeggen?

Niets daarvan, hij had het wel degelijk gezien en hij had het om de drommel wel meegemaakt. En dat is nu juist het verschil tussen het dezjavu bij mensen en bij stenen. Een mens kan eenvoudig niet alles meegemaakt hebben, het meeste heeft hij van zijn vader en grootvader, maar een steen - en we weten dit wel zo langzamerhand - leeft veel langzamer, veel trager; daarom wordt hij ook zo oud. Een steen die duizenden, duizenden jaren bestaat is allerminst een zeldzaamheid en tienduizend jaar is bepaald niet de leeftijd der sterken bij stenen. Daar komt nog bij, dat een steen zoniet een ijzeren dan toch zeker een stenen geheugen bezit en wat eenmaal in steen is vastgelegd, komt er nimmer meer uit. Jaartallen en verjaardagen vergeet hij in der eeuwigheid niet meer en het onthouden van de weg van hier naar Keulen en Parijs is voor hem, zogezeid, kinderspel.

Dus wat al verhalen kreeg de steen niet te horen. Om van achterover te vallen, meneer! - En hij geloofde ze bijna allemaal. Alleen moest hij zo nu en dan even bijkomen van verbazing.

- Wat is nu het belangrijkste? besloot de steen zijn zoveelste verhaal. Dít. En hij wees met zijn voetje naar de plaats waar bij de mensen het hoofd met het voorhoofd zit. - Dìt: weten, dat wat van steen is goed is. Maar... zei hij, het moet wit zijn. Van de ouderdom, zei hij.

De steen knikte.

- Ik zal je 10 dingen leren, zei de steen, als je die onthoudt kom je het leven zonder veel moeilijkheden door; ik heb ze zelf bedacht en ze zijn prima. Luister maar.

1. Een weg mag nooit langer zijn dan 7 en een ½ mijl. Is hij langer, sla dan links af en kijk naar de zon.

2. Als je droomt van een wit paard, betekent dat geluk, droom je van een zwart paard, moet je gaan slapen, is het een rood paard, dan is het geen paard maar iets anders.

4. Een stok in de sloot geworpen in het voorjaar wordt een paling, in het najaar een slang. Het eerste is beter.

5. Ontmoet je een steen met stekels, zeg hem dan goedendag, want het is een egel. Hij zal je geen kwaad doen.

[pagina 77]
[p. 77]

7. Wil je vooruitkomen in de wereld, moet je gaan lopen. Wil je vlug vooruitkomen, moet je op een wagen klimmen.

En tenslotte:

10. Wie het geluk heeft een witte steen te ontmoeten die op een ei lijkt kan hem gerust om raad vragen want hij weet alles.

 

Inderdaad, het waren machtig mooie dingen, dat moet gezegd.

De jonge steen zei dat hij ze onthouden zou en er veel aan denken, iets wat de steen, die een soort tovenaar was of tenminste dacht dat hij het was, zichtbaar genoegen deed. Hij rolde driemaal achteruit, driemaal vooruit, driemaal naar links en driemaal terug; vervolgens schoot hij een zevental oogjes, sloeg er één over zijn schouder en mompelde iets als: vuurboender. Dat was tegen de regen.

- Om je te belonen, sprak hij, om je te belonen voor het aardige luisteren, zal ik dit steentje nog iets voorzeggen wat hij moet doen als er gevaar dreigt. Het is een recept.

- Neem 1 dauwdruppel, 1 druppel zweet van een dansend elfje, 1 druppel mensenzweet (liefst van een boerenknecht), 1 regendruppel en 1 druppel gevallen van de neus van een verkouden man. Roer deze bij volle maan door elkaar in de kelk van een sneeuwklokje en voeg daaraan toe: 2 sprietjes rozemarijn, iets marjolein, een muizenkeuteltje en een snuifje stuifmeel van het bloemetje pimpernel. Laat het verkregen mengsel twee dagen en nachten trekken boven het pitje van een glimworm, en ziedaar.

De steen zei ‘dank u beleefd’ en vroeg wat hij met het drankje, als het klaar was, moest doen.

- Niets doen natuurlijk, zei de toversteen. Gewoon laten staan in het maanlicht en afblijven.

- Of dat dan hielp, of het gevaar dan op de vlucht ging? - Ja natuurlijk ging het dat. Hij moest niet van tevoren al gaan twijfelen, want dan hielp het inderdaad niet. Twijfelen was uit de boze.

- Elfjes dan, elfjes, wou de steen nog weten, bestaan die?

Nu werd de toversteen toch korzelig: - En als ze niet bestaan, dan bedenk je ze maar, zei hij. Af.

Goed goed, nou moest-ie niet kwaad worden; had hij daar-

[pagina 78]
[p. 78]

voor de hele middag zo lief geluisterd... Wacht, hij zou de toversteen nog wat vragen, dat bracht iemand altijd in een goed humeur.

- Zeg mij, zei hij, zeg dit: Kan een steen zichzelf optillen?

- Hm, nee, zei de toversteen, die al bijtrok, hm, nee, dat kan hij nìet.

- Ook niet als hij heel sterk is?

- Nee, nooit.

Goed. 's Steen's oogjes waren tenminste weer vriendelijk gaan glimmen. - Nog 1 ding, zei hij, bestaat er dan een steen die sterker is dan alle andere stenen bij elkaar?

De toversteen keek hem peinzend aan. Merkwaardige vraag voor zo'n jonge steen.

- Ja, zei hij tenslotte aarzelend, ja, ik geloof van wel, maar waar hij ligt, daar hebben wij geen idéé van, geen idéé. Tussen twee haakjes, zei hij, zou je kunnen missen drie kleine schraapseltjes van dat goud dat je bij je draagt? Ik krijg altijd een kleinigheid voor mijn raadgevingen.

De steen moest tot zijn grote spijt, dwz. tot grote spijt van de toversteen, bekennen dat het niet ging. - Ik zou niet weten hoe, zei hij, het wil er eenvoudig niet af, het is áángeboren, net als een moedervlekje.

En daar moest de ander dan maar genoegen mee nemen. Blijkbaar was hij niet in staat zelf goud te maken.

- Dat is begrotelijk, zei hij, ik had je anders nog een fantastische rijkdom aan bedenksels kunnen leren.

Daar de tovenaar niet van zins scheen nog enig woord aan zijn leerling te verspillen, zei de steen dus dag met 't voetje en ging weer op pad.

Het regende. Voor hem lag het dorp.

Toen hij in het dorp aankwam, was het al avond. De bomen waren uitgestorven en er liep geen kip op straat, laat staan een haan. Hondenweer was het.

Achter de luiken van de huizen hadden de bewoners een olielamp aangestoken om elkander in het donker te kunnen zien. De luiken hadden elk een lichthartje. Dat was voor de burgemeester om door naarbinnen te kijken of iedere burger wel zijn plicht deed. En o wee, als hij het niet deed. Dan kwam de burge-

[pagina 79]
[p. 79]

meester.

De straten waren hobbelig en nat. De steen zocht een beschut plekje onder de pomp op het marktplein. Hij oordeelde het beter het daglicht af te wachten en niet verder te reizen, want in het donker kon je in 7 sloten tegelijk lopen, ook in een dorp, en dan maar afwachten wie je er uithaalt.

Op het plein stond een klein torentje, boordevol met klokslagen. Bimbam, bimbam, bimbam. De steen telde er acht. En op slag doofden één voor één alle verlichte hartjes.

Het dorp ging slapen.

De steen ook.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken