Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De steen (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van De steen
Afbeelding van De steenToon afbeelding van titelpagina van De steen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

Scans (7.40 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De steen

(1974)–Sybren Polet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het puntje op de i

Het beviel de kleine landloper hier wel en een jaar lang maakte hij het hele dorpsleven mee. Hij wist precies wie er in elk van de kleine huisjes woonde en wie er een rode geranium voor zijn venstertje had. 's Avonds zag hij de bewoners als in elkaar gedoken egels naarbinnen kruipen en de volgende ochtend, heel in de vroegte, er weer uit.

Dat was door de week, zondags ging het anders. Dan trokken ze met z'n allen, mannen, vrouwen en kinderen, naar het grote gebouw op het plein, om te zingen en iets te doen wat de steen niet wist. Hij was er nooit in geslaagd een kijkje te nemen in dat geheimzinnige gebouw; er waren veel te veel voeten. En als er geen voeten waren, dan was het wel de koster die hem tegen hield met zijn bezem.

En dan leefde er nog een zekere juffrouw Tonia, die de hele week door ziek was, alleen 's zondags niet, 's zondags bleek ze als bij toverslag genezen, dan ging ze naar de kerk met een boek vol zilverwerk. En zilverwerk dat moest het wezen, anders kon mej. Tonia de drukletters niet lezen.

O, de steen had het allemaal haarfijn bekeken. Hij was bijvoorbeeld ook te weten gekomen hoe ze de jonge kazen maakten, een soort gele kinderhoofdjes zonder haar die zoveel op stenen leken, maar die veel lekkerder moesten smaken, want

[pagina 80]
[p. 80]

hij had nog nooit iemand een steen zien eten en wel een kaas.

 

En ondertussen liet de toren ieder uur zijn klokslagen los, bimbam, bimbam, en het was weer herfst. De natuur werd onrustig en met de natuur ook de steen. Hij zei het dorp vaarwel en trok naar het oosten.

Haha, zei toen de wind.

In een sukkelgangetje wentelde de steen over de weg, links en rechts rondkijkend naar het vreemde herfstlandschap. De bomen hadden al hun veren losgelaten en stonden als kale vogelverschrikkers langs de vaart. Geen wonder dat alle vogels wegvlogen.

Maar onder aan de voet van de bomen fladderden de bladeren als nieuwe, uitgelaten vogels rond, mooi in het oranje, mooi in het geel of mooi in het diepbruin gestoken. Ze vielen naarboven, buitelden over elkaar, gingen wedstrijden aan wie boven de boomtoppen uit kon vliegen of werden door de wind meegevoerd helemaal naar het andere eind van de zichtbare wereld. Nu, met zulke bladeren kon de lucht het wel zonder vogels stellen, vond de steen, je zou ze zelfs in een vogelkooitje kunnen stoppen.

En dan die leuke bolvormige en oorvormige knobbels die als oliebollen en oren tussen de bladeren opschoten: de witte, de bruine, de gele en de rode met witte stippen. Toen hij dìe eenmaal ontdekt had was hij er niet meer bij weg te slaan, want hij wist, als er één groeide kwamen er meer. Hij nestelde zich dan naast zo'n knobbel en meestal onmiddellijk erop vond het gebeuren plaats. De aarde werd op drie, vier plaatsen tegelijk losgewoeld en aan de kant geslingerd; en daar piepten ze tevoorschijn, de kleine oliebollen en oren. Met een razende vaart schoten ze de lucht in. Daarna bleven ze even staan, bleven stokstijf staan, om nauwelijks zeven centimeter boven de grond gekomen weer uit elkaar te spatten. Achter elkaar ging het door; het leek wel alsof de aarde aan het bellen blazen was. Het was dan een luchtige aarde.

 

Maar eens, uitziende over de weilanden, vanaf de dijk waar hij tegenop was gerold, bemerkte de steen hoe eenzaam het

[pagina 81]
[p. 81]

eigenlijk op de wereld werd. De laatste koeien werden binnengehaald en de laatste treuzelende trekvogels raapten tenslotte ook hun veren bij elkaar en reisden naar het zuiden.

Wel liep nog een enkele boer mistroostig over zijn land, omdat hij niets te doen had, maar het wàs leeg en het bleef leeg. Het land leed onder de nachtvorsten.

Een week later waren zo ongeveer alle mensen verkouden en bleven binnen.

De steen keek uit over een uitgestorven aarde.

 

Maar in de verte lag de stad...

 

* * *

 

Wazzen een boer in Nederland, in de omtrek van de stad, die een rijk landhuis liet bouwen, een soort hereboerderij, met het doel er warmpjes in te zitten als het winter werd. En nu was het winter.

's Morgens, als de luiken opengingen en het paard voor de wagen gespannen werd, lag er al wat wit rijp op het gras. De winterpenen waren ingekuild en in de hooibergen stond volop hooi voor de hongerige winter. - Hoor, op stal snuiven de koebeesten als verkouden neushoorns.

De hele zomer was er duchtig gewerkt en het huis was nu bijna klaar, was om precies te zijn àf op de naam na en de boer en de boerin woonden er al in.

- Jij mag zeggen hoe het heten moet, zei de boer tegen zijn vrouw.

- Weet ik veul, zei de boerin, ik sta de hele dag al in de keuk'n en als ik niet in de keuk'n sta dan sta ik in de karnkamer om kaas te mak'n, - zeg jij het maar.

- Nee nee, zei goedmoedig de boer, jij mag het zegg'n, ik weet al hoe het moet het'n, maar jij mag het zegg'n.

De boerin dacht na, maar op het eigenste moment wilde haar geen enkele naam tebinnen schieten.

- Kom nou, zei de boer, waar ligt ons huis nou vlakbij?

- Bi de stad, riep de boerin triomfantelijk.

- Nou dan, zei de boer, en waar ziet het op uit?

- Ook op de stad.

[pagina 82]
[p. 82]

- Prachtig, geweldig, riep de boer, en hoe zal het nou het'n, zeg het eens gauw?

- Stadzicht, zei de boerin, anders weit ik 't niet.

- Natuurlijk, riep de boer uit, zie je wel dat je 't wel weet.

En zo kwam het landhuis ‘Stadzicht’ te heten. Het kwam er in grote witte letters op te staan.

De metselaar die dit sjouwtje nog op had te knappen voor hij naar huis toe mocht, zocht langs de weg een honderdtal evengrote witte stenen bij elkaar en metselde die aan de voorgevel in de letters van het woord S-t-a-d-z-i-c-h-t.

En vraag nu niet wie daar ook bij was, de jonge zwerfsteen natuurlijk, hij was weer eens het pineutje. En wat werd hij? - Werd het puntje op de i van -zicht.

Vond hij het naar? - Ja natuurlijk vond hij het naar. Niemand die lopen kan wordt voor z'n plezier in een muur gemetseld. 1 geluk bij veel ongeluk was echter, dat hij dit keer de oogjes aan de ene kant open kon houden, alleen de andere kant zat in de muur.

Wij wensen hem veel genoegen bij het kijken en gaan naar bed. De kachel is uitgegaan en het wordt bar koud in de kamer, veel te koud om verder te lezen.

Ajuus dus, steen. Tot morgen.

 

Ik ben vanmorgen vroeg wakker geworden, want mijn neus die als een rode haaienvin boven de dekens uit stak, prikkelde van de kou. Oef, wat is het koud. Nu eerst vlug de kachel aanmaken en dan kijken of de steen er nog zit.

Ja, hij zit er nog; die komt de eerste 200 jaar niet van zijn plaats. De honderd stenen puilen als evenzoveel witte ogen uit de muur en blijven dit doen.

Het heeft voor de eerste maal dit jaar flink gevroren; de sloten liggen dicht en het gras knappert onder mijn voeten alsof het gesponnen glasdraad is. Ik ril. - Ineens valt er iets kouds op mijn hand. Ik kijk - ha, het is een klein sneeuwbeestje.

Ik zie naarboven en ja hoor, de lucht is zo grijs als lood. Dat betekent sneeuw, veel sneeuw, maar ik ben nu zo door en door koud geworden dat mijn voeten als een paar kwieke hazen naarvoren springen en regelrecht op de kachel toehollen die

[pagina 83]
[p. 83]

gloeiend rood staat. Ik plant ze er naast en als ze lekker warm zijn loop ik naar de kast, pak het boek over de steen en ga in een gemakkelijke stoel zitten lezen. Ik lees:

 

De steen keek zijn nieuwsgierige ogen uit. Eigenlijk was hij nog niet zo slecht af daarboven. Vanaf zijn hoge puntje op de i kon hij de hele wereld overzien. En het was verschrikkelijk zo heftig wit als de wereld werd, ineens. Bij miljoenen en miljoenen tegelijk vielen er kleine plukjes wol omlaag, alsof er boven in de lucht duizenden witte lama's geschoren werden. De vlokken vielen en vielen maar en nauwelijks halverwege de middag hadden alle dingen een wollige huid: van sneeuw. Zodoende hadden de dingen het niet koud.

En de volgende dag toen het opgehouden had met sneeuwen kwam vanachter de staldeuren in plaats van een boerenwagen een arreslee tevoorschijn, die als een kleine rinkelende windvlaag over het landschap gleed. In de arreslee zaten twee lachende sneeuwpoppen.

Een andere sneeuwpop, met een bezem, veegde de sneeuw van de vaart, zodat het ijs dat er onder lag ging glinsteren als een spiegel. Toen duurde het niet lang of de hele spiegel krioelde van de sneeuwpoppen, kleine en grote, lange, korte, dikke, dunne, oude en jonge en allen spiegelden ze zich op het ijs. Soms gleden ze naast elkaar, soms achter en over elkaar. Anderen pakten een handvol wit en wreven elkander daarmee in tot ze rood zagen van het lachen en weer anderen maakten er zachte kogels van om vriendelijk mee te gooien.

Het was een wilde, uitbundige pret. En wie moe werd ging met een rood hoofd anijsmelk drinken aan een stalletje, gebouwd op het ijs door het mannetje-was-niet-wijs.

 

De zon brak door, een tikje wit om de neus weliswaar, maar hij was er. De steen zag hoe een paar van de sneeuwpoppen begonnen te smelten en kleiner werden tot ze nauwelijks groter waren dan een babysneeuwpop.

Moe van het kijken sliep de steen in. Droomde dat ook hij een sneeuwpopje was, dat over de vaart gleed en anijsmelk dronk aan een stalletje. Een sneeuwkopje.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken