Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De steen (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van De steen
Afbeelding van De steenToon afbeelding van titelpagina van De steen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

Scans (7.40 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De steen

(1974)–Sybren Polet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 84]
[p. 84]

De jaren zijn net als bomen

De jaren zijn net als bomen. En de dagen zijn als bladeren aan een boom. Ze vallen af als het jaar voorbij is.

In de zomer is de boom groen, in de winter kaal en in het voorjaar krijgt hij nieuwe bladeren, die weer afvallen als het jaar voorbij is.

Het jaar is een boom en de dagen zijn als bladeren aan die boom.

Het jaar is een boom met 365 (of 66) bladeren.

 

De steen zag veel van zulke jaren voorbij gaan: groen in de lente, goudbruin in de herfst, kaal in de winter. Hij beleefde ze in een rijtje achter elkaar: lente herfst winter, lente herfst winter, lente zómer herfst winter, al naargelang het jaar eens een zomer of twee oversloeg.

En zie, weer wisselden de mensen van huid; hoe dichter ze bij vandaag kwamen des te vaker kregen ze een andere huid. En die werd er niet mooier op, vond de steen, hij raakte versleten. Zijn pakje versleet lekker nooit.

Ook kwamen er steeds meer kleine opetertjes bij. Het krioelde van de kleine opetertjes met hoepels, vliegers, schietgeweertjes en nog kleiner opetertjes die almaar geknuffeld werden, tien keer per dag uit- en aangekleed en soms in de lucht gegooid of zelfs weggegooid. Dit soort kon boe noch bâ zeggen. Kon ook geen bâ doen. De steen wist het wel, hèm hoefden ze niks wijs te maken, het waren gewone poppen.

Het werd dus nog drukker op de wereld. Al die kleine mensenetertjes groeiden op - behalve weer de alderkleinsten, die ook niet konden groeien - , ze bouwden zich huizen en gingen er twee aan twee in wonen. Gingen ze er twee aan twee in wonen dan speelden er al gauw een paar splinternieuwe opetertjes voor de deur, die als ze groot waren ook weer een eigen huis wilden hebben.

En zo ging het door.

Er brak een tijd aan dat er zoveel huizen in de stad waren dat ze gewoon de stad uitpuilden en het land in trokken.

En zo kwam het dat op een gegeven moment het huis waarin

[pagina 85]
[p. 85]

de steen zat geen landhuis meer was maar een stàdhuis. De stad had gewoon het landhuis opgeslokt. Het lag nu aan de rand van de stad. Het moest zijn tuintje afstaan, maar daarvoor in de plaats kreeg het een stoep en een nieuwe weg van steen.

De bomen voor de deur mochten blijven staan.

 

In 1872 zag de steen zijn eerste fiets. De fiets was een man die bovenop een reusachtig voorwiel zat, dat hij aandreef door middel van zijn twee voeten. Achter het voorwiel rolde een klein wieltje dat zijn uiterste best deed om het grote wiel bij te houden.

De man die er op zat dreigde er ieder moment af te zullen vallen. Hij helde naar links, helde naar rechts en schoot zonder er op bedacht te zijn met een ruk vooruit. En net als de andere voetgangers riep de steen:

- Houdt de dief!

Hij moest er zelf om lachen.

In dezelfde tijd verrezen ook de levensgrote fabrieken, gebouwen voor 100 mensen tegelijk, met torens die altijd rookten en vensters die altijd lawaai maakten. En ook de schepen veranderden. De schepen in de vaart droegen nu niet langer zeilen om de wind in op te vangen, nee, grote schepraderen duwden het water aan de kant en achteruit zodat de boot zelf vóóruit schoot, sneller dan ooit de wind het kon doen en 1 man aan het roer was voldoende. De mannen hadden letterlijk de natuur in de hand. Helemaal. Ze staken bruine rollen in de mond waaruit ze de hele dag door rook zogen die ze direkt daarna weer uitbliezen, net als de fabrieken.

 

Weer vlogen de jaren voorbij, bij tientallen tegelijk. - Maar nog steeds viel de steen, je weet wel, viel uit de ballon in de lucht. Onheilspellend zo dicht als de aarde naderbijkwam. - We moeten vlug zijn, we moeten alles gezien hebben vóór de steen weer met z'n voetje op de aarde staat. Zo'n kans krijgt men geen tweede keer in z'n leven.

Goed, daar gaat-ie dan.

[pagina 86]
[p. 86]

Op zekere middag, het zal even na 1-en geweest zijn, gebeurde er een verschrikkelijk onweer boven het land. De mensen vluchtten inderhaast naarbinnen en wachtten met kloppend hart tot het gevaar geweken zou zijn.

Toen het noodweer voorbij was, bleek de bliksem op twee plaatsen ingeslagen: eenmaal in de spits van de Ned. Herv. Kerk, Gedempte Gracht 91, alhier, en eenmaal in een boom ergens aan de buitenkant van de stad. De boom was als een uitgedroogde peulvrucht van boven tot onder in tweeën gespleten en met een hevig gekraak op het erachter liggende landhuis gestort.

Als verslaggever van een plaatselijke courant was ik als een der eersten ter plaatse. Het getroffen huis bleek het landhuis ‘Stadzicht’ te zijn, een voormalige hereboerderij die vroeger meer landinwaarts gelegen had.

Een deel van de voorgevel was voorovergevallen en lag in brokstukken over de weg. Door de hevige schok bleken enkele van de witte sierstenen, die in de loop der jaren toch al los in de muur waren komen te zitten, van hun plaats gevlogen en hals over kop in het rond te zijn geslingerd.

Onder hen bevond zich ook het puntje-op-de-i.

 

Ook het glinsterende puntje-op-de-i had zijn vrijheid herkregen. Met de brokjes cement nog aan zijn lichaam rolde het, een beetje kreupel, de straat over, dwars door het gedrang van de toegesnelde voeten.

De hereboer, die er het leven af had gebracht, kroop met knipperende ogen onder het puin vandaan. Mogelijk is dat hij de steen wel zag gaan, maar hij repte er tegen niemand over. Tezamen met enige omstanders aanschouwde hij wat er van zijn woonstee was overgebleven. Hij haalde zijn schouders op en zei:

- Het was toch allang geen ‘Stadzicht’ meer. Als ik het herbouw noem ik het ‘Landzicht’ en bovendien, de verzekering dekt de schade.

- Welke? vroeg iemand.

- De Nederlanden van 1845, zei de boer, dat is een betrouwbare maatschappij, al bestaat ie nog niet lang.

[pagina 87]
[p. 87]

En de steen? - De steen zei:

- Mumbo Jumbo, was dat even op het nippertje!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken